BERT JORIS 'We love your horn, man' 'Ik ben een echte laatbloeier’ door Bert Jansma Op de recente, nieuwe cd van het Belgische Jef Neve Trio kan je in de bedankjes bij de 'liner notes' de tekst vinden: 'Bert, we love your horn, man!'. Simpel, zonder poespas en uit het hart. Er zijn in de Europese jazzscene heel wat musici en liefhebbers die met grote instemming zullen knikken bij dat zinnetje. Trompettist Bert Joris leende zijn stem voor een aantal stukken op die Nevecd, maar hij is al heel lang in vele andere Europese topcombinaties te vinden waar ze net zó van zijn 'horn' houden. Met gitarist Philip Catherine, met tenorsaxofonist Joe Lovano, bij het Brussels Jazz Orchestra, met pianist Enrico Pieranunzi, het orkest van Joe Haider, het kwintet van Wolfgang Haffner en zijn kwartet met Dado Moroni. En dat is zomaar een greep. In het Antwerpse jazzcafé 'Hopper' aan de Leopold de Waelstraat begint het gesprek bij de big band-cd van hem met Philip Catherine en het Brussels Jazz Orchestra ('Meeting colours', Dreyfuss Jazz). Twaalf van de dertien composities zijn van gitarist Catherine, alle arrangementen van Bert Joris."We hebben heel lang over die big band-cd gesproken. Ik schrijf al jaren arrangementen voor groot orkest. Ik geef les aan het conservatorium van Bern, daar dirigeer ik het orkest en dat zijn eigenlijk mijn proefkonijnen. We hebben Philip daar een keer uitgenodigd, ik heb vier arrangementen geschreven en daardoor is het idee blijven sluimeren eens een hele plaat op te nemen. Orkestleider Frank Vaganee vond dat ik dat - onder meer om de klankkleur van de arrangementen - integraal moest doen. En dat is best een moeilijke bevalling geweest. Ik heb veel contact met Philip gehad, het waren zíjn stukken, en hij is nogal een twijfelaar. Dus dan belde hij weer van: Bert, eigenlijk wil er ook nog zóiets in". Catherine en Joris kennen elkaar van haver tot gort, een dikke vijftien jaar hebben ze samen gespeeld. "Nu efkes niet meer", zegt Joris, "we hebben afgesproken een tijdje eigen projecten te doen". De reden is simpel, legt hij uit: "Al die goeie concerten die je gedaan hebt, leggen een hypotheek op wat daarna komt. Ik kan nu eenmaal niet op één avond al die goeie momenten bij elkaar spelen. Na vijftien succesvolle jaren kom je in een harnas terecht en dat heeft weinig met jazz te maken. Dat wilden we vermijden. Ik ben op het ogenblik meer met Italië bezig, de mentaliteit van Italiaanse jazzmusici bevalt me erg. Ik ben door Enrico Pieranunzi gevraagd voor een project met de muziek van Nino Rota – we hadden daarvóór al samen de cd ‘Don’t forget the poet’opgenomen - en daarna ben ik met hem op tournee geweest. Fantastische, tijdloze composities, schrijft hij. En ik speel al heel lang, langer dan met Philip Catherine, met Dado Moroni. Dado is een absoluut fenomeen, hij swingt waanzinnig. Het contact met hem is anders dan met Philip.We spelen drie keer per jaar samen in een tourneetje, het contact blijft zo altijd fris. Ik speel veel met hem in duo. En als er één pianist is die dat kan, is dat Dado. Die is aan de piano een orkest op zichzelf". Blokfluit en viool Wanneer het gesprek teruggaat naar het allereerste begin van de verhouding van Bert Joris en de muziek, komen er verrassingen. Zijn ouders waren zeer muzikaal en wilden dat de kinderen samen leerden musiceren. Eerst zingen, dan de blokfluit. "Wanneer je dan een jaar piano had gestudeerd, mocht je als beloning een eigen instrument kiezen", vertelt hij. "De andere kinderen was al uitgebreid met blaasinstrumenten bezig, dus ik kwam bij de viool terecht. Maar ik wilde dolgraag samenspelen met m'n broertjes en wat je na zo'n eerste jaar studeren uit je viool krijgt is niet zo fantastisch. Ik heb 't toch vijf jaar volgehouden, maar toen werd de drang te groot: ik ben bugel gaan spelen zodat we een blazersensemble konden vormen". De piano bleef, nog altijd een 'magisch instrument' voor Joris. "Je kan het met niets vergelijken", zegt hij. "Als ik ergens op een conservatorium of in een zaal een mooie vleugel zie staan, moet ik er even achter gaan zitten. Ik ben geen virtuoos, maar daar komt wel de inspiratie voor m'n nieuwe stukken vandaan. Ik heb thuis een Blüthner, 130 jaar oud. Een prachtige piano, maar nogal gevoelig voor temperatuurwisselingen. Mijn droom is ooit nog eens een héél mooie vleugelpiano te hebben staan". Opvallend voor een trompettist, die lofzang op de piano. Bert Joris: "Eigenlijk lag die trompet helemaal niet in m'n natuur, zeker niet in het begin. Ik wilde wel samen spelen, wilde het instrument onder de knie krijgen en als ik trompet op de radio hoorde, klassiek of jazz, dan trok me dat waanzinnig aan. Maar zelf heb ik heel lang technische problemen gehad. Met m'n embouchure. Die heb ik pas laat overwonnen. Eigenlijk kan je me als trompettist een Echte Laatbloeier noemen. Ik denk dat ik me pas na m'n 35ste met m'n instrument beter in m'n vel ben gaan voelen. En ik moet nog constant werken aan m'n techniek". En hij lacht: "Wat dat betreft ben ik erg jeugdig". Zoals Bert Joris het zegt, klinkt 't verre van problematisch. "Ik kan niet voor iemand anders oordelen", legt hij uit, "maar ik heb er niet zoveel pijn van dat 't zo moeilijk is geweest met dat instrument. Door al die tijd die je erin gestoken hebt, kan ik veel meer genieten als 't goed gaat. En 't gaat nog altijd niet goed genoeg. Maar ik ben blij met het resultaat, omdat 't niet zomaar gekomen is. Ik denk dat 't veel moeilijker is voor natuurtalenten, zoals Freddie Hubbard was. Als je al op eenzame hoogte staat, wordt 't veel moeilijker de weg verder te vinden op je instrument". Illegaliteit De eerste contacten met de jazz, kwamen via zijn broers. Joris: "Ik was toen nog vooral klassiek gericht. Van m'n broers hoorde ik McCoy Tyners 'The real McCoy', Archie Shepp en Coltrane. Een schoolvriendje kwam met Miles Davis, 'The greatest hits' en 'Sketches of Spain. En met een prachtige plaat van Dizzie Gllespie. Dat waren de eerste jazztrompettisten. Daarna heb ik een hele periode alleen Clark Terry opgezet. Daarna kwam Freddie Hubbard, en die heb ik altijd geprobeerd te kopiëren. Mijn kennismaking met jazz is nooit chronologisch geweest. Thuis was de jazz al niet zo gewenst en later op het conservatorium absolúút niet. Dus wat dat betreft zat je half en half in de illegaliteit. Van Louis Armstrong had ik geen idee. En van ritmesecties al helemaal niet. Pas toen ik ver in de twintig was begon ik een vollediger beeld te krijgen. Ik wist niet eens hoe een jazzcompositie er op papier uitzag. Ik kopieerde de klanken die ik zelf zo graag hoorde. Ik speelde in big bands en daar leerde je hoe secties klinken. Maar les daarin, nee, alles is 'in het veld' gekomen. Op het podium. En van de plaat. Akkoordbecijfering, daar was je toen op het conservatorium niet mee bezig. Pas toen ik het BRT-jazzorkest begon te spelen, kwam ik dat tegen. Met iedere week nieuw materiaal voor je neus. Ik was zo gewend alles op het gehoor te doen, dat ik me soms niet staande kon houden in een solo. Als je op 't gehoor speelt, antwoord je altijd op het muzikale verhaal daarvóór. Als je weet waar de muziek naar toe gaat, hoef je niet alleen te antwoorden, maar kan je ook anticiperen. Dat heb ik allemaal veel later geleerd.". Geheimen verklappen Bert Joris geeft o.m. les aan het conservatorium van Bern, maar tegelijkertijd zet hij voorzichtige kanttekeningen bij het les geven in jazz en zijn eigen rol daarin. "Soms wil je té gemakkelijk de geheimen van de muziek verklappen. Zodat het magische dikwijls verdwijnt. Daar heb ik een beetje angst voor. Niet dat lesgeven in principe verkeerd is, nee. Maar je zou willen dat muziekstudenten dingen net zo ervaren als jij dat gedaan hebt. Dingen opnemen als een kind. Muziek en jazz zijn een taal. En vaak wordt je geleerd die taal te spreken met enkel maar een grammatica-boek in je handen. Terwijl je toch eerst verhálen moet leren vertellen. En ze spannend moet leren maken. Dat is niet gemakkelijk op een school. Ik ben dan ook een beetje een tegenstander van dat schoolprogramma van vier, vijf jaar. Dat kan wel, maar dat moet 't wel volgen op een vooropleiding waarin mensen intuitief met muziek bezig zijn. Waarna ze later de tijd krijgen om hun vragen te stellen". Het woord intuïtie zal een paar maal terugkeren in het gesprek. Onder meer als reactie op een citaat uit het interview met Ack van Rooyen in de vorige uitgave van Sonic, 'Muziek moet jóu spelen'. "Ja", beaamt Bert Joris gretig, "dáár gaat 't om. Jij moet je zo goed mogelijk voorbereiden. Zodat je instrument je geen enkele hinder meer geeft. Op het moment dat je het podium opkomt kan de wereld van je fantasie opengaan. Er zijn geen technische restricties meer, het geluid is goed: ik kan op alles reageren, ik kan m'n verhaal vertellen. Vaak gebeurt het dat je dan zelf volkomen weg bent. Dat je enkel een doorgeefluik bent van de 'flow', als een soort 'messenger'. Die momenten zijn schaars, maar daar kan je dan wel een tijdje op teren". Clark Terry Het gesprek gaat even terug naar zijn voorbeelden in de muziek, naar de verrijking van de kleurmogelijkheden met de trompet door de jaren heen, sinds de West Coast en de Cool Jazz, Miles en Chet. Bert Joris' verhaal mondt bijna uit in pure lyriek als hij 't over Clark Terry heeft. "Hij is de vader van die hele school die nog rechtstreeks in verbinding staat met de bron. Hij is voor mij dé 'swing voice' op de trompet. Als je de trompetsectie van hetr Ellington-orkest hoorde en daarin vier noten van Clark, dan ben je tien, vijftien jaar verder, zover was hij z'n tijd vooruit. Een absoluut mirakel. Hij is de 'master'. Je kunt hem niet van het podium spelen, of hij nu op trompet, bugel, met de plunger, of desnoods 'lead'-trompet speelt. Hij kon dat allemaal. Ik was 21 denk ik, en ik hoorde hem in de jazzclub van Juul Anthonissen in Heist-op-den-Berg. Ik zat op rij één om niet via de geluidsinstallatie te hoeven horen hoe hij klonk. En dan die 'circular breathing'-techniek. Moeiteloos, dat vlóóg. Hij is misschien niet dé grootste, maar wel een grote inspiratiebron voor me geweest. Ik heb wel altijd die droom gehad: als ik jazzmuzikant wilde worden, dan 't liefst met een carrière met een lengte als de zijne. En met zijn manier van zoeken in de wereld naar dingen waar je iets mee kunt doen. Terwijl ik toen dat absolute non-talent was die z'n instrument moest ontdekken. En hij absoluut 'shining' ". Terry en Joris zouden elkaar later nog eens tegenkomen. Bert Joris was door Joe Haider gevraagd voor de big band van Mel Lewis in Europa, nadat Thad Jones naar Denemarken was vertrokken. Joe Haider, directeur van de Swiss Jazz School in Bern vroeg Joris als leraar voor dat conservatorium. Daar blijkt kort daarvóór Clark Terry een half jaar 'masterclasses' te hebben gegeven. Bert Joris: "Door een ongelukkige fout van de administratie is het toen met de honorering van Terry niet helemaal goed gegaan. Toen ik hem ontmoette en vertelde dat ik daar nu les gaf, fronsde hij zorgelijk z'n wenkbrauwen. En hij noemt me sindsdien Bern Joris". Dangerous Liaisons Met de klassieke muziek en Bert Joris is het allemaal weer koek en ei. "Dat ik 't moelijk had met die klassieke opleiding had vooral met dat jazz-taboe van toen te maken. Maar de oude liefde voor klassiek is helemaal terug. Ik schrijf nu muziek voor het Brussels Jazz Orchestra én de Filharmonie van Vlaanderen. Ik had al eens iets korts gedaan, nu komt er een avondvullend programma. Dan kan ik m'n twee favoriete werelden verenigen, een akoestische 'blend' vinden voor die twee orkesten. Een palet voor negentig muzikanten, waarbij de big band niet apart, maar compleet ín de formatie zit. En waarin ik de conversatie kan laten gaan van puur klassiek tot pure jazz, langs alles wat daar tussen zit. Een mooie manier om te laten zien dat jazz veel opener is dan mensen denken en in staat is interessante kleuren en stijlen op te nemen en te exploreren". 'Dangerous Liaisons' was de uitdagende naam voor het eerste project dat Bert Joris voor die twee-eenheid leverde. Een linke verhouding. Maar leve die verschillen, vindt Joris: "Natuurlijk is het een feit dat klassieke instrumentalisten een technische verfijning hebben in een repertoire dat honderden jaren meegaat. Dat fijne, daar zijn wij niet zo mee bezig. En daar hóef je ook niet zo bezig mee te zijn in de jazz. Wij zijn creatief bezig. We nemen op wat er muzikaal en sociaal om ons heen gebeurt. Jazz is mijn parameter. Zet me in díe of díe contekst, ik vind daar dan wel een logisch verhaal. Dat is volgens mij het schone van die muziek". Interview gepubliceerd in SONIC wood & brass , 1 2006 februari/maart.