Geschiedenis voor de bovenbouw Antwoorden examenkatern havo Auteurs Eelco Beukers Geertje Dekkers Eleonoor Geenen Judith Tadema Vakdidactisch advies en eindredactie Stephan Klein www.memo-malmberg.nl Malmberg ’s-Hertogenbosch Vierde druk © Malmberg 's-Hertogenbosch, 2013 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. 2 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 Intro 1 Aan het begin van de periode waren de Nederlanden een verzameling losse gebieden. Aan het einde bestond er een bloeiende Republiek. Vanuit een onsamenhangend geheel ontstond de directe voorloper van het huidige Nederland. 2 In de vroege middeleeuwen hadden koningen gebieden in leen gegeven aan leenmannen: graven, hertogen en andere heren. Graafschappen, hertogdommen en heerlijkheden hoorden bij het feodale stelsel. In de loop van de tijd gingen leenmannen hun gebied als eigen, erfelijk bezit beschouwen en stelden ze zich onafhankelijker op van hun leenheer. 3 In de late middeleeuwen was de handel opgeleefd, in belangrijke mate dankzij verhoogde landbouwopbrengsten. Handelaren vormden handelsgemeenschappen, die weer ambachtslieden aantrokken. Dankzij onderhandelingen met de landsheer kregen zij privileges, die samen konden uitmonden in stadsrechten. Zo ontstonden nieuwe, vaak bloeiende steden. Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 Deelcontext 1 Opstand in de Nederlanden (1515-1572) 1 a Luther wees de katholieke hiërarchie af. Volgens hem was de Bijbel de basis van het geloof en moest iedere gelovige zelf op zoek naar God. De geestelijkheid kon niet bepalen wat goed of slecht was. De pauselijke ban was voor Luther dus niet geldig. b In het Duitse Rijk had Luther veel aanhang, ook onder vorsten. Volgens Luther was de vorst het hoofd van de kerk en mochten gelovigen zich niet tegen hem verzetten. Vandaar dat de oplossing in het Duitse Rijk voor de hand lag. In de Nederlanden was de katholieke Filips de baas. Hier kreeg Calvijn meer volgelingen. Volgens hem mochten gelovigen zelf beslissen, onafhankelijk van hun vorst. 2 a Ambtenaren waren afhankelijk van hun salaris. Dat betekende dat de landsheer trouw kon verwachten zolang hij betaalde. De adel was vaak financieel onafhankelijk en was daarom niet altijd volgzaam. b Edellieden hadden land en posities en dat gaf hun macht. De feodale verhoudingen waren in deze tijd al zo dat de landsheer de adel niet zomaar kon passeren. c Nee. Absolutisme is een regeringsvorm waarin de koning alle macht heeft en zelf boven de wet staat. Karel V en Filips II probeerden de Nederlanden weliswaar te centraliseren en zo macht naar zich toe te trekken, maar ze hadden zich ook verbonden aan allerlei privileges en wetten. Ze streefden naar meer macht, maar stonden nog niet zo sterk als latere absolute vorsten. 3 ‘Stadhouder’ betekent plaatsvervanger van de (nietaanwezige) heer van een gebied. In 1567 legt Willem van Oranje die functie neer en vlucht hij naar Duitsland (waarna Flips II een andere stadhouder benoemt). Na 1572 erkennen de statenvergaderingen Willem weer gewoon als stadhouder, alsof er niets is gebeurd. Inmiddels strijdt Willem van Oranje echter tegen de Spanjaarden. 4 a Sinds de 15e eeuw was in de steden in de Nederlanden sprake van een oplevende handel en geldeconomie. Vandaar dat Antwerpen voor een handelaar een aantrekkelijke plaats kon zijn. b In steden woonden mensen die van de handel leefden en voor dat soort werk was lezen en schrijven handig. Voor het werk van boeren leek het minder nodig. In de Nederlanden deden boeren echter vaak aan gespecialiseerde landbouw en veeteelt, waarvoor lezen en schrijven ook nodig was. 4 c De Reformatie werd voor een belangrijk deel verspreid dankzij de nieuwe boekdrukkunst. In een gebied waar veel mensen konden lezen en schrijven, konden de ideeën van hervormers als Luther en Calvijn goed worden verspreid. 5 a Leerlingen moeten drie van de vier onderstaande punten noemen. Protestanten hadden kritiek op katholieke geestelijken die voor gelovigen bepaalden wat zij moesten geloven en die gehoorzaamheid eisten. Dat blijkt in het gedicht uit de zinnen ‘En alles te doen wat hij u zegt’ en ‘Gods plaatsvervanger met volmacht’. Protestanten hadden kritiek op de aanbidding van heiligen en vooral van heiligenbeelden. Dat blijkt uit het tweede couplet, waarin het gaat over kostbare beelden: ‘Bewijs die eer, en ga bedevaarten lopen.’ Protestanten hadden kritiek op het celibaat: van hen mochten geestelijken trouwen. Volgens dit gedicht is het celibaat bedoeld om rijk te worden, omdat je geen gezin hoeft te onderhouden: ‘En met veel gemak aan soldij te geraken / Niet beladen met vrouw en kind.’ Protestanten hadden kritiek op de verkoop van aflaten, waarmee een gelovige de straf voor zijn zonden kon afkopen. Dat blijkt uit het laatste couplet, en vooral uit de zin ‘Breng geld, ik zal u vergeven’. b Zo konden ze gemakkelijk informatie en politieke meningen overdragen, zonder het op papier te zetten. Op ketterij stond de doodstraf, dus zeker in gebieden die in handen waren van Filips II was iets op papier zetten riskant. 6 Antwoord A is het goede antwoord. De aanwezigheid van Amerika maakt duidelijk dat het schilderij in ieder geval van na 1450 is (eigenlijk na 1492/1497). Het feit dat de zeventien Nederlanden op één vlag staan maakt duidelijk dat de afgebeelde gebeurtenis na 1543 (alle zeventien landen onder Karel V) moet hebben plaatsgevonden. [In werkelijkheid dateert het schilderij van ca. 1630-1640 en verwijst het naar de troonsafstand van Karel V in 1555.] 7 a Hooft heeft het over centralisatiepolitiek. b Karel V en Filips II zetten de politiek van de Bourgondische hertogen voort. Dat was een belangrijke oorzaak van de Opstand. Vandaar dat Hooft deze politiek noemt. c Voorbeeld van een goed antwoord: Hooft geeft de ‘Nederlandse’ visie op de Opstand, want: - Hooft wil duidelijk maken dat de hertogen en hun opvolgers inbreuk maakten op heel oude tradities. Vandaar dat hij zo ver 5 teruggaat in de tijd als hier mogelijk is: tot de val van het Romeinse Rijk. - Hooft zegt ‘Deze grootheid dacht het recht te zijn ontgroeid’, waarmee hij aangeeft dat de centralisatiepolitiek onrechtmatig was. 8 De juiste volgorde is: B – C – F – E – A – D. 6 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 Deelcontext 2 Ontstaan van de Republiek (1572-1588) 1 a Alva probeerde voor alle Nederlanden één belasting te heffen, en niet voor elke stad of elk gewest afzonderlijk. Dat is een voorbeeld van centralisatie, en dus van kenmerkend aspect 17: het begin van staatsvorming en centralisatie. b Steden en gewesten waren gewend in ruil voor belastingen privileges en dergelijke te krijgen. Als een heer geld wilde, moest hij daar iets tegenover stellen. Maar iedereen moest de tiende penning altijd betalen. De steden en gewesten zouden dus hun onderhandelingspositie kwijtraken en de mogelijkheid om voorrechten af te dwingen. 2 Feiten B en C waren goed nieuws voor Filips II. B: Filips II voerde meerdere oorlogen tegelijk, waaronder een tegen het Osmaanse Rijk. Daardoor kon hij minder geld en tijd besteden aan de Nederlanden. De rust aan de oostkant van zijn rijk betekende dat hij zich meer kon concentreren op de Nederlanden. C: Spanje was in 1575 failliet gegaan en Filips had te weinig geld om zijn troepen te betalen. Maar dankzij de zilvervloten had hij weer geld voor zijn soldaten en kon hij de opstandelingen in de Nederlanden weer in het nauw laten drijven. 3 De juiste chronologische volgorde is: C inname van Den Briel door de watergeuzen (1572) A Pacificatie van Gent (1576) E Unie van Utrecht (1579) D Plakkaat van Verlatinghe (1581) B hertog van Anjou wordt heer der Nederlanden (1582) 4 a Den Briel lag op een strategisch belangrijke positie. Wie het stadje beheerste had toegang tot onder meer Rotterdam, Delft, Leiden, en andere belangrijke plaatsen. b Holland was een erg waterrijk gebied. Grote legers konden er moeilijk manoeuvreren. De opstandelingen waren weliswaar slecht in veldslagen, maar ze waren sterk op het water. Met toestemming van Willem van Oranje voerden ze een soort guerrillaoorlog tegen de grotere legers van Filips. c Op deze kaart staat Amsterdam grijs gemarkeerd: het staat aan de kant van Filips II. Dus deze situatie is van vóór de Alteratie van 1578 (en dus ook van vóór 1580.) 5 a Karel V had de Nederlanden niet als geheel geërfd, maar ze in de loop van de tijd allemaal in handen gekregen. Voor tijdgenoten vormden de Nederlanden nog niet vanzelfsprekend een samenhangend geheel. 7 b Een indirect gevolg en/of een onbedoeld gevolg. Bron 10 is een voorbeeld van de centralisatiepolitiek van Karel V, die Filips II doorzette. Het besluit om de Nederlanden als één geheel te behandelen, stuitte op veel verzet. Dat verzet mondde uit in de Opstand en uiteindelijk in het afzweren van Filips II als soeverein. Dat laatste is dus indirect en zeker ook niet bedoeld door Karel V (bron 10). c In de Akte van Verlatinghe namen de Nederlanden afstand van Filips II, maar ze beriepen zich daarbij op hun oude privileges en rechten. Ten tijde van de Akte van Verlatinghe was het nog niet duidelijk, maar een paar jaar later, in 1588, zou een aantal Nederlanden zonder landsheer doorgaan als republiek. Dat was een grote verandering. 6 a De centralisatie was in Frankrijk beter geslaagd dan in de Nederlanden. De koning had een veel sterkere positie dan de landsheer van de Nederlanden. In Frankrijk deden zowel katholieken als protestanten hun best zijn gunst te winnen. b De schilder was zelf protestant. Hij beeldt de vele doden af, een smekende persoon op de voorgrond, zonder de daders heroïsch voor te stellen. De slachtoffers zijn weerloos afgebeeld, als echte slachtoffers. c Leerlingen moeten twee van onderstaande punten noemen: - Filips vocht een slepende oorlog met het Osmaanse rijk: die maakte dat hij zich niet volledig kon concentreren op de opstandelingen in de Nederlanden. - Filips’ aanval op Engeland met de Armada: Filips vond zijn aanval op Elizabeth I zo belangrijk dat hij de herovering van de Nederlanden liet stilleggen. - Eventueel: de regelmatige aanvoer van zilver voor Filips II uit Amerika, waardoor hij in de jaren na 1577 de herovering van de Nederlanden weer kon oppakken. 7 a Deze bron gaat over de Alteratie van Amsterdam. In 1578 ging de stad, die steeds trouw was gebleven aan de koning, over naar de zijde van de opstandelingen. In deze bron staat beschreven hoe de opstandelingen (‘geuzen’) de macht overnamen van de katholieken. b De auteur was tegen de opstandelingen/voor het gezag van Filips II. Dat blijkt uit het feit dat: - hij de opstandelingen beschrijft als wilde beesten die vreselijke schade aanrichtten. De Alteratie verliep in werkelijkheid zonder bloedvergieten; - hij schrijft op een meelevende manier over de katholieke geestelijken en burgers (hij spreekt van ‘goede katholieken’) en benadrukt hoe ze werden mishandeld. 8 c Twee jaar voor de gebeurtenissen uit bron 13 hadden katholieken en protestanten zich tijdelijk verzoend in de Pacificatie van Gent. Maar er kwam al snel een einde aan de eendracht in de Nederlanden. Dat had onder andere te maken met de radicale opstelling van sommige calvinisten. Katholieken in de Zuidelijke Nederlanden schrokken daar erg van en een deel schaarde zich weer helemaal onder het gezag van de koning. Zo droegen berichten over geweld door radicale calvinisten bij aan het einde van de Opstand in sommige delen van de Zuidelijke Nederlanden. 9 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 Deelcontext 3 Het ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648) 1 a Drie oorzaken zijn: - het kunnen importeren van graan en hout uit het Oostzee gebied (de moedernegotie); - de zwakke feodale structuren waardoor boeren meer ruimte hadden om eigen producten te verbouwen of te telen; - de val van de stad Antwerpen in 1585. b Moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn meer indirecte oorzaken van de economische bloei: ze scheppen voorwaarden. De val van Antwerpen is een meer directe oorzaak: het betekende de uitschakeling van een concurrent en leidde tot een toevloed van menselijk kapitaal door immigratie. c De moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn sociaaleconomische oorzaken van de economische bloei. De val van Antwerpen is zowel een sociaaleconomische (de immigratie naar de Republiek), als een politiek-bestuurlijke oorzaak (de Spaanse inname is een gevolg van de Spaanse politiek om de Opstand te onderdrukken en de reactie vanuit de Republiek om de Schelde af te sluiten is ook een politieke beslissing). 2 a De Opstand was in belangrijke mate een strijd tegen centralisatiepolitiek. Gewesten hechtten erg aan hun zelfstandigheid. Daarom lag het gevoelig om verplicht geld te moeten afdragen. De gezamenlijke betaling was erg belangrijk omdat Filips II de onafhankelijkheid van de Republiek niet accepteerde en de Republiek dus in oorlog was. b Holland betaalde verreweg het meest aan de oorlogskas. Als de kosten uit de hand liepen, merkte Holland dat het meest. 3 a Afbeeldingen van steden pasten bij het burgerlijk karakter van veel kunst uit deze periode. De vele steden in de Republiek waren de thuisbases van trotse burgers, die ook graag zichzelf lieten portretteren. b In de Republiek was de vrijheid van drukpers veel groter dan in omringende landen. c Rond 1600 begonnen handelaren uit de Nederlanden intensief te handelen met Azië. In 1602 werd de VOC opgericht, die een belangrijke positie wist te veroveren. De aanvoer van goederen uit Azië nam daardoor sterk toe. 4 Argumenten zijn: - Voor: De VOC wist in Azië een belangrijke positie te veroveren en er waren veel handelaren die profiteerden van de handel. 10 - Tegen: Het belang van de VOC voor de economie van de Republiek werd nooit erg groot. De moedernegotie bleef veel belangrijker dan de handel met Azië. 5 a Amsterdam en Middelburg groeiden het hardst. Middelburg lag het dichtst bij Antwerpen en Amsterdam profiteerde van de ligging aan het water. b Uit de tabel blijkt dat al ruim voor 1602, het oprichtingsjaar van de VOC, mensen naar Amsterdam trokken. De groei van de stad was niet gebaseerd op de handel op Azië (maar kwam bijvoorbeeld door de val van Antwerpen). c De republiek was een statenbond, een samenwerkingsverband van zeven zelfstandige gewesten (landen). Verhuizing naar een andere stad of gewest was dus vergelijkbaar met verhuizen naar een ander land nu. d Kort na 1585 piekte het percentage immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden. Dat valt te verklaren uit de val van Antwerpen in 1585. Daarna trokken veel protestanten naar het noorden. Dat de stroom lang aanhield, is een gevolg van de groeiende economische verschillen: de groeiende rijkdom van Amsterdam bleef migranten trekken. 6 a De gebieden die na 1588 bij de Republiek kwamen, werden generaliteitslanden genoemd. Zij hadden geen vertegenwoordiging in de Staten-Generaal, en werden rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurd. b De Republiek was een sterk verstedelijkt gebied. Daardoor was het heel belangrijk om steden in handen te hebben om de Republiek te beheersen. c Holland was voor de inkomsten voor een groot deel afhankelijk van de handel over zee, en dus van een vloot die de schepen kon beschermen. 7 Uit de tekst bij de prent blijkt sympathie voor Oldenbarnevelt. - De woorden ‘eerlijk loon’ zijn ironisch bedoeld: Oldenbarnevelt krijgt stank voor dank, maar legt nog een keer (in de tweede tekst) rustig uit dat hij niets verkeerd heeft gedaan. - Maurits, verstopt in zijn toren, gebruikt grove taal want hij noemt Oldenbarnevelt een ‘hondsvot’. - Onderaan op de prent staat dat Oldenbarnvelt sterft als een ‘helt’ (= held). Als de tekenaar aan Oldenbarbevelts kant staat, dan is hij waarschijnlijk staatsgezind en tegen de stadhouder. 8 In het Duitse Rijk verliep de centralisatie zeer moeizaam. Het rijk bleef versnipperd en de verschillende vorsten hielden veel macht. In Frankrijk slaagde de centralisatie veel beter. Daar 11 wist de koning veel meer macht naar zich toe te trekken dan de Duitse keizer. In Frankrijk ontbraken dus de sterke vorsten die in Duitsland voor henzelf en hun onderdanen de religie mochten kiezen. Vandaar dat in Frankrijk zo’n versnipperde oplossing minder voor de hand lag. 9 De uitspraak sloeg op het strenge katholieke bewind, waar de opstandelingen van af wilden – ze werden bij wijze van spreken nog liever onderdeel van het vreemde Osmaanse rijk waarmee Filips II ook in oorlog was. 10 a Na het Smeekschrift werden de kettervervolgingen tijdelijk opgeschort. Toen voelden protestanten zich vrij om naar hagenpreken te gaan, en daaruit kwam de Beeldenstorm voort. b Het is een propagandaprent tegen de ‘Spaanse tirannie’. De Opstand was in belangrijke mate een propagandaoorlog. Om zo veel mogelijk aanhang te krijgen, benadrukten de opstandelingen de wreedheid van hun tegenstanders. 11 a Het schilderij heeft een burgerlijk onderwerp, een burgerlijk interieur, en dat is typisch voor de Gouden Eeuw. Bovendien hangt er een groot aantal schilderijen aan de muur. Ook dat is typerend, want inwoners van de Republiek kochten in die tijd erg veel schilderijen. b Door de grote rijkdom in de Republiek was er grote vraag naar schilderijen, en dus veel werk voor schilders. c Het portret van Elizabeth verbeeldt met veel pracht en praal de koningin van Engeland, terwijl bron 12 het huis van een burger laat zien, die dankzij zijn rijkdom kunst naar zijn eigen smaak kon laten maken. Het Engelse schilderij was bedoeld voor het hof; het Nederlandse voor de burgerij. Samen illustreren ze de verschillende politieke verhoudingen in de landen. d Als Elizabeth de soevereiniteit had aangenomen, had Engeland grote problemen gekregen met de machtige Filips II, die toch al tegen haar was. Maar in 1588 bleek dat Filips II hoe dan ook uit was op haar ondergang, toen hij de Armada naar Engeland stuurde. e Voor een koningin als Elizabeth was de Opstand in de Nederlanden bedreigend. Op haar portret presenteert ze zichzelf nadrukkelijk als een machtige heerseres. Voor haar was het ongehoord dat burgers zo hevig in opstand kwamen als ze in de Nederlanden hadden gedaan. 12 a Volgens de auteur ging het Karel en Filips niet zozeer om het geloof zelf, maar om het ‘opperste gezag’ van het land. De 12 bestrijding van de ketterij was volgens hem een dekmantel voor de centralisatiepolitiek van Karel en Filips. b Met zijn politiek van centralisatie schond Filips II in de ogen van de opstandelingen bestaande privileges; de bezworen wetten en voorrechten. De Opstand was voor een belangrijk deel een strijd voor het behoud van de oude rechten, en tegen Filips’ centralisatiepolitiek. c Staatsgezinden hadden problemen met het feit dat de stadhouder – in hun ogen – veel macht naar zich toe probeerde te trekken. Zij benadrukten het belang van deling van de macht. Dat doet Wagenaar hier ook. Hij wees de centralisatiepolitiek aan als het ware probleem, en daaruit valt te concluderen dat hij staatsgezind was. 13 De Republiek had een wijdvertakt handelsnetwerk, en dus was er volop aanvoer van exotische spullen, vooral na de oprichting van de VOC in 1602. De Gouden Eeuw was ook de periode van de wetenschappelijke revolutie, waarin eigen observatie en verwerving van nieuwe kennis belangrijk werden gevonden. De aanvoer van exotische spullen droeg bij aan het besef dat de aarde veel groter was dan Europa en er was veel behoefte daar zelf meer over te leren. 13 Historische context Duitsland 1871-1945 Intro 1 a Eigen antwoord van de leerling. Bijvoorbeeld: Duitse eenwording 1871, nazisme, Jodenvervolging, Berlijnse Muur, Duitse eenwording 1990. b Afhankelijk van het eigen antwoord van de leerling. In dit geval Duitse eenwording 1871, nazisme. 2 Dat is laat vergeleken met Frankrijk. Frankrijk was al veel eerder (in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd) een eenheidsstaat met een krachtig centraal bestuur. 3 Het nationalisme. 14 Historische context Duitsland 1871-1945 Deelcontext 1 Het Duitse Keizerrijk (1871-1918) 1 a Het probleem was dat het keizerrijk weliswaar een Europese grootmacht was, maar ook kwetsbaar, doordat het werd omringd door andere sterke landen. b Bismarck loste dit probleem op door te streven naar handhaving van de bestaande situatie; de politici onder Wilhelm II probeerden de Duitse macht waar mogelijk wel te vergroten, zoals in Afrika en in Oost-Europa. c Grotendeels wel. Er is een tweefrontenoorlog ontstaan, waarbij de Duitsers streden tegen de Fransen en de Britten in het westen en de Russen in het oosten. Aan die strijd is het keizerrijk ten onder gegaan. 2 Industriële Revolutie modern imperialisme liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme twee wereldoorlogen verwoestingen op ongekende schaal; betrokkenheid burgerbevolking Het Duitse keizerrijk ontleende zijn kracht voor een groot deel aan de sterke industrialisatie in de 19e en begin 20e eeuw. Het Duitse keizerrijk, dat in 1871 nog geen koloniën had, probeerde net als GrootBrittannië een koloniaal rijk te krijgen, waardoor de spanningen opliepen. Het Duitse keizerrijk was voortgekomen uit nationalistische sentimenten. Het Duitse keizerrijk was een belangrijke partij in de Eerste Wereldoorlog en ging daaraan uiteindelijk ten onder. De verliezen aan mensen en middelen in deze ‘totale oorlog’ leidden tot opstand en revolutie en uiteindelijk tot de ondergang van het keizerrijk. 3 Antwoord C is het juiste antwoord. Bismarck was geen voorstander van een groot koloniaal rijk. Antwoord a is dus onjuist. De conferentie is geen voorbeeld van Bismarcks weerzin, want hier werden juist afspraken gemaakt over de manier waarop westerse staten delen van Afrika in bezit konden nemen en nog tijdens Bismarcks kanselierschap eigende ook Duitsland zich enkele Afrikaanse gebieden toe. Antwoord b is dus ook onjuist. 4 De Duitse Weltpolitik was het streven naar meer Duitse macht in de wereld. Een van de middelen daarvoor was het opbouwen van een sterk militair apparaat, waaronder een 15 grote marinevloot. Dat laatste werd mogelijk dankzij de Eerste Vlootwet. 5 De Slag bij de Marne is van belang, omdat hier de Duitse poging om Frankrijk snel te veroveren, vastliep. Vanaf dit moment werd de Eerste Wereldoorlog een taaie loopgravenoorlog, die het Duitse keizerrijk uiteindelijk zou verliezen. 6 a Het gevolg van de nederlaag was dat de Weimarrepubliek/Duitsland een belangrijk deel van zijn macht kwijtraakte. Dit bleek vooral uit de officiële vredesovereenkomst na de Eerste Wereldoorlog, het Verdrag van Versailles. Duitsland moest gebieden afstaan, enorme bedragen betalen om de geallieerde oorlogsschade te vergoeden en ontwapenen. b 1871-1888 1888-1918 1918-1933 7 Weinig gevolgen: Bismarck voerde een terughoudende buitenlandse politiek. Het machtsevenwicht raakt verstoord: het Duitse keizerrijk eist een grotere plaats voor zichzelf op, zowel in Afrika als in Oost-Europa, en daardoor lopen de spanningen op. Uiteindelijk leiden die tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De nieuwe Duitse republiek die voortkwam uit de puinhopen van het Duitse keizerrijk, was economisch, bestuurlijk en militair sterk verzwakt. a Duits De verkoop en het rondbrengen van pullen bier (Biergarten) Het uniform en de helm van de man op de giraf en andere kledingstukken (hoge hoeden, paraplu’s, uniformjassen, schort van de serveerster) De blanke mannen in de kooi De braadworstjes die de tijger in zijn bek heeft Het kegelspel Duitse opschriften inheems-Afrikaans Afrikaanse hutten Naaktheid (blote borsten vlak onder het bord, het naakte jongetje dat de messenslijper helpt De aanwezigheid van zwarte mensen Kannibalisme Het gebruik van doodshoofden op de kegels en als bal De exotische dieren en planten: de giraf, de tijger, palmen 16 b De tekenaar wil duidelijk maken dat het Duitse koloniale bestuur (nog) niet veel voorstelt. Hun cultuur is inmiddels wel enigszins doorgedrongen, maar de Duitsers hebben de situatie allesbehalve onder controle. Niet de Duitsers zijn de baas (die zitten in een kooi), maar de feestvierende zwarten (met de zwarte man op de giraf als een soort politieagent). Daardoor is de kolonie nog allesbehalve beschaafd (kannibalisme, kegelen met doodshoofden, naaktheid). C De leerling moet in zijn antwoord in elk geval blijk geven van het besef dat de tekening geen getrouwe informatie geeft over de daadwerkelijke situatie in Duits-West-Afrika. Een onderzoeksvraag als ‘Hadden de Duitsers in 1897 de situatie in Duits-West-Afrika onder controle?’ is dan ook fout. Voorbeelden van correcte vragen zijn: - Hoe beoordeelden Duitse sociaaldemocraten het koloniale bestuur in Afrika in 1897? - Hoe keken Duitsers aan tegen de inheemse cultuur in hun Afrikaanse koloniën? 8 a Een juist antwoord bevat de volgende elementen: - In de buitenlandse politiek diende de Vlootwet het handhaven/versterken van Duitslands positie als grootmacht/de Weltpolitik, die erop was gericht van Duitsland een echte wereldmacht te maken. - Uit de bron blijkt dat Tirpitz meent dat de bevordering van de Duitse maritieme belangen een nationale taak moest worden die ook economische ontwikkeling zou stimuleren en zo zou helpen tegen de groei van de aanhang van de sociaaldemocraten (een binnenlands politiek doel). b Tirpitz gebruikt als argument voor een sterke marinevloot onder meer dat die noodzakelijk is ter bescherming van de ‘trans-Atlantische koloniën’ en in het verlengde daarvan de overzeese handel en de exportindustrie. Kenmerkend voor het modern imperialisme is dat Europese landen hun overzeese bezittingen beschouwden als essentiële onderdelen van hun economie: als bron van grondstoffen en voor de afzet van producten. 9 De juiste volgorde is D – A – C – B D: De rijkskanselier is erop tegen dat de staat koloniën verwerft; het moet dus gaan om Bismarck. Het citaat komt uit Bismarcks rede voor de Rijksdag op 26 juni 1884, naar aanleiding van de verwerving van Angra Pequena (Duits-Zuidwest-Afrika). A: Deze uitspraak past bij de tijd van de eerste Vlootwet, toen de Duitsers zochten naar versterking van hun zeemacht. 17 De uitspraak is van Keizer Wilhelm II, 23 september 1898, in een toespraak ter gelegenheid van de opening van de vrijhaven van Stettin (nu Szczecin, Polen). C: Deze uitspraak heeft betrekking op het begin van de Eerste Wereldoorlog, toen Duitse troepen België binnentrokken om vandaaruit Noord-Frankrijk te veroveren. De uitspraak komt uit de open brief ‘An die Kulturwelt!’ van 93 Duitse geleerden, op 4 oktober 1914 afgedrukt in talloze Duitse dagbladen, als verweer tegen buitenlandse beschuldigingen aan het adres van het Duitse keizerrijk. B: Het woord ‘burgeroorlog’ verwijst naar de revolutionaire situatie aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, toen de Duitse keizer moest opstappen. De uitspraak is van Keizer Wilhelm II in zijn memoires (1922) naar aanleiding van zijn aftreden als keizer van het Duitse Rijk. 10 a 16e eeuw 1884 1918 1954 1961 1964 Portugezen bemachtigen het handelsmonopolie op de kuststeden; ze handelen onder meer in slaven. Het land wordt een Duitse kolonie (Duits-Oost-Afrika). De Britten gaan het land onder de naam Tanganyika besturen. Julius Nyerere, zoon van een stamhoofd, richt een onafhankelijkheidsbeweging op, de Tanganyika Afrikaanse Nationale Unie (TANU). Tanganyika wordt onafhankelijk. Tanganyika en het eiland Zanzibar versmelten tot de nieuwe staat Tanzania. Europese overzeese expansie modern imperialisme verzet tegen het WestEuropese imperialisme dekolonisatie b In 1918 verloor het Duitse keizerrijk de Eerste Wereldoorlog. Een van de tegenstanders van Duitsland was Groot-Brittannië. Kennelijk betekende de Duitse nederlaag ook dat zij het bestuur over deze kolonie aan de Britten moesten overdragen. 11 a De twee belangrijkste verschillen zijn: 1 Het beeld van Leenhoff laat één belangrijke persoon – de leidinggevende – zien, het schilderij van Sargent toont juist een groep gewone soldaten. 2 Het beeld van Leenhoff heeft een heldhaftige uitstraling, het schilderij van Sargent maakt het leed op het slagveld zichtbaar. 18 De leerling zou verder kunnen opmerken dat er een verschil is in de aard van de wapens: Coen draagt een zwaard, de soldaten zijn gewond door strijdgas. De leerling kan langs twee lijnen redeneren: 1 Hij geeft er in zijn hypothese blijk van het onderscheid te zien tussen een voorindustriële oorlog met zwaarden en kanonnen enerzijds en anderzijds een oorlog op industriële schaal waarin gebruik wordt gemaakt van massavernietigingswapens (strijdgas) en waarin aan beide zijden enorme aantallen slachtoffers vallen. Een aannemelijke hypothese is dat oorlogvoering met massavernietigingswapens de aandacht heeft gevestigd op het aangerichte leed, in plaats van op het heldendom. 2 Hij geeft er in zijn hypothese blijk van een verschil te zien in politieke overtuigingen. Eind 19e eeuw was een tijd waarin het nationalisme nog heel hevig was. Door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog zagen sommigen het nationalisme (en de verering van helden) juist als een kwaad. Een aannemelijke hypothese is: het beeld van Leenhoff staat in dienst van de verering van het vaderland, het schilderij van Sargent neemt daar juist afstand van en laat zien waartoe de strijd tussen nationale staten kan leiden. 19 Historische context Duitsland 1871-1945 Deelcontext 2 De Republiek van Weimar ((1919-1933) 1 a De politieke groepen zijn: Politieke groep Voor of tegen oude elite uit de keizertijd tegen sociaaldemocraten voor communisten tegen extreemrechts tegen NSDAP (onderdeel extreemrechts) tegen b Het zou leiden tot verdeeldheid en chaos (NSDAP) of tot sociale onrechtvaardigheid omdat er moest worden samengewerkt met de oude elite (communisten). c Liberalen. 2 Omdat het parlement niet de hoogste macht in de staat had. Die lag bij de keizer, die de regering samenstelde. 3 Drie factoren zijn: - de aanwezigheid van uiteenlopende politieke groepen die de parlementaire democratie om verschillende redenen afwezen; - het gebrek aan vertrouwen in democratische politici, die de oorlog zouden hebben verloren en slechte vredesvoorwaarden hadden geaccepteerd; - de zware economische crisis van 1929, waardoor Duitse kiezers ontvankelijk werden voor de roep om een sterke man en het afschaffen van de democratie. 4 De Spartakusopstand was het werk van communisten die door middel van revolutie het ontstaan van een parlementaire democratie probeerden te verhinderen; in plaats daarvan wilden zij een totalitaire ideologie (namelijk het communisme) in de praktijk brengen, waarbij de staat, via raden van arbeiders en soldaten, een grote greep zou krijgen op alle aspecten van de samenleving. De Rijksdagbrand werd door nationaalsocialisten gebruikt om de linkse oppositie uit te schakelen en aldus een einde te maken aan de democratie. Ook de nationaalsocialisten probeerden een totalitaire ideologie in de praktijk te brengen, waarin de staat volledig greep zou krijgen over het leven van de burgers. 5 De crisis van het wereldkapitalisme brak uit in 1929, toen de beurs in New York instortte. Het Dawesplan (en in 1929 inmiddels de opvolger daarvan, het Youngplan) voorzag in grote Amerikaanse leningen aan Duitsland, dat anders nauwelijks kon voldoen aan de opgelegde herstelbetalingen. 20 Omdat de Amerikanen in de crisisjaren hun geld terugeisten en Duitsland zonder geld kwam te zitten, hadden de Duitsers het in de crisisjaren extra zwaar. 6 Ja, hij deelt die visie. Volgens de NSDAP was de brand aangestoken door communisten. De volgende elementen ondersteunen deze interpretatie: - Van der Lubbe is afgebeeld als een boze, arme, plat sprekende arbeider, typisch een communistische arbeider. - Hij komt uit de richting van Moskou, de hoofdstad van de communistische Sovjet-Unie. - Hij gaat ‘iets’ doen (tegen Duitsland); de rode haan in zijn rugzak laat zien dat dat brandstichting zal zijn. De tekening gaat er dus van uit dat de brand doelbewust door communisten is aangestoken. 7 a Het antwoord bevat de volgende elementen: - De Duitse bevolking leed zwaar onder de Eerste Wereldoorlog; er heerste veel onrust. - De Eerste Wereldoorlog was formeel nog gaande, maar in feite had het Duitse keizerrijk al verloren. - Om die reden was de keizer afgetreden en deed de oude elite afstand van de macht. Het was onduidelijk hoe Duitsland verder zou worden bestuurd. b Liebknecht wil een veel grotere breuk met het verleden dan Scheidemann. Scheidemann constateert weliswaar dat de keizer is afgetreden, maar legt verder accent op de continuïteit: - er is een rijkskanselier die als vanouds moet worden gehoorzaamd; - de hoogste militaire commandant en de minister van Oorlog blijven zelfs aan en moeten worden gehoorzaamd, ook al mogen zij niet langer zelfstandig besluiten nemen. Liebknecht spreekt nadrukkelijk van de vorming van ‘een nieuw, proletarisch staatsbestel’; daaronder verstaat hij een ‘regering van arbeiders en soldaten’. De breuk blijkt ook uit het feit dat Liebknecht nadrukkelijk spreekt van een socialistische republiek. Ook in sociaal opzicht is er een groter onderscheid: in de nieuwe republiek zal er geen ongelijkheid meer bestaan tussen kapitalist en arbeider. c Deze twee republieken staan voor achtereenvolgens een sociaaldemocratische invulling van de democratie (parlementaire democratie waaraan alle Duitsers participeren) en een communistische invulling daarvan (radendemocratie, de macht aan de arbeidersklasse). Een extra aanwijzing is dat Liebknecht later een van de aanstichters was van de Spartakusopstand (1919), een communistische opstand naar Russisch voorbeeld, die werd neergeslagen onder 21 verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratische rijkskanselier. d De republiek die was uitgeroepen door Scheidemann (later aangeduid als de Republiek van Weimar). Hiervoor zijn argumenten: - De aanhangers van Karl Liebknecht deden tijdens de Spartakusopstand een poging hun radendemocratie alsnog door te voeren, maar dat mislukte, zoals ook andere communistische opstanden in Duitsland mislukten. - In 1919 kreeg de Duitse Republiek een nieuwe grondwet die gebaseerd was op de beginselen van de parlementaire democratie (en die dus in het verlengde lag van de idealen van Scheidemann en niet die van Liebknecht). 8 Het antwoord bevat de volgende elementen: - De NSDAP is fel tegenstander van de bepalingen in de Vrede van Versailles. Zij protesteert met name tegen de zware herstelbetalingen, die de Duitse economie in haar ogen te zwaar belasten. - In 1923 is de eerste financiële crisis, die leidt tot hyperinflatie. Bij de eerste verkiezingen in 1924 geven kiezers door hun stem aan de NSDAP te kennen dat zij af willen van de herstelbetalingen. - In 1924 leidt het Dawesplan tot verzachting van de herstelbetalingen en bloeit de economie enigszins op; het probleem van de herstelbetalingen is minder acuut en de aanhang van de NSDAP slinkt. - In 1929 vindt de beurskrach in New York plaats en belandt de Duitse economie in een zeer zware recessie. In 1930 vertaalt zich dat in een enorme verkiezingswinst voor de NSDAP: de kiezers willen alsnog af van de herstelbetalingen. - In latere jaren (tot 1933) slagen politici van andere partijen er niet in de crisis en massawerkeloosheid op te lossen en groeit het aantal NSDAP-stemmers verder. 9 a In 1916 was Duitsland in oorlog met onder meer Engeland. Dat een Duitser op dat moment zijn naam om politieke redenen verengelst, duidt er vermoedelijk op dat hij het niet eens is met die oorlog. b De fotomontage geeft een ongebruikelijke uitleg aan de Hitlergroet: die zou nuttig zijn omdat je zo geld kunt aannemen van grote partijen die zich achter Hitler hebben opgesteld. Het citaat ‘Miljoenen staan achter mij [= Hitler]’ is ook een ongebruikelijke interpretatie: ‘miljoenen’ slaat nu op de hoogte van het bedrag, niet op het aantal aanhangers. De suggestie die van dit omslag uitgaat is dat Hitler heimelijk werd gesteund door het grootkapitaal. [Uit historisch onderzoek is overigens komen vast te staan dat de NSDAP op 22 dat moment niet op grote schaal door het Duitse bedrijfsleven werd gefinancierd.] c Tot de socialisten of communisten. (Beide antwoorden zijn correct: de leerling kan het onderscheid op basis van de aangeleverde informatie niet maken; in werkelijkheid was Heartfield actief lid van de communistische partij van Duitsland.) Daarvoor zijn de volgende aanwijzingen: - De montage stelt het nationaalsocialisme in een kwaad daglicht (gefinancierd door kapitalisten), dan wel maakt het nationaalsocialisme belachelijk (de Hitlergroet blijkt heel andere bedoelingen te hebben). Socialisten en communisten enerzijds en nationaalsocialisten anderzijds waren felle tegenstanders van elkaar. - Het tijdschrift A-I-Z waarvoor hij werkte, werd, net als veel andere linkse uitingen, direct na de Rijksdagbrand verboden. 10 Voor dit onderzoek komt verzameling C het meest in aanmerking. Dagboeken zijn geschreven voor eigen gebruik en geven dus een redelijk betrouwbaar beeld van de manier waarop gewone kiezers reageren op ideeën die via propaganda zijn verspreid. Minder in aanmerking komen: - A: deze verzameling geeft wel een idee van de ideeën die door de NSDAP werden verspreid, maar niet van de manier waarop mensen daarop reageerden. - B: dit is een indirecte bron: het geeft een idee hoe journalisten in die tijd dachten over de NSDAP-propaganda, maar hooguit via een omweg hoe kiezers daarop reageerden; bovendien is niet uit te sluiten dat zulke beschouwingen ook weer een politiek doel hadden. - D: de verkiezingsuitslagen geven wel een idee van de op- en neergang van de aanhang, maar over de motieven van stemgedrag geven ze geen informatie; niet elke stem is het resultaat van effectieve propaganda. - E: zie a. 11 a De Duitse Democratische Republiek (DDR) was het communistische Duitsland dat na de Tweede Wereldoorlog tot stand kwam. De regering van deze staat zag in dit gebouw een symbool voor het Duitse keizerrijk, dat kapitalistisch was en waarin de adel een grote rol speelde. In de ogen van de DDR was dit het ‘slechte’, overwonnen Duitsland. Het had er dus geen moeite mee dit symbool af te breken. b Het zorgvuldig bewaren van de herinnering aan Karl Liebknecht en zijn Socialistische Republiek Duitsland geeft aan dat de DDR zich meer verbonden voelde met deze 23 republiek (die al snel ten onder ging) dan met de kapitalistische Weimarrepubliek. c Door het einde van de Koude Oorlog (de val van de Berlijnse Muur, 1989) en het einde van de DDR (Duitse hereniging, 1990). 12 a Frankrijk en België vonden dat Duitsland te veel achterstand had opgelopen bij de herstelbetalingen die in Versailles waren overeengekomen. Met de bezetting probeerden ze de Duitse regering te dwingen de gemaakte afspraken na te komen. b Bron 12 stelt de bezetters voor als relatief vreedzaam (hoewel er een geweer zichtbaar is). De Franse militairen zijn waardig en rustig; de bevolking protesteert weliswaar, maar de Duitse politieman houdt hen in bedwang en gehoorzaamt dus feitelijk aan de Fransen. In bron 13 ligt het accent op de laffe houding van de Franse bezetters, die een onschuldige Duitser (een gewone, ongewapende vader, net terug van het werk) hebben vermoord. De verklaring van het verschil is een verschil in standpunt. De Duitser ziet de bezetting van een deel van zijn land als onrechtvaardig en verbeeldt die onrechtvaardigheid door het accent te leggen op het lijden van de Duitse bevolking. De Fransman ziet de bezetting als een gerechtvaardigde manier om de Duitse regering onder druk te zetten en onderstreept daarom dat alles rustig en beheerst is verlopen: het gaat er niet om de Duitse bevolking te treffen. 24 Historische context Duitsland 1871-1945 Deelcontext 3 Nazi-Duitsland (1933-1945) 1 Gevolgen van het nationaalsocialistische bewind in Duitsland, 1933-1945, voor Duitsland de rest van Europa nazificatie van de samenleving voor 1939: teruggave van grondgebieden aan Duitsland terreur en geweld jegens 1939-1945: oorlog en bezetting andersdenkenden (politieke tegenstanders) uitsluiting en vervolging van groepen op tijdens bezetting: terreur en geweld jegens basis van ras, handicap of seksuele andersdenkenden (politieke geaardheid; genocide tegenstanders) publieke opinie beperkt door propaganda tijdens bezetting: uitsluiting en vervolging en censuur van groepen op basis van ras, handicap of seksuele geaardheid; genocide 1939-1945: oorlog in 1945: totale overwinning op de Duitsers 1939-1943: verovering van vrijwel het hele Europese vasteland in 1945: totale nederlaag voor de Duitsers; volledige afhankelijkheid van geallieerden 2 a De wereld werd verdeeld in twee invloedssferen: een kapitalistische/democratische (onder invloed van de Verenigde Staten) en een communistische (onder invloed van de Sovjet-Unie). In Europa strekte de invloedssfeer van de Russen (Sovjets) zich verder naar het westen uit dan ooit. b Een onbedoeld gevolg: de nationaalsocialisten hoopten juist een wereld te scheppen zónder (instabiele) democratie en zónder communisme. 3 a Twee argumenten zijn: 1 In het kamp zijn behalve politieke tegenstanders en geestelijken ook Joden opgesloten. 2 Het was een model voor andere concentratiekampen, waaronder de vernietigingskampen die bedoeld waren voor de uitroeiing van de Joden. b Auschwitz was een vernietigingskamp, Dachau niet. c Het kamp was oorspronkelijk opgezet voor het opsluiten van politieke tegenstanders; het gebrek aan politieke vrijheid is een van de kenmerken van een totalitaire ideologie. 4 Bij kenmerkend aspect 37, de rol van propagandamiddelen. Een van de middelen van de nationaalsocialistische propaganda was de bevordering van ‘gezonde kunst’ (onder 25 toezicht van de Rijkscultuurkamer) en de veroordeling en verwijdering van ‘ontaarde kunst’. Kokoschka was een moderne (expressionistische) schilder, wiens werk door de nationaalsocialisten dus werd veroordeeld en geweerd. Dit schilderij is daarop Kokoschka’s antwoord: ook al schilderde hij op een manier die de nationaalsocialisten ‘ziek’ en ‘ontaard’ vonden, toch ziet hij er op dit schilderij niet uit als een gevaarlijk monster, maar als een gewoon mens; op die manier probeerde Kokoschka de nationaalsocialistische propaganda te ontkrachten. 5 Het juiste antwoord is B: juli 1941. De optimistische toon van het fragment past bij de Duitse opmars vóór de Slag om Stalingrad (dus voor augustus 1942). De andere mogelijkheden vallen af: - in 1940 was Duitsland de Sovjet-Unie nog niet binnengevallen; - maart 1943 was na de Slag om Stalingrad, toen de Duitsers niet meer oprukten, maar zich moesten terugtrekken; - april 1945 kan al helemaal niet: de Sovjets stonden toen op het punt Berlijn te veroveren en de Duitse troepen waren toen dus allang weer weg uit de Sovjet-Unie. 6 De juiste volgorde is: C – D – B – A. 7 Dit pamflet past meer bij de fase van de Neurenberger wetten dan bij die van de Wannseeconferentie. In de Neurenberger wetten werd een strikte scheiding gemaakt tussen Duitsers en Joden. De laatsten waren geen volwaardige Duitse burgers meer en mochten om die reden bijvoorbeeld geen seksuele omgang meer hebben met Duitsers. Ook in deze bron wordt een strikte scheiding aangebracht tussen Duitsers en Joden (die zelfs niet meer in het Duits zouden mogen publiceren). Maar: zowel in de Neurenberger wetten als in deze tekst mogen Joden als afgezonderde vreemdelingen nog wel in Duitsland leven. In de tijd van de Wannseeconferentie was dit wezenlijk anders: tijdens deze conferentie werden afspraken gemaakt over de volledige uitroeiing van Joden in door Duitsers bestuurde landen. [Het pamflet Tegen de on-Duitse geest! is van 12 april 1933; de Neurenberger wetten zijn van 15 september 1935; de Wannseeconferentie vond plaats op 20 januari 1942.] 8 a Eind jaren dertig was Hitler bezig met de geleidelijke uitbreiding van het Duitse grondgebied in Midden-Europa. De inlijving van Oostenrijk is onderdeel van die politiek. Andere voorbeelden daarvan zijn de inname van Sudetenland (1938) en de verovering van Polen (1939). (Leerlingen zouden 26 ook nog kunnen noemen: de annexatie van het Rijnland in 1936 en de volledige annexatie van Tsjecho-Slowakije, 1939.) b Nee. Door het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog (1919) had Duitsland een deel van zijn grondgebied moeten afstaan aan andere landen. De nationaalsocialisten vonden dat onrechtvaardig en eisten die gebieden terug. Maar dat gold niet voor Oostenrijk: dat is altijd een zelfstandig land geweest en was nooit deel van het Duitse Rijk. 9 a De Rijkscultuurkamer had tot doel de Duitse pers en kunst te nazificeren. Onderdeel daarvan was de bevordering van ‘Duitse kunst’ en de bestrijding van ‘ontaarde kunst’, dat wil zeggen kunst die niet overeenkwam met het ‘gezonde volksgevoel’. Deze beide tentoonstellingen lieten zien wat goede kunst was (zoals bron 13) en wat slechte (‘ontaarde’) (zoals 12). b Het was een vorm van moderne kunst (expressionistisch) met ‘vreemde’ elementen (zoals de blauwe kleur van de paarden). Moderne kunst en kunst van Joodse kunstenaars gold voor de nationaalsocialisten als ‘ontaard’. c Marc was in de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger gestorven voor het vaderland en was dus een goede Duitser. Dat maakte het moeilijk om zijn werk ‘ontaard’ en ‘on-Duits’ noemen. 10 a Overeenkomsten: zeer grootschalig (miljoenen gevangenen); een dodelijke afloop voor velen; (onder meer) bedoeld om politieke tegenstanders uit te schakelen; de gevangenen moeten dwangarbeid verrichten. Verschil: nazi-Duitsland kende speciale vernietigingskampen voor het ombrengen van mensen van een ‘minderwaardig ras’; uit de hier aangereikte informatie blijkt niet dat die er in de Sovjet-Unie waren. b In beide landen was sprake van een totalitair systeem dat geen ruimte bood aan afwijkende politieke opvattingen. In beide landen moesten mensen die volgens de leiding niet in het systeem pasten, uit de gewone samenleving worden verwijderd. Dat gebeurde door hen op te sluiten en desnoods te laten sterven. 11 De juiste volgorde is C– A – D – B. 12 Tijdens de Conferentie van München probeerden Frankrijk en Groot-Brittannië oorlog te voorkomen door de Duitsers toe te staan Sudetenland (een deel van Tsjecho-Slowakije) in te nemen. Churchill, die in de oppositie zat, was het met deze appeasementpolitiek om twee redenen niet eens: hij vond 27 deze politiek ‘eerloos’, omdat het Sudetenland werd weggegeven zonder instemming van de Tsjecho-Slowaken zelf (een vorm van verraad); bovendien dacht Churchill dat deze politiek niet zou werken en dat Hitler zijn agressieve houding ten opzichte van omringende landen niet zou opgeven. 13 a De moord op de Joden is een van de ergste misdaden uit de moderne tijd. Daarom is het niet alleen voor nabestaanden, maar voor iedereen belangrijk te weten wie daarvoor verantwoordelijk is. Over die schuldvraag gaat dit boek. Immers: als gewone Nederlanders (die geen onderdeel vormden van het naziregime) vooraf niet wisten dat de Joden zouden worden vermoord, lijken ze minder schuldig aan de Holocaust dan wanneer ze het wel precies wisten. b Antwoord 2 is goed: volgens Gans en Ensel is de bronnenverzameling niet representatief. Ze stellen dat het aandeel Joodse dagboeken veel te groot is en dat de selectie dus geen goede afspiegeling is van de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Over de politieke kleur of de onbetrouwbaarheid van de bronnen zeggen ze niets (dan hadden ze gewezen op vertekeningen in de dagboeken zelf) en ze zeggen evenmin iets over het te persoonlijke karakter (dan hadden ze uitgelegd dat Van der Boom geen dagboeken had mogen gebruiken). 14 a Nee. Hij vindt dat de stichting van het huidige Israël (op Palestijns grondgebied) niet ‘logisch’ is. b Netanyahu bedoelt dat Iran in 2006 net zulke agressieve bedoelingen ten opzichte van Israël heeft als nazi-Duitsland indertijd had ten opzichte van de rest van de wereld. Die dreiging blijkt uit het feit dat Iran het bestaansrecht van Israël niet erkent, net zoals Duitsland indertijd van mening was dat delen van andere landen in Europa eigenlijk Duits waren. c Hij doelt op de Conferentie van München, toen Britten en Fransen, uit angst voor oorlog, Duitsland toestonden om een deel van Tsjecho-Slowakije in te nemen. d De Conferentie van München in 1938 heeft laten zien wat er gebeurt als de wereld een antisemitische dictator als Hitler zijn gang laat gaan: dan zijn de gevolgen veel ernstiger dan wanneer direct was ingegrepen. De les van ‘1938’ is volgens Netanyahu dat de wereld een land als Iran direct moet aanpakken, om erger (in dit geval de vernietiging van Israël) te voorkomen. 28 Historische context Koude oorlog 1945-1991 Intro 1 Bijvoorbeeld: Ja, omdat er veel vernietigende wapens (wederzijdse afschrikking) in omloop waren werd de ‘vrede’ (een situatie waarin er niet gevochten wordt) in zekere zin gewaarborgd. Bijvoorbeeld: Nee, tijdens de Koude Oorlog hebben er wel degelijk oorlogen plaatsgevonden, al kwamen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie daarbij niet rechtstreeks tegenover elkaar te staan. 2 Rusland was al sinds de 15e eeuw een monarchie, waarin een erfelijke troonopvolger de macht had. In de Verenigde Staten werd vanaf de onafhankelijkheid - op basis van de trias politica - de macht verdeeld tussen de (gekozen) president, het (gekozen) congres, en het (benoemde) hooggerechtshof. 3 In 1917 vond er in Rusland een revolutie plaats. De eeuwenoude monarchie werd omvergeworpen en er kwam een communistisch bewind voor in de plaats. Rusland veranderde wel in een communistische staat, maar de macht kwam opnieuw in handen van een kleine elite. De Sovjet-Unie, waarvan Rusland het grootste land was, kende geen liberale democratie en vrije markteconomie. 29 Historische context Koude oorlog 1945-1991 Deelcontext 1 Twee ideologische blokken (1945-1955) 1 De Amerikaanse politicus zou wijzen op (persoonlijke) vrijheid. In de Sovjet-Unie werd alles bepaald door de communistische partij/staat. Iedere Rus was ondergeschikt aan het grote geheel. In de Verenigde Staten stond/staat persoonlijke vrijheid centraal. Ieder mens mag zijn eigen keuzes maken. De Sovjetpoliticus zou wijzen op gelijkheid. In Amerika verrijkte de kapitalistische elite zich ten koste van de arbeiders, terwijl in de Sovjet-Unie iedereen gelijk was. 2 a De antwoorden zijn: - Tweede Wereldoorlog: de VS en de SU bevrijdden beide grote delen van Europa en aan deze gebieden wilden ze allebei hun eigen ideologie opleggen. - Conferentie van Potsdam: de VS en de SU kwamen er niet uit wat er moest gebeuren met Europa. De VS wilde vrije verkiezingen, de SU niet. Ook over Duitsland werden ze het niet eens. - Trumandoctrine/Marshallhulp: in 1947 beloofde Truman steun aan alle landen die het communisme buiten de deur wilden houden; met het Marshallplan wilde hij Europese landen aan zich binden en hiermee voorkomen dat het communisme voet aan de grond zou krijgen. Hierdoor werd de deling duidelijk voelbaar. De landen die voor Marshallhulp kozen, waren ‘automatisch’ tegen Stalin. - Blokkade van Berlijn: doordat de Verenigde Staten hulp boden aan West-Berlijn werd duidelijk dat Trumans doctrine geen loze belofte was en dat hij bereid was in te grijpen. Hierdoor werd de deling tussen Oost en West duidelijk. - Duitse deling: na de Blokkade van Berlijn werd Duitsland verdeeld in twee landen; de democratische (naar westers model) BRD en de communistische DDR. Hiermee was de scheidslijn in Europa getrokken en waren er twee ideologische machtsblokken ontstaan. b De antwoorden zijn: - Invloedssferen: doordat de VS en de SU in gunstig gelegen gebieden hun macht lieten gelden en hun eigen ideologie veiligstelden groeide de spanning. - Trumandoctrine: hiermee lieten de Verenigde Staten duidelijk zien dat ze het communisme als een gevaar zagen en bereid waren hier tegen op te treden. - Marshallplan: die landen die voor het Marshallplan kozen, kozen voor de Amerikaanse ideologie vond Stalin. De patstelling werd hiermee nog groter. 30 - Blokkade van Berlijn: dit was de eerste echte confrontatie tussen Oost en West. Hier werd duidelijk hoe ver men wilde gaan om ‘eigen’ gebied te verdedigen. - wapenwedloop: doordat zowel de VS als de SU vanaf 1949 atoomwapens konden maken ontstond er een gevaarlijke situatie die de spanningen tussen beide partijen snel op liet lopen. - militaire bondgenootschappen: doordat er op militair gebied afspraken werden gemaakt tegen elkaar namen de spanningen nog verder toe. 3 De antwoorden zijn: - De atoombom op Hiroshima is een voorbeeld van het kenmerkende aspect: het voeren van twee wereldoorlogen/verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens (en toen de SU vanaf 1949 ook een atoomwapen had: een voorbeeld van het kenmerkende aspect wapenwedloop en de dreiging van een atoomoorlog). De atoombommen hebben immers voor enorme verwoestingen gezorgd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Terugblikkend is de vraag gesteld of deze atoombommen wel gebruikt hadden mogen worden. - Het Marshallplan is een voorbeeld van de kenmerkende aspecten: de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en (het begin van) de eenwording van Europa. Het Marshallplan zette Oost en West nog scherper tegenover elkaar, omdat de communistische vazalstaten van Stalin de hulp niet mochten accepteren. Stalin was bang dat met de financiële steun ook het kapitalisme/de democratie de vazalstaten zou binnensijpelen. Doordat West-Europa wel Marshallhulp accepteerde en de Verenigde Staten aandrongen op betere samenwerking tussen de landen werd hier een begin gemaakt met de Europese eenwording. - De redevoering van senator McCarthy is een voorbeeld van de kenmerkende aspecten: de rol van moderne propaganda en de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken. Dit blijkt uit de manier waarop hij in zijn redevoeringen duidelijk een zwart-witbeeld schilderde waarmee hij de publieke opinie probeerde te beïnvloeden. Dit deed hij door te benadrukken dat de normen en waarden van de democratische en kapitalistische landen goed waren en die van de communisten slecht. Hij maakte de verschillen tussen de ideologische blokken onoverbrugbaar groot. 4 Door verschillende oorlogen tussen Duitsland en Frankrijk (Frans-Duitse Oorlog, Eerste en Tweede Wereldoorlog) was er een enorm onderling wantrouwen ontstaan. De angst voor een derde wereldoorlog die voort zou kunnen komen uit de 31 Koude Oorlog was echter nog groter. Men besloot de krachten te bundelen. In eerste instantie alleen op economisch gebied. Later kwamen hier andere samenwerkingsverbanden uit voort. 5 Voorbeeld van een juist antwoord: - Volgens president Truman besloten de Verenigde Staten om de atoombom in te zetten tegen Japan, omdat hij dacht dat de Japanners zich niet zonder slag of stoot over zouden geven. De Amerikaanse regering zag op tegen een veroveringsoorlog door het Amerikaanse leger. Om manschappen te sparen en de Tweede Wereldoorlog te beëindigen werd besloten de atoombom in te zetten. - Volgens generaal Zhukov besloten de Verenigde Staten om de atoombom in te zetten tegen Japan, omdat ze hun positie in de Koude Oorlog wilden versterken/hun imperialistische politiek wilden uitbreiden. 6 Voorbeeld van een juist antwoord: - Bron 7: Als dit de letterlijke tekst is die Truman op die datum heeft opgeschreven, dan zal dit vrij goed zijn gedachten op dat moment weergeven, al is nooit uit te sluiten dat Truman als een publiek figuur ook in een dagboek niet al zijn twijfels of geheime motieven weergeeft. Voor de vraagstelling lijkt de bron dus vrij betrouwbaar, maar niet per se volledig. - Bron 8: Zhukov was niet aanwezig bij het gesprek tussen Stalin en Truman, maar wel direct daarna toen Stalin het vertelde aan Molotov. Hij hoort dus Stalins interpretatie van het gesprek. Voor de vraag is het belangrijk te beseffen dat Truman vast niet al zijn motieven voor het inzetten van de atoombom aan Stalin zal hebben verteld. Stalin zal wel zijn vermoedens hebben gehad. Wat deze bron minder betrouwbaar maakt voor de vraagstelling naar Amerikaanse motieven is dat de anekdote pas veel later (tijdens de Koude Oorlog in 1971) is opgetekend. Hij lijkt eerder weer te geven hoe Sovjetpolitici later aankeken tegen het gebruik van de atoombom door de VS. Dat Truman ook machtspolitieke doelen had met de atoombom in 1945 valt overigens niet uit te sluiten (zie antwoord bij Truman). 7 Voorbeeld van een juist antwoord: - De boodschap van de cartoonist is dat Amerika Europa economisch op weg probeert te helpen met behulp van het Marshallplan (vlaggetje), maar dat de Amerikaanse belastingbetaler hier niet te lang voor op wil draaien (de Amerikaanse belastingbetaler schreeuwt Europa toe vooral te blijven trappen op weg naar zelfredzaamheid). 32 - Ja, hij krijgt er langzaam een beetje vertrouwen in, maar hij vindt dat het al te lang heeft geduurd. 8 a De antwoorden zijn: - De bewering van McCarthy is dat het aantal communisten schrikbarend is toegenomen. - Op basis van de cijfers die hij geeft zou je dit kunnen concluderen, maar we weten niet zeker of deze cijfers kloppen. - Volgens McCarthy volgt hieruit dat Amerika de Koude Oorlog zal verliezen, door het aantal communisten/spionnen dat in Amerika aanwezig is. - Hij wijst hierbij op een uitspraak van een volgens hem (niet nader genoemde) vooraanstaand historisch figuur. b Het is natuurlijk waar dat er een deling in Europa was ontstaan tussen communisme en liberalisme/kapitalisme met erbij behorende militaire bondgenootschappen. Maar het verband met binnenlandse spionage wordt hier alleen gesuggereerd door een citaat van een anoniem ‘vooraanstaande historische figuur’, waarbij volstrekt onduidelijk is wie dat is, over welke situatie deze figuur sprak, of die situatie vergelijkbaar is met de huidige en of er harde bewijzen zijn. 9 a Tijdens de Conferentie van Potsdam werd onder andere besloten dat Duitsland en Berlijn tijdelijk opgedeeld zouden worden in vier zones. b De drie Westerse zones gingen al snel samenwerken en voerden een ander beleid dan de Sovjetzone. Dit dreef een wig, die mede door de Blokkade van Berlijn, zou resulteren in twee Duitslanden: BRD en DDR. Duitsland zou pas in 1990 worden herenigd. 10 Reuter hield deze toespraak naar aanleiding van de Blokkade van Berlijn. West-Berlijn was door de blokkade die Stalin had opgeworpen bijna 11 maanden afgesloten van de geallieerde sectoren en daardoor aangewezen op de steun van de geallieerden/de luchtbrug. Na de opheffing van de blokkade bleek dat de verdeeldheid tussen de geallieerde sector en de Sovjetsector zo groot was, dat op 23 mei 1949 besloten werd de Bondsrepubliek Duitsland uit te roepen. Hiermee werd de geallieerde sector onderdeel van een apart land met een eigen grondwet. In bron 12 wordt de vaststelling van deze nieuwe grondwet beschreven. 33 Historische context Koude oorlog 1945-1991 Deelcontext 2Kritieke momenten (1955-1963) 1 Jaartal Oorzaak 1955 BRD wordt lid van de NAVO. Gebeurtenis Oprichting Warschaupact 1956 Na de toespraak van Chroesjtsjov klinkt er in Boedapest een roep om democratische hervormingen. Hongaarse Opstand 1961 Miljoenen inwoners uit de DDR vluchten via WestBerlijn naar het Westen – reputatieschade voor het communisme. Berlijnse Muur 1962 De Amerikaanse geheime Cubacrisis dienst ontdekt een Sovjetraketbasis op Cuba en eist ontmanteling. Gevolg Oost-Westverhoudingen in Europa in evenwicht: ieder heeft een eigen bondgenootschap. Sovjettroepen slaan de opstand neer. De Verenigde Staten doen niets. In de rest van Europa zijn er demonstraties. Amsterdam: bestorming Felix Meritis. Oost- en West-Berlijn zijn tot 1989 van elkaar gescheiden. Het Westen doet niets. Twee jaar later houdt Kennedy zijn bekende ‘Ich bin ein Berliner’toespraak. Kernwapens weg uit Cuba én Turkije. Aanleg hotline tussen Washington en Moskou. 2 Voorbeeld van een juist antwoord: - Ja, ondanks een aantal heftige confrontaties is er geen directe oorlog ontstaan tussen de VS en de SU in de periode 19551963. Tijdens de Cubacrisis nam Chroesjtsjov het besluit om de schepen met kernkoppen om te laten draaien. - Nee, ondanks de oproep tot vreedzame co-existentie door Sovjetleider Chroesjtsjov bevond de wereld zich tijdens de Cubacrisis op het randje van een atoomoorlog. Hij stelde zich hard op. Pas op het allerlaatste moment bond Chroesjtsjov in. 3 a Goede antwoorden zijn: - De bestorming van Felix Meritis past bij het kenmerkende aspect ‘de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie’, omdat veel Nederlanders werden opgehitst door de media om de communisten in Nederland een lesje te leren en hier gehoor aan gaven. En omdat de reactie van de leden van de CPN op de Hongaarse Opstand in het communistische dagblad De Waarheid een vorm van propaganda was tegen de opstandelingen in Hongarije. 34 - De bestorming van het Felix Meritis past bij het kenmerkende aspect ‘de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog’, omdat de demonstranten zich richtten tegen de communisten. Hieruit blijkt dat er ideologieën tegenover elkaar stonden. De demonstranten namen het op voor de Hongaren die democratische hervormingen door wilden voeren, maar dit niet mochten van de communistische Sovjets. b - De toespraak van Kennedy past bij het kenmerkende aspect ‘de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie’, omdat Kennedy met zijn speech zowel de West-Berlijnse bevolking steunt als de Sovjets/het communisme onderuit haalt. Hij maakt reclame voor de ‘vrije wereld’ en ‘democratie’. - De toespraak van Kennedy past bij het kenmerkende aspect ‘de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog’, omdat hij met zijn toespraak de twee ideologieën communisme en democratie duidelijk tegenover elkaar zet en benadrukt dat er twee verschillende werelden zijn: een vrije (democratische) en een onvrije (communistische) wereld. 4 De angst voor de inzet van kernwapens en de mogelijkheid dat daarop een atoomoorlog zou volgen zorgden ervoor dat, ondanks de oplopende spanningen, zowel de VS als de SU een directe militaire confrontatie uit de weg gingen. 5 a 1963 is gekozen als markering omdat na de Cubacrisis van 1962 (oktober) de relaties tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie langzaam wat verbeterden (tot de jaren tachtig). b De toespraak van Kennedy is nog wel een echt voorbeeld van Koude Oorlog-politiek, omdat hij de tegenstellingen benadrukte en aangaf West-Berlijn volledig te steunen als deel van de ‘vrije’ wereld. Het was echter geen conflict zoals de Cubacrisis, waarbij militaire escalatie dreigde. 6 Na de toespraak van Chroesjtsjov in 1956, waarin afstand genomen werd van de politiek van terreur van Stalin, ontstond een periode van ‘ontdooiing’. Er leek daarmee ruimte te zijn voor meer vrijheid. In Hongarije grepen studenten hun kans. Zij demonstreerden voor meer democratie. Zij kregen bijval van militairen en arbeiders. Dit mondde uit in de Hongaarse Opstand. 35 7 De sfeer past bij de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen, omdat uit het artikel blijkt dat de Nederlanders in 1956 opgehitst werden door de media (krant en radio) om de communisten aan te pakken. Adressen van communisten werden gepubliceerd, Boedapest werd omschreven als een martelaar van de vrijheid die op de brandstapel sterft. Dit had duidelijk effect: mensen kwamen samen om huizen van communisten te vernielen. De sfeer past bij de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken, omdat uit deze bron duidelijk blijkt dat er twee groepen zijn: de Amsterdammers (voorstanders van democratie) tegen de buitenstaanders (lees communisten). 8 Voorbeeld van een juist antwoord: Op die manier konden de Nederlanders zich beter vereenzelvigen met het lot van de Hongaren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de Nederlanders zich immers ‘opgeofferd tegen de nazi-heerschappij’. Er wordt een vergelijking getrokken tussen de nazi’s en de Sovjets: beiden waren voorstanders van totalitaire regimes. 9 De Amerikanen kwamen de Hongaren niet te hulp uit angst voor een directe confrontatie met de Sovjet-Unie en de kans dat dit zou uitmonden in een atoomoorlog. Minister Luns/de Nederlandse regering wilde niet ingaan tegen de lijn die de Verenigde Staten had uitgezet/wilde de diplomatieke verhoudingen met de Sovjet-Unie niet op het spel zetten. 10 Politici schrijven speeches vaak voor een specifiek publiek. Typisch voor de Koude Oorlog is dat Kennedy meende dat hij zich in West-Berlijn geen verzoenende opstelling tegen de communisten kon permitteren. Dat zouden de inwoners van West-Berlijn niet gewaardeerd hebben. Ook typerend voor de Koude Oorlogsfeer is dat Chroesjtsjov onmiddellijk in het openbaar en in dezelfde stad reageert op de tegenstrijdigheid in Kennedy’s speeches. 11 De goede volgorde is : D – C - A – E – F – B 12 a Miljoenen Oost-Duitsers ontvluchtten de DDR via WestBerlijn. Dit ‘stemmen met de voeten’ schaadde het imago van het communisme dusdanig dat de Sovjet-Unie en de DDR besloten een muur te bouwen om een verdere leegloop te voorkomen. b Een voorbeeld van een goed antwoord is: de manier waarop de inwoners van West-Berlijn afgesloten waren van de rest van de wereld door toedoen van het communisme/door de bouw van de muur riep 36 verontwaardiging op in het Westen. Inwoners daar konden zich gemakkelijk met bewoners in Oost-Berlijn identificeren. De muur werd hierdoor een symbool van onderdrukking door de Sovjets/het communisme in West-Europa. 13 Vanuit Chroestjsjovs standpunt zou je kunnen zeggen: Kennedy roept de Sovjet-Unie op om kernwapens niet buiten eigen gebied te plaatsen, maar hij doet precies hetzelfde. De plaatsing van Sovjetkernraketten op Cuba is slechts een reactie op de plaatsing van kernwapens door de Verenigde Staten in Turkije en Europa. 37 Historische context Koude oorlog 1945-1991 Deelcontext 3 Afnemende spanningen (1963-1991) 1 a Een voorbeeld van een top drie: 1 Salt I. Doordat er vrij gesproken werd en er onderlinge afspraken werden gemaakt over kernwapens werd de wapenwedloop teruggedrongen en hiermee ook de spanningen tussen beide landen. 2 verbetering van de communicatie door het aanleggen van een ‘hotline’ tussen Moskou en Washington. Dit zorgde voor toenadering en een gevoel van onderlinge controle. 3 Gorbatsjov staat hervormingen toe en laat de Brezjnevdoctrine los. Vanuit het Westen werd dit aangemoedigd. Ook namen de onderlinge spanningen af door de toenadering van Gorbatsjov met het Westen. b Een voorbeeld van een top twee: 1 Door het SDI-project namen de spanningen over de wapenwedloop weer toe. In de Sovjet-Unie ontstond onrust omdat er te weinig geld was voor de volgende stap in de wapenwedloop. De vijandigheid nam hierdoor toe. 2 Brezjnevdoctrine/beëindiging van de Praagse Lente, hierdoor werd duidelijk dat de Sovjet-Unie de controle over de invloedssfeer met geweld wilde behouden. 2 In de Trumandoctrine was vastgelegd dat de Verenigde Staten financiële en militaire steun zouden geven aan alle landen die democratisch wilden blijven/het communisme buiten de deur wilden houden. De Brezjnevdoctrine komt op hetzelfde neer, maar hier wordt natuurlijk geredeneerd vanuit de Sovjet-Unie waarbij alle communistische landen die bedreigd worden door het kapitalisme/democratische hervormingen met militair ingrijpen beschermd zullen worden. 3 a Naar Salt I. Dit zie je aan het jaartal 1973. Salt I vond plaats in 1972. Daarnaast worden de Verenigde Staten en de SovjetUnie voorgesteld als een echtpaar dat samen een kinderwagen duwt met daarin hun ‘kindje’: een vredesduif. Tijdens Salt I werd er toenadering gezocht tussen de SU en de VS en werden er voor het eerst afspraken gemaakt waarmee de wapenwedloop werd teruggedrongen. b Mauldin is sceptisch over de samenwerking. Hij heeft de tekening de titel: ‘het vreemde koppel’ gegeven. Hieruit zou je af kunnen leiden dat hij de toenadering tussen de Verenigde Staten (de arend) en de Sovjet-Unie (de beer) nog niet helemaal vertrouwt. 4 Matuska is van mening dat de landen die toetreden hier nog niet klaar voor zijn. - De landen worden afgebeeld als kleine kinderen. 38 - De moeder, die Europa voor moet stellen, loopt er moe en uitgeput bij/heeft geen controle over al die kinderen/nieuwe lidstaten. 5 a Halverwege de jaren zestig ontstond er een jeugdcultuur/kwamen veel jongeren in verzet tegen de overheid/autoriteiten. b Dit zie je terug in de bron, omdat er gesproken wordt over jongelui met bloemen en blote voeten, wat verwijst naar de flowerpowerbeweging. Deze jongeren probeerden het gesprek aan te gaan met de binnenvallende Russische soldaten. 6 a De boodschap van Behrendt is dat de Verenigde Staten en het Westen helemaal niets hebben gedaan om het neerslaan van de Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije tegen te gaan. Brezjnev en bondgenoten uit het Warschaupact krijgen vrij spel om Dubček/Tsjecho-Slowakije te executeren. Johnson en zijn bondgenoten staan erbij en kijken ernaar. Behrendt heeft Johnson afgebeeld alsof hij een krans komt leggen bij een begrafenis en ook de titel van de bron verwijst daarnaar. (Het Westen is medeverantwoordelijk voor de ‘dood’ van de Praagse Lente.) b De Verenigde Staten hadden in 1968 hun handen vol aan de oorlog in Vietnam. Johnson had al zijn geld en militairen nodig om dat conflict te winnen. Hierdoor zag hij geen mogelijkheid om in te grijpen in Tsjecho-Slowakije. 7 a McNamara geeft aan dat het niet belangrijk is om te weten of de Sovjet-Unie voldoende wapens heeft om de Verenigde Staten mee aan te vallen. De Amerikanen weten dat ze voldoende wapens hebben om de Sovjet-Unie te vernietigen. Dat weten de Sovjets ook. Dit zal ze er dan ook van weerhouden om een preventieve aanval te doen op de Verenigde Staten. b McNamara heeft het over de mogelijkheid van ‘gegarandeerde vernietiging’. Men wist dat bij een conflict of een vergissing zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten een nucleaire oorlog konden ontketenen waarbij het grootste gedeelte van de wereld vernietigd zou worden. Om dit te voorkomen werden er besprekingen georganiseerd, zodat het aantal kernwapens in overleg teruggebracht kon worden. 8 a Door de periode van détente was er ontspanning ontstaan en werd er gesproken over het terugbrengen van de aantallen kernwapens. De bom raakte in de vergetelheid. In 1979 was in het Navo-dubbelbesluit vastgelegd dat er 48 kernraketten in Nederland geplaatst zouden worden. De 39 regering zou hierover in 1981 een besluit nemen. De bom stond weer op de agenda. b De toegenomen welvaart (de ruime verspreiding van televisie en de uitbreiding van onderwijs) maakten mensen/jongeren mondiger. Ze spreken zich uit tegen de plaatsing van kernraketten. Dit blijkt onder andere uit de songtekst van ‘De Bom’. Jongeren hebben straks een diploma en een goede baan, maar wat heeft dat voor zin als een kernoorlog daar een einde aan maakt. 9 a De analyse van Greenberg is dat de macht van Brezjnev/de Sovjet-Unie gebaseerd was/is op kernwapens (linker wenkbrauw), maar dat dit niet lang meer zal duren omdat Brezjnev een slechte economische situatie heeft achtergelaten/het slecht gaat met de economie (de botjes op de rechter wenkbrauw). b Zijn analyse was juist. Uiteindelijk zou de slechte economische situatie in de Sovjet-Unie/het Oostblok ertoe leiden dat er hervormingen kwamen (glasnost en perestrojka)/dat de Sovjet-Unie zich moest onttrekken aan de wapenwedloop. Hierdoor kwam er binnen tien jaar tijd een einde aan de Sovjetmacht en de Koude Oorlog. 10 a De tekenaar verwijst naar de politiek van glasnost/ perestrojka/ hervormingen die Sovjetleider Gorbatsjov introduceerde (bloem in tank). b Hij verwijst met een tank en het jaartal 1968 naar de gewelddadige onderdrukking van de Praagse Lente door de Sovjet-Unie en maakt zo het verschil duidelijk tussen de politiek van Brezjnev en Gorbatsjov. 11 C – A – E – G – F – D - B 40