SV GS H2 Tijd van Grieken (Athene en Sparta zijn hier als voorbeelden gebruikt!) en Romeinen/ Klassieke oudheid/ Klassieke beschavingen - Periode: 3000 v.C. 500 n.C. KA’s: - De ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in Athene en het wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat. - de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur. - De groei van het Romeins imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. - De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van NW-Europa. Klassieke vormentaal= Romaanse talen: Frans, Spaans, Romeens. Maar ook invloed Latijn in Germaanse talen, zoals Nederlands. Geografie bepaalde staatsinrichting Poleis= stadstaat Ontstaan op heuveltoppen met natuurlijk ontstane grenzen. Een paar-duizend tot 250-duizend inw. Kenmerken: - Autonoom= eigen bestuur - Autarkie= zelfvoorzienend: eigen leger, eigen wetgeving, eigen munt. Verschillende bestuursvormen: - Monarchie= - Aristocratie= - Oligarchie= - Tirannie= - Democratie= Erfelijk alleenheerser Adel bestuurd Aanzienlijke burgers besturen (vergelijkbaar met aristocratie) Niet erfelijk alleenheerser Stemmen Waarom gingen de Grieken koloniseren en wat waren hier de voordelen van? Er was overbevolking dus er was meer grond nodig om eten op te verbouwen voor al die mensen. Die handel tussen ‘moederstad’ en kolonie creëerde een sterke band tussen die twee en er was afname van bevolkingsdruk in moederstad. Een nieuwe stem (Athene als voorbeeld) Handelaren waren belangrijk. Ze eisten politieke invloed, zijn belangrijk voor eco. In Athene krijgen ze deze invloed in 509 v.C. dankzij Kleisthenes. Hij bedenkt wetgeving met directe democratie (live stemmen in volksvergadering). Hoe kregen Atheense burgers (theten) op ten duur ook politieke invloed? Als Athene gaat vechten tegen Perzië (490-479 v.C.) hebben ze de theten als roeimannen nodig op de schepen. Dat wilden de theten best doen, maar in ruil voor stemrecht. Kenmerken Atheense democr: - Participatie= Gedwongen meewerken (op de schepen)!!! Nee: dat wordt niet bedoelt. De mannelijke burger moest verplicht deelnemen aan de democratie, door naar de volksvergadering te komen. - Directheid= (directe democratie) Meeste stemmen gelden. - Wantrouwen= concurrenten verbannen deelnemers. Economie Landbouw= belangrijk - Mild klimaat, vruchtbare grond (alleen te weinig grond) - Georganiseerde irrigatie - Granen, peulvruchten, wijnstokken, olijven, vijgen maar ook bloemen. Landbouw= basis sociale leven - Demeter waakte als godin over de landbouw - Handel was ook weer gerelateerd aan landbouw Wetenschappelijk denken in het oude Griekenland Wetenschap= kennis die je hebt en manier van denken. Vanaf de 6e eeuw veranderde in Griekenland het wereldbeeld: van mythologisch rationeel. Dus goden spelen geen rol meer in het verklaren van dingen, maar VERSTAND. Aristoteles had deze manier van denken beschreven in handige stappen: 1. Beschrijf wat je gaat doen en wat je wil onderzoeken 2. Observeren (kijken wat je ziet, waarnemen) 3. Ordenen, groeperen. 4. Verband leggen en een conclusie trekken Vijandschap Grieken vechten tegen de Perzen en verslaan de Perzen uit eindelijk (poleis werken samen). Maar onderling hebben de poleis ook conflicten: Sparta tegen Athene. Dit zijn de Peloponnesische oorlogen vanaf 460 v.C.. Romeinen Koningstijd- 3000-500 v.C. Romeinen hadden een mythische verklaring voor het ontstaan van Rome: stichting was in 753 v.C. door Romulus, een afstammeling van Aeneas die vluchtte na de val van Troje. Hij had z’n broertje, Remus, vermoord, omdat ze ruzie hadden en zo kon Romulus bepalen hoe hun stad ging heten: Rome. Waren 7 dorpen op 7 heuvels. Dit verhaal niet weten, wel weten dat Romeinen geen wetenschappelijke verklaring hadden. Naast deze mythologische verklaring voor het ontstaan van en over de koningstijd is er geen rationele verklaring of uitleg, want weinig bronnen uit die tijd. Van stad imperium- republiek 500- 27v.C. De romeinen verjoegen de laatste koning en stichtten een republiek: 509 v.C.. Belangrijkste bestuurder= senaat. lijkt democratisch (volksvergadering) maar is aristocratisch (adel macht). Veroverde veel land en doordat dit imperium zo groot werd kwam het in Z-Italië in contact met de Griekse cultuur. Bestuur van Romeinse republiek: Senaat= voormalige consuls. De senaat adviseerde de consuls juridisch, politiek en militair. Consuls= 2 mannen voor één jaar consul. Maar een jaar, want anders te veel macht. Consuls waren legeraanvoerder en hoogste bestuurders in republiek. Volkstribuun= - De volkstribuun is een functie in de magistratuur (het bestuur) van de Romeinse Republiek. Het waren mensen uit de plebejersklasse (dus geen senatoren) die het volk vertegenwoordigden en een belangrijke stem hadden. Zij konden b.v. wetten tegenhouden van de consuls, hadden zelfs een soort goddelijke status als symbool (personificatie) van het volk. Indeling burgers in klasse: De patriciërs= de rijke romeinen De equites= waren zakenlui, ambachtslieden of vrije welgestelde boeren. De plebejers= soldaten, boeren. De proletariërs= de aller armste plebejers: boeren knechten, werkloze burgers. Slaven. Plebejers hadden land, maar behoorden niet tot adel. Het waren zelfstandige en dienstplichtige boeren + basis voor Romeinse leger. Politiek en juridisch waren ze afhankelijk van aristocratie (adel). Burgeroorlogen zorgden voor problemen voor de plebejers: boeren hadden dienstplicht, waardoor hun land braak kwam te staan. Niet zaaien- geen oogst- geen inkomsten. Boeren worden proletariër. boeren hadden schulden, omdat de grond in handen van adel lag. veel boeren gingen naar de stad. Veel waren afhankelijk van adellijke Patronus (beschermheer). Patronus deed dit zodat hij meer invloed had bij het stemmen. Equites/ lagere adel/ ‘zij de een paard konden betalen’. Konden sociaal opklimmen door stappen te maken in carrière. Oorlog was handig: carrière in leger, commerciële mogelijkheden door veroveringen, grote rol rijksbestuur. Ze vervulden belangrijke politieke en sociale betekenis: leger, bestuur, financiën, rechtspraak, grootschalige landbouw en handel. Patriciërs= machtigste laag senatorenstand onderscheidde zich door enorme rijkdom en macht. Status en positie verbonden aan goddelijke afkomst. Maar dan… Keizertijd 27 v.C.- 476 n.C. 2 broers wilden land voor de proletariërs, dit gaat tegen de senaat. Gevechten tussen voor- en tegenstanders hiervan. Maar er werd maar weinig land verdeeld onder de proletariërs. Beroepsleger= proletariërs konden 16 jaar soldaat zijn en dan kregen ze een stukje land. Caesar was een bevelhebber van zo’n leger. Hij kreeg macht. De senaat was hiertegen, macht moest in handen van senaat blijven. Maar senaat kreeg meer tegenstanders. Er komen burgeroorlogen tussen senaat en generaals die te veel macht dreigen te krijgen. Octavianus wint zo’n burgeroorlog. Hij noemt zichzelf vervolgens Augustus en wordt dan gezien als de eerste keizer van het Romeinse Rijk. Vanaf derde eeuw waren er soldatenkeizers= leger kiest keizer. Pax Romana= Dit gaat goed. Augustus en zijn opvolgers weten de vrede in het Romeinse Rijk goed te bewaren. duurt van 27 v.C.- 180 n.C. Dit lukte, want: - Goed bestuurssysteem - Goede logistiek dankzij goede infrastructuur - Heldere politiek. Kleinere senaat, dit maakt het duidelijk wie de baas is. - Goede overheidsfinanciën, er is een algemeen betaalmiddel: Denarius. Maar na de dood van Constantijn valt het W-Romeinse Rijk in tweeën: 476 n.C. Het O-Romeinse Rijk ook na zo’n 1000 jaar. Wel is er in de veroverde gebieden nog romanisering= verspreiden van Romeinse cultuur, het vrijwillig overnemen van de Romeinse cultuur door veroverde volken. cultuur: bouwkunst, taal, kleding, eten, drinken, religie. Ontstaan G-R-cultuur wat voorbeelden: - Tempels met die zuilen - Het Latijn als taal - Rijke lui droegen zo’n gewaad (zie je veel in die typische Griekse beelden) - Polytheïstische godsdienst Dit merk je nu nog aan: taal en medicatie. Invloed romeins recht op: moderne rechtspraak Invloed van Romeinse cultuur is m.n. in het Westen, omdat in het Oosten de Grieken al zaten.