Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.1 -Op basis van welke demografische en culturele kenmerken kun je de wereld indelen? -Hoe zijn de demografische en culturele kenmerken in de loop van de tijd veranderd? Regionaliseren. Elk gebied heeft iets unieks, maar hoe uniek ook, er zijn ook overeenkomsten tussen bewoners van gebieden. Hierdoor kun je de wereld indelen in gebieden met soortgelijke kenmerken, zogenaamde regio’s. Het indelen van een gebied in regio’s noemen we ook wel regionaliseren. Soms zijn de regio’s heel groot, en noemen we dit macroregio’s. Maar soms zijn ze ook klein en deze noemen we dan gemeenten. Om een gebied in regio’s te verdelen, kijk je naar hetzelfde kenmerk of dezelfde groep van kenmerken, zoals bijvoorbeeld het indelen van agrarische en industriële regio’s, of regio’s met sterke oriëntatie op de diensten sector. Hierbij zijn telkens de bestaansmiddelen gebruikt. Twee zaken zijn hierbij van belang: -Allereerst het meten van het kenmerk. -Ten tweede heb je ook een criterium nodig; bijv. bij welk BNP per inwoner noem je een regio rijk? Bevolkingskenmerken. Om een goed geografisch beeld te krijgen van de wereld, gebruik je de volgende vier kenmerken: 1.Culturele kenmerken; gedrag, uitingen, taal, godsdienst, geschiedenis en normen en waarden van een menselijke groep. 2.Demografische kenmerken; omvang, groei en (verandering in de) samenstelling van de bevolking. 3.Economische kenmerken; werkloosheid, inkomen, in- en uitvoer en bestaansmiddelen (landbouw, industrie en diensten) 4.Politieke kenmerken; het uitoefenen en de verdeling van macht. Demografische kenmerken. Om een eerste indruk te krijgen van de bevolkingsspreiding kun je de wereld in regio’s indelen op basis van de bevolkingsdichtheid. Drie vormen bevolkingsdiagram: (aan de vorm kun je zien of de demografische druk groot of klein is) -De piramidevorm; hierbij is sprake van een jonge, sterk groeiende bevolking. -De granaatvorm; hier stagneert de bevolkingsgroei. -De ui vorm; dit wijst op een kleiner wordende natuurlijke bevolkingsgroei. Hierbij heb je te maken met een sterfte overschot. De grijze druk is hoog. De demografische druk is de optelsom van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. Als een land meer ontwikkeld wordt, neemt meestal eerst de demografische druk af door de daling van ‘groene druk’. Maar door een toenemende vergrijzing zal er opnieuw een hoge demografische druk komen. Demografische transitie. (grafische weergave van verandering in geboorte- en sterftecijfers) Een demografisch transitiemodel kun je verdelen in 5 fasen; 1.Agrarisch ambachtelijke fase: Hier leefde men vooral van de landbouw en ambacht. Geboortecijfers zijn hoog omdat men niet aan gezinsbeperkingen deed. Maar de bevolking groeide traag vanwege een hoog sterftecijfer. Dit werd veroorzaakt door bijv. besmettelijke ziekten, hongersnoden of oorlogen. 2.De proletarische fase: Het geboortecijfer bleef ook hier hoog, omdat meer mensen een baan konden vinden in de opkomende industrie en dus meer mensen een gezin stichtten. Maar het sterftecijfer daalde doordat belangrijke doodsoorzaken steeds beter bestreden kon worden. Maar ook behuizing, de drinkwatervoorziening, riolering en sanitaire voorzieningen werden beter. 3.De moderne fase: De schaar sluit. Door industrialisatie verstedelijking afnemende sociale en kerkelijke controle op gezinsgrootte. Woningen werden te klein voor grote gezinnen, en kinderen waren minder nodig door dalend sterfte cijfer. Maar ook de kosten voor voeding, onderhoud en onderwijs stegen. 4.De postindustriële fase: Geboorte- en sterftecijfer ligt laag. De bevolkingsgroei stagneert. Daling geboortecijfer door klein aandeel van jonge vrouwen. Stijging sterftecijfer door groter aandeel oudere mensen. Fase 5: Sterfteoverschot in enkele regio’s. De rijkere landen zitten aan het einde van de dubbele schaarbeweging en de armste regio’s bevinden zich nog in fase 2. Steden en platteland: Het aantal grote steden in ontwikkelingslanden groeit enorm. Dit komt door het urbanisatietempo, de snelheid waarmee het percentage stadsbewoners toeneemt. Dit is vooral in arme macroregio’s. Cultuurkenmerken: Een volk heeft door vaak een lange gemeenschappelijke geschiedenis een eigen, cultureel bepaalde identiteit. Deze wordt vaak sterk bepaald door taal en religie. *Soms kunnen culturele groepen niet met elkaar communiceren omdat ze allemaal een eigen taal hebben. Daarom is er een derde taal nodig, een lingua franca. Deze behoefte werd vooral groter door de toename van handelscontacten. *Religie drukt een grote stempel op de normen en waarden van een samenleving, maar ook de politiek wordt hierdoor beïnvloed. (top 4; Christendom, Islam, Hindoeïsme, Boeddisme) Cultuurgebieden: De wereld indelen in cultuur gebieden is niet bepaald makkelijk, maar Samuel Huntington heeft het geprobeerd. Een cultuurgebied kent een lange geschiedenis, waarbij zowel interne ( wisselwerking tussen mens en natuurlijke omstandigheden) als externe factoren (gevolgen van relaties of contacten met andere volkeren) tot verandering leidden. Acculturatie ging bijv. bij de taal van de Koran gemakkelijk doordat het heilige boek zich snel verspreidde. Men zag die taal als de moedertaal van de islamitische wereld. Diffusie: Vier vormen van ruimtelijke diffusie: 1.Expansie: verspreiding gaat snel vanuit één plaats. Veel technische innovaties volgen dit patroon. 2.Relocatie: verschijnsel van brongebied verschijnt in nieuwe gebieden. (Bij migratie, bijv. de Nederlandse taal verspreidde zich door vestiging van boeren in Zuid-Afrika) 3.Contactdiffusie: cultuur overgebracht door directe contacten, bijv. handelscontacten. 4.hiërarchise diffusie: verspreiding door geordend netwerk van plaatsen of punten, zoals de verspreiding van het christendom door kloostergemeenschappen in de middeleeuwen. Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.2 -Op basis van welke (sociaal)economische en politieke kenmerken kun je de wereld indelen? -Hoe zijn de (sociaal)economische en politieke kenmerken in de loop van de tijd veranderd? Economische kenmerken en criteria. Het economische ontwikkelingspeil is een belangrijk kenmerk en heeft grote invloed op vrijwel alle kenmerken van het geografische beeld. Bij dit kenmerk gebruiken we meestal de indicator ‘nationaal inkomen’. Want naarmate het nationaal inkomen per bewoner hoger is, is het economische ontwikkelingspeil hoger. Economen gebruiken vaan het BBP en in statistische overzichten zie je vaak het BNP. Wanneer je hier gebruik van maakt, moet je je wel de volgende dingen afvragen; -Hoe betrouwbaar zijn de cijfers? Variatie in cijfers vaak door andere berekeningen, verzamelingen en andere doelen. -Het verschil in koopkracht. Is er met één soort koopkracht gewerkt of met meerdere? Wanneer er met verschillende koopkrachten is berekend staat er vaak ‘koopkrachtpariteit’. -Hoe zijn de verschillen van het nationaal inkomen tussen groepen mensen of tussen deelgebieden? Vaak is de spreiding rond het gemiddelde inkomen groot. Met een Lorenzcurve kun je zo’n scheve inkomstenverhouding goed weergeven. Hoe meer de curve naar de hoek rechts onder buigt, des te schever de inkomstenverhouding is. -Niet elk land heeft dezelfde valuta. Hoe is de wisselkoers vandaag de dag? Een andere indicator voor het economische ontwikkelingspeil is de samenstelling van de ‘beroepsbevolking’. De beroepsbevolking wordt onderverdeeld in drie sectoren; 1.De primaire sector: Landbouw (akkerbouw, veeteelt, tuinbouw, bosbouw)/ visserij/ jacht. 2.De secundaire sector: Industrie/ ambacht/ bouwnijverheid/ mijnbouw/ openbare nutsbedrijven. 3.De tertiaire sector: Handel/ verkeer/ financiële en zakelijke diensten/ bestuurlijke, sociale en culturele diensten. Het aandeel van de landbouw, is een goede indicator voor de ontwikkelingsgraad; meer dan het percentage dat werkzaam is in de secundaire sector. Wanneer de welvaart stijgt, is het percentage in de tertiaire sector ook hoog. Regionaliseren op basis van samengestelde kenmerken. Omdat volgens velen het ontwikkelingspeil van een land op basis van zuiver economische indicatoren een te eenzijdig beeld geeft, gebruikt de VN een samengestelde variabelen; HDI, in het Nederlands ook wel IMO. Dit word samengesteld aan de volgende drie variabelen: 1.Een economische indicator. 2.Een demografische indicator. 3.Een sociaal-culturele indicator, oftewel: Gem. inkomen v/d bevolking, de levensverwachting (bij de geboorte)& het analfabetisme. Waarde van index tussen 0 en 1. Hoe hoger de index, des te hoger het ontwikkelingspeil. Indelen op basis van politieke kenmerken. De politieke omstandigheden zijn van grote invloed op de kwaliteit van het leven (democratisch gehalte). Om dit gehalte te meten, is de index voor democratie tussen de 0 en 10. Hierin zijn kenmerken verwerkt met betrekking tot houden van vrije verkiezingen, functioneren v/d regering, mate waarin bevolking deelneemt aan politieke besluitvorming, politieke cultuur en de omgang met de mensenrechten. In veel landen worden openbare middelen gebruikt voor persoonlijk gewin; corruptie. Vaak in een samenleving waar weinig democratie voorkomt (in ontwikkelingslanden). Het democratisch gehalte neemt toe, wanneer de mensenrechten meer gerespecteerd worden. Onder het kopje mensenrechten valt ook de manier waarop in een land wordt omgegaan met minderheden. Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.3 -Welke problemen doen zich voor bij het onderscheiden van Europa en Azië op grond van culturele kenmerken? -Welke karakteristieke culturele, politiek, demografische en economische bevolkingskenmerken komen voor in Europa en hoe zijn die ruimtelijk verdeeld? Eurazië indelen. De eerste macroregio die we onderzoeken, is Europa, dat op de kaart lijkt als een schiereiland van Azië. Men legt de grens vaak bij Oeral, de Kaspische en de Zwarte Zee. De culturele begrenzingen tussen beide werelddelen zijn in de praktijk moeilijk te vinden, en dat kun je vooral zien met het spreidingspatroon van talen. Dit patroon hangt samen met de vele contacten tussen volken in Europa en de samenlevingen in Centraal- en Oost-Azië. Door deze contacten en door migratie verspreidden de Indo-Europese talen zich over beide delen van Eurazië. Hoe dan ook, een tweedeling van Eurazië met taal als indicator is vrijwel onmogelijk, omdat de genoemde taalfamilie wijd verbreid is over Eurazië. Staatkundige versnippering en dynamiek. Oorzaak tot verbrokkeling van landen is het einde van de Koude Oorlog in 1989 en de val van het communisme door verminderde invloed van Rusland in Oost-Europa. Bij verbrokkeling zijn de centrifugale krachten heel sterk. Daar staan de centripetale krachten, de bindende factoren tegenover. Ze vormen een onderliggende samenstelling van staten, zoals een gemeenschappelijke geschiedenis ect. Het resultaat van deze krachten is moeilijk voorspelbaar. Vrijwel geen enkele staat is cultureel gezien een natiestaat. Voor nation building is veel tijd nodig, en die tijd ontbrak vaak door de oorlogen. Regionalisme kan vaak een gevolg zijn van weerstand tegen nation building door de bevolking. (fig.1.26). Als het werkelijk ook een eigenstaat wordt, noemen we dit separatisme, bijv. de afscheiding van Slowakije van het vroegere Tsjecho-Slowakije. Soms ontwikkelen zich nieuwe grenzen binnen hun eigen land, zoals in Duitsland. (uitleg in boek) Demografische ‘rimpels’ De ongelijke bevolkingsspreiding in Europa hangt samen met veel factoren. Wereldschaal Continentale schaal Klimaat Economische factoren& Politieke factoren migratiestromen, daardoor toename in ruimtelijke verschillen in bevolkingsdichtheid Opkomende industrie mensen van platteland naar stad Reliëf Beschikbaarheid van water Bodemvruchtbaarheid Aanwezigheid natuurlijke hulpbronnen Toegenomen welvaart *Tegenwoordig zie je een opvallende tweedeling. Enerzijds landen in West- en Zuid-Europa die in fase 4 zitten dankzij de babyboomgeneratie, en daarbij de natuurlijke groei erg traag is in tegenstelling tot andere regio’s, en anderzijds krimpt te bevolking in de voormalige Oostbloklanden. De demografische grens tussen groei en krimp loopt dwars door Duitsland. Bij de sociale groei zie je dezelfde demografische tweedeling. Blokvorming in Europa. Nu zijn de westelijke landen van Europa iets rijker dan de in het oosten gelegen gebieden, maar vroeger was de grens tussen het arme zuiden en het rijke noorden. De huidige scheidingslijn loopt dwars door de EU en Duitsland. De EU is het gevolg van een lange periode blokvorming, waarbij staten samen proberen zich economisch en/of politiek te organiseren tot een sterker geheel. Doel is een gemeenschappelijke markt, en blokvorming kan leiden tot meer eenwording. Nu is het ’s werelds grootste handelsblok. Door moeizame samenwerking, weerstand tegen een ‘grondwet’ voor de hele unie en/of de economische crises ligt de eenwording van de EU tegenwoordig behoorlijk onder druk. Kan Europa zijn sterke positie handhaven, want deze macroregio heeft een aantal zwakke punten; -Gebrek aan voldoende natuurlijke hulpbronnen (energiebronnen met name). -Hoge arbeidskosten; steeds meer bedrijven zoeken een locatie buiten Europa. -Noodzaak van forse investeringen in onderwijs en research voor het opbouwen en in standhouden van een hoge kenniseconomie; kost veel geld, moet juist bezuinigd worden. -Grote sociaaleconomische tegenstellingen binnen de EU landen; samenwerking onder druk. -Grote roep tot afschaffing allerlei subsidies, zoals landbouwsubsidies. -Enorme vergrijzing en de bevolkingskrimp. Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.4 -Welke karakteristieke demografische, culturele, politieke en economische bevolkingskenmerken komen voor in Oost-Azië en hoe zijn die ruimtelijk verdeeld? Demografische uitersten. Oost-Azië heeft zes landen; China, Japan, Mongolië, Noord- en Zuid-Korea en Taiwan. Demografisch gezien zijn deze landen een zwaartepunt in de wereld. De twee zijn China (1,3 miljard inwoners) en Mongolië (nog geen 3 miljoen). China is het meest demografische zwaartepunt in Oost-Azië. De meeste mensen wonen in de rivier- en kustvlakten, maar Mongolië ligt ver land inwaarts; landlocked. De hoge ligging en het droge klimaat met strenge winters maken het land niet erg aantrekkelijk voor bewoning. Binnen Oost-Azië zijn er grote variaties in de natuurlijke groei van de bevolking. De natuurlijke groei zegt iets over de economische ontwikkeling. Hoe meer ontwikkeld, des te lager het geboorte- en sterftecijfer. Bij vergrijzing zal het sterftecijfer wel omhoog schieten. In tegenstelling tot Europa is er bijna geen internationale migratie binnen Oost-Azië, maar wel veel binnenlandse migratie in China. (gericht op sterk groeiende steden langs oostkust). Boeddhisme. In het oosten overheerst het boeddhisme, waarvan de oorsprong ligt in Punjab, Noord-India. Via handelaren verbreidde de godsdienst zich. In de Chinese samenleving is het boeddhisme verweven met het confucianisme en het taoïsme. In Japan met het shintoïsme. Gespannen politieke verhouding. Tussen het communistische Noord-Korea en het kapitalistische Zuid-Korea zijn nog veel spanningen. Maar ook tussen China en Taiwan (uitleg in boek). Er zijn ook grensconflicten en spanningen tussen etnische groepen, zoals in Tibet en Xinjiang. China treedt hard op en wijst elke vorm van autonomie af. De hooggelegen westelijke grensstreken zijn van belang voor de watervoorziening. Bovendien hebben deze grensstreken een strategische betekenis voor de energievoorziening door de potentiële toegang tot de Indische Oceaan. Zo kun je de olielanden in het Midden-Oosten namelijk bereiken. Tenslotte zijn er onenigheden over allerlei eilanden die strategisch van belang kunnen zijn voor defensie en energievoorziening. Economische reuzen.(China en Japan) Omvang van de economie zegt weinig over de welvaart van de bevolking. Daarvoor kun je beter kijken naar het BNP per inwoner. Maar binnen een land zijn zelfs grote verschillen te zien. Het BNP van de oost- en zuidkust van China is veel hoger dan van de gebieden die verder van deze economische knooppunten liggen. Welzijnsindex geeft dezelfde tweedeling als het BNP per inwoner. Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.5 -Op grond van welke culturele criteria kun je Afrika in macroregio’s indelen en hoe ziet die indeling er dan uit? -Welke karakteristieke politieke, demografische en (sociaal)economische kenmerken hebben de macroregio’s in Afrika? Islamitische wereld in Afrika. Afrika wordt door Huntington ingedeeld in twee cultuurgebieden; het islamitische noorden en Afrika ten zuiden van de Sahara. Het is moeilijk te bepalen welke landen nu islamitisch zijn. 1.Als je het percentage moslims als indicator neemt, zie je dat in de wat zuidelijker gelegen landen nog wel meer dan 50% moslim is. Tsjaad, Niger en Mali vormen de overgangslanden naar een deel van Afrika met een andere religie. 2.Je kunt ook kijken naar de aanwezigheid van islamitische waarden en normen in het recht. Maar in Libië en Mauritanië is het strafrecht gebaseerd op de sharia, en in de andere landen niet. 3.We kunnen ook kijken naar de gebieden waar zowel de islam als het Arabisch voorkomen, omdat de verbreiding van de islam in combinatie ging met de verspreiding van de Arabische taal. Maar ook naast de 6 noordelijk gelegen landen is dit in Sudan en Mali het geval overgangslanden. Bedoeïenen, ten onrechte beeldbepalend. Het beeld van de Arabische wereld wordt vaak bepaald door Bedoeïenen (Badawi woestijnvolk). Van oorsprong zijn ze (semi)nomadische volkeren met tenten als tijdelijk onderdak. Vroeger waren ze handelaren, die een verbindende schakel vormden met de sedentaire bevolking in de Arabische wereld en daarbuiten. De verwestering speelt nu een grote rol, met name toerisme. Bedoeïenen vormden samen met de akkerbouwers en stedelijke bevolkingsgroepen een hechte drieeenheid, waarbij hoogstaande beschavingen tot ontwikkeling kwamen. Kenmerken van de Arabische wereld; -Samenleving in stammen georganiseerd. Het belang van de stam waar je toe behoort, staat voorop. Dit belemmert de eenheidsvorming in een land op bestuurlijk en economisch niveau. Talen en religies in Afrika ten zuiden van de Sahara. Er is sprake van een lingua franca, zoals Hausa in West-Afrika en Swahili in het oosten. Door de koloniale overheersing heeft menig land een van oorsprong Europese taal als officiële taal. -Godsdienst; Veel traditionele religies vallen onder het animisme. (Geloven in de bezieling van elementen in de natuur) Maar andere religies geloven in aanbidding van geesten of goden en soms verering van voorouders. Een groot deel van de bevolking is ook christen, meestal zijn hun voorouders bekeerd tijdens de koloniale periode. -Gevolgen; door veel cultuurverschillen kunnen er felle conflicten ontstaan. In de overgangsgebieden was er vooral strijd tussen de moslims en christenen. (bijv. Sudan, zie boek) Een miljard mensen. De kustgebieden en rivierdalen zijn vooral dichtbevolkt. Nigeria is in Afrika en zuiden van de Sahara met 158 miljoen inwoners het land met de meeste inwoners, en ook hier is er sprake van concentratie langs de kustgebieden. (het zuiden groeit sneller dan de Arabische wereld, fig.1.39) Dictaturen en conflicten. -Verschillende conflicten door de staatkundige opdeling van Afrika en de dekolonisatie. Veel etnische groepen daardoor over meerdere landen verspreid. -Strijd binnen Afrikaanse landen gaat vaak over politieke macht, leiderschap over verschillende etnische groepen. Van nation building kwam nog weinig terecht; soft states. -Gebrek aan democratie zorgt ook vaak voor conflicten. Er zijn weinig Afrikaanse staten zonder dictatuur. Dictatoriale regimes zorgen nogal eens voor terreur. ‘Vrije’ verkiezingen worden geboycot of met corruptie/terreur gewonnen. Omwenteling in de Arabische wereld. In voorjaar van 2011 stond de islamitische wereld op z’n kop. Na wekenlange demonstraties werden de heersende dictators in Tunesië en Egypte door de bevolking gedwongen op te stappen, en ook later viel het regime in Libië. Deze opstanden worden gevormd door het ontbreken van democratische verhoudingen, maar ook door enorme sociale en economische ongelijkheid. Toen er nog een opstand kwam in Libië, werd de westerse wereld betrokken via de VN. Men mengde zich hierin omdat Libië een belangrijk olieproducerend land is met afzetgebieden in Europa en VS. Stabiliteit is van belang, en onrust heeft zich ook uitgebreid naar het oostelijk deel, bijv. Syrië. Sociaaleconomische verschillen. Je ziet in Afrika ook een tweedeling in sociale en economische indicatoren. (fig. 1.4) Binnen de islamitische wereld zie je al inkomstenverschillen; de kleine, rijke oliestaatjes met een hoog inkomen en lage werkloosheid. Hier profiteert maar een kleine minderheid van. De economische banden van Noord-Afrika met de EU zijn vrij groot. Veel export gaat naar de Europese Unie. Alhoewel het exportpakket sterk verschilt: Algerije + Libië = mijnbouwproducten (olie en gas) Marokko + Tunesië = veel industrie producten. Beide macroregio’s in Afrika zijn voor de Chinezen een steeds belangrijker gebied. China moet zoeken naar energiebronnen en mijnbouwproducten om hoog op in de economie te komen. China investeert op grote schaal in de mijnbouw, landbouw en infrastructuur in veel Afrikaanse landen. Ze stellen geen eisen aan de mensenrechten of het tegengaan van corruptie, maar zijn zit het armste continent hier wel op te wachten? Aardrijkskunde samenvatting, paragraaf 1.6 -Welke culturele, politieke, demografische en (sociaal)economische kenmerken zijn typerend voor de macroregio Latijns-Amerika? Culturele kenmerken van Latijns-Amerika. De belangrijkste cultuurkenmerken op grond waarvan deze regio is begrensd, zijn taal en religie. Deze kenmerken hangen samen met het koloniale verleden dat gedomineerd werd door Portugal en Spanje begin vijftiende eeuw. 1.Taal; overal spreken ze Spaans, behalve in Brazilië. Daar wordt Portugees gesproken. Oorspronkelijke bevolking zijn de indianen, die nog steeds hun oude talen gebruiken. 2.Religie; Latijns-Amerika is rooms-katholiek en behoort dus tot het christelijk deel van de wereld. Stukje geschiedenis; In Latijns-Amerika zijn/waren veel etnische volken, zoals de Maya’s en de Azteken. Door de kolonisten zijn veel volkeren verdwenen, en er zijn er maar een paar volken die hun eigen taal, religie en identiteit wisten te houden. In Peru is de meerderheid van indiaanse afkomst, terwijl de meeste Argentijnen Europees bloed hebben. De slaven uit Afrika moesten op de plantages en mijnen in Latijns-Amerika werken. Afstammelingen van deze slaven vindt je vooral in Brazilië. Soms vond er ook vermenging van de bevolkingen plaats; ‘Mulat’ voor de nazaten van een blanke en een zwarte. ‘Mesties’ voor een blanke en een indiaanse. Omvang, groei en spreiding van de bevolking. De bevolkingsgroei in Latijns-Amerika is lager dan in Afrika ten zuiden van de Sahara, en dit hang samen met het hogere ontwikkelingspeil, waardoor de regio zich in een latere fase van het demografisch overgangsmodel bevindt. De bevolkingsspreiding is opvallend. Dichtbevolkt bij de oceanen en zeeën, in tegenstelling tot het binnenland. De urbanisatiegraad is zeer hoog, drie steden steken ver boven de rest uit; Rio de Janeiro, São Paulo en Mexico-Stad. Politieke kenmerken. Omdat er onenigheid was wie nu de ontdekkingsreis naar dit gebied had georganiseerd, werd LatijnsAmerika bij het verdrag van Tordesillas in 1494 in een Spaans en Portugees deel opgesplitst. Het Portugese deel werd Brazilië en het Spaanse deel vormden allerlei koninkrijken. Vroege onafhankelijkheid betekende niet dat de politiek binnen het land stabiel was. En dat is kenmerkend voor Latijns-Amerika; landen die vele politieke omwentelingen hadden. Sociale contrasten. Er zijn duidelijke tegenstellingen in het ontwikkelingspeil van Latijns-Amerika. Er zijn niet alleen tegenstelingen in het BBP per inwoner, maar ook het welzijnsindex bijvoorbeeld. De industrialisatie heeft sinds de jaren negentig gezorgd voor een behoorlijke economische groei. De stijging van de welvaart geldt niet voor iedereen. Een van de meest opvallende kenmerken van Latijns-Amerika is de sociale ongelijkheid. De contrasten in welvaart bestaan dus niet alleen tussen landen, maar ook binnen de landen.