Module 4 Hoofdstuk 2 2.1 Investeren in arbeidsproductiviteit Leerplicht is er om te zorgen dat iedereen een minimale arbeidsproductiveit heeft wanneer hij aan het werk gaat. Daarnaast geld er een verbod op kinderarbeid kinderen gaan naar school. Na het verlaten van school, heeft iemand een minimale arbeidsproductiviteit bereikt, APmin. Lifelong learning: permanente scholing gedurende het arbeidsleven. Op den duur zal de arbeidsproductiviteit niet meer toenemen APmax, toch zal er doorgeleerd worden, denk aan nieuwe technologie. Her- en bijscholing zijn erop gericht deze APmax te behouden. Toch geld voor de meeste werknemers dat de arbeidsproductiviteit afneemt wanneer de pensioen gerechtigde leeftijd in zicht komt. Arbeid wordt ook wel aangeduid als menselijk kapitaal. Er kan in dit menselijk kapitaal door een werkgever/bedrijf geïnvesteerd worden: werving en scholing. 2.2 Arbeidsproductiviteit en het looninkomen De arbeidsproductiviteit is weer gekoppeld aan het looninkomen: de hoeveelheid geld doe wordt geruild voor arbeid. De mate van opleiding bepaalt de beginhoogte van arbeidsproductiviteit dus (meestal) ook de hoogte van het startsalaris. Hoe hoger het startsalaris hoe hoger het salaris dat in de toekomst wordt verdiend. Looninkomsten zijn geruild tegen de tijd die je in opleiding hebt gestoken: door de tijd. Investeren in menselijk kapitaal geeft in de toekomst een hogere verdiencapaciteit. 2.3 Inkomsten en uitgaven Permanente consumptieniveau: verschuiving van consumptie door de tijd maakt het mogelijk om gedurende een heel leven ongeveer hetzelfde te consumeren. ligt boven het starsalaris maar onder het maximale looninkomen. Hoofdstuk 3 3.1 Investeringen in productiviteit Een onderneming heeft op gebied van ruilen over de tijd in tegenstelling tot een individu geen levensverwachting. Individu: sparen en investeren ontsparen en consumeren. Onderneming: sparen, investeren, ontsparen en consumeren tegelijkertijd. in goede banen houden? boekhouding nodig. De beslissingen die ondernemers maken moeten gericht zijn op de continuïteit van de onderneming: het blijven bestaan van het bedrijf. Die beslissingen zijn gericht op het verbeteren van de productiviteit. continuïteit waarborgen. Productiviteit: opbrengst van een bepaalde combinatie productiefactoren (kapitaal, kennis, arbeid, locatie). De combinatie en kwaliteit van deze bepalen de productiviteit. Investeren: huidige winst wordt opgegeven voor toekomstige winst. de investering verhoogt de toekomstige productiviteit. verdiencapaciteit stijgt. Banken lenen geld aan ondernemingen als ze er zeker van zijn dat de investering voor stijging van de verdiencapaciteit zorgt. Als de opbrengsten van de investering (de hogere winst) worden gebruikt voor consumptie aandeelhouders krijgen dividend. 3.2 Onderzoek en ontwikkeling (O&O) Een belangrijk type investering is één in onderzoek en ontwikkeling: speurtocht naar nieuwe producten en productietechnieken. Nieuwe producten productinnovatie. (productdifferentiatie) Nieuwe productietechnieken procesinnovatie: gericht op het verbeteren van de efficiëntie van productie van bestaande producten. gevolg: de productiefunctie kantelt naar links. Twee unieke kenmerken van investering in O&O: - Kunnen zeer winstgevend zijn. - De opbrengsten zijn heel erg onzeker: *De onderzoeksonzekerheid: niet alle onderzoeken zijn succesvol (kost veel geld). *De marktonzekerheid: zit de markt op een nieuw product te wachten? *De concurrentieonzekerheid: er bestaat een kans dat de concurrent het idee al eerder had en er een patent op heeft. Het patent is er ook om investeringen in O&O aantrekkelijker te maken. Het nadeel van een patent is dat er een monopolist ontstaat. Er komt nog bij dat de uitkomst van O&O, kennis, vaak wordt aangezien als een collectief goed. Een medewerker die de kennis heeft kan van baan veranderen en neemt zo de kennis mee. 3.3 De balans en de resultatenrekening Voorraadgrootheden komen in de balans terecht. Stroomgrootheden komen in de resultatenrekening. Balans: overzicht van bezittingen en schulden van een onderneming op een bepaald tijdstip. Resultatenrekening: overzicht van opbrengsten en kosten gedurende een bepaalde periode, het boekjaar. Debet/activa: bezittingen: - Vaste activa - Vlottende activa - Liquide middelen Credit/passiva:het vermogen waar de activa mee gefinancierd is. Ook wel het vermogen: - Eigen vermogen: winst, aandelen, etc. - Vreemd vermogen: lang en kort uit de balans kun je twee waarden halen die aangeven hoe de onderneming er voor staat: solvabiliteit en liquiditeit. Solvabiliteit: de verhouding tussen het totale vermogen en het vreemde vermogen. Totaal vermogen Solvabiliteit = ------------------------- x 100% Vreemd vermogen Geeft aan in hoeverre een onderneming aan haar financiële verplichtingen kan voldoen aan de verschaffers van vreemd vermogen. Solvabiliteit moet 150% zijn solvabel. Liquiditeit: geeft aan in welke mate de onderneming aan haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan voldoen. Vlottende activa + liquide middelen Liquiditeit = --------------------------------------------------- x 100% Kortlopende schulden Bij een liquiditeit boven de 200% is de onderneming liquide. Resultatenrekening: Debetzijde kosten en afschrijvingen. Creditzijde opbrengsten en incidentele baten. Bedrijfsresultaat: saldo van opbrengsten en kosten. Afschrijvingen: waardevermindering kapitaalgoederen. De kosten voor later uitgaven (nieuwe kapitaalgoederen) worden nu meegerekend: ruilen door de tijd: Toekomstige kosten worden nu betaald. Afschrijvingen worden zowel op de balans als de resultatenrekening verwerkt. Op de balans twee keer: kapitaalgoederen worden minder waard en het eigen vermogen daalt daardoor. Afschrijvingen: kosten in de kostenfunctie meegerekend in de prijs prijs hoger meer winst opbrengst kan geïnvesteerd worden in de in waarde verminderde kapitaalgoederen. Hoofdstuk 4 4.1 Collectieve goederen en ruilen over de tijd Het handelen van de overheid is gericht op de continuïteit van het land. Ruilen over de tijd is noodzakelijk. Net als bij ondernemingen moet men er vanuit gaan dat een land geen einde van het leven heeft. Anders is dat een land niet echt failliet kan gaan. 4.2 Investeringen in (arbeids)productiviteit Een belangrijk goed met een positief extern effect is onderwijs. Hoe meer kennis hoe hoger de productiviteit. De investeringen van de overheid komen uiteindelijk de productiviteit ten goede. Een stijging van productiviteit is een voorwaarde voor economische groei. Hiermee wordt de groei van het bruto binnenlands product (bbp) bedoeld. geeft de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. 4.3 inkomsten en uitgaven De belangrijkste vorm van inkomen voor de overheid is de belastingopbrengst. Op prinsjes dag geeft de overheid een overzicht van de te verwachten ontvangsten en uitgaven: de rijksbegroting. De miljoenennota geeft hier een samenvatting van. Financieringstekort: de overheid geeft nu meer uit dan dat ze ontvangt. Dit financieringstekort moet geleend worden. De schuld hierdoor is de staatsschuld. Een financieringstekort moet gezien worden als een uitgestelde belasting, omdat het met latere belastinginkomsten moet worden afgelost. Financieringstekort belastingheffing (nu of in de toekomst). Kan ook door belastingheffing over de tijd. De overheidsuitgaven kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: - Structurele uitgaven: komen jaarlijks terug. Moet worden gefinancierd met belastingopbrengsten. Wat er structureel wordt uitgegeven wordt ook structureel aan belastinggeld opgehaald. - Incidentele uitgaven: komen af en toe voor. Zijn niet goed te plannen. Bijvoorbeeld toename van asielzoekers door oorlog. in betere tijden moeten de schulden hiervan weer afgelost worden.