BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten INHOUD p. 1/ O nderwaardering van activa en grondbeginselen van het boekhoudrecht : het Hof van Cassatie zet de puntjes op de i p. 8/ A lle wetgeving over ‘insolventie van ondernemingen’ weldra in het WER Inleiding 1. Zoals iedereen weet, worden volgens vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie de belastbare winsten van ondernemingen (en dus van vennootschappen) vastgesteld overeenkomstig het boekhoudrecht, behalve bij uitdrukkelijke afwijkingen (1). De manier waarop de normen van het boekhoudrecht worden uitgelegd en in overeenstemming worden gebracht kan dus zeker een fiscale weerslag hebben. Al enkele jaren wordt de vraag gesteld of het kosteloos of tegen een lagere prijs dan de marktprijs verwerven van een activabestanddeel door een vennootschap een uitzonderlijk geval uitmaakt dat rechtvaardigt dat wordt afgeweken van het principe van de waardering tegen de historische kostprijs ten voordele van het hoofdprincipe van het getrouw beeld. 1 Cass., 20 februari 1997, Pas., 1997, I, 259. 1 Deze vraag werd aan verschillende rechtscolleges voorgelegd in het kader van fiscale geschillen aangezien de belastingadministratie het verschil tussen de reële waarde en de historische waarde beschouwde als een onderwaardering van activa die een onmiddellijk belastbare winst uitmaakte. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna ‘HvJ-EU’) heeft zich hierover in 2013 in een belangrijk arrest uitgesproken (2). Het Hof van Cassatie steunde zijn redenering op deze rechtspraak in een arrest van 11 maart 2016 (3). In dat arrest diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of een negatieve correctie van de aankoopprijs van aandelen, die voortvloeide uit de toepassing van een specifieke boekhoudnorm, al dan niet een uitzonderlijk geval vormde dat, rekening houdend met het principe van het getrouw beeld, zou verantwoorden dat van die specifieke boekhoudkundige norm werd afgeweken in het voordeel van een waarde- 2 HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, curia. europa.eu. 3 Cass., 11 maart 2016, rolnr. F.14.0120.F., Fiscalnet. P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36 Onderwaardering van activa en grondbeginselen van het boekhoudrecht : het Hof van Cassatie zet de puntjes op de i ring op basis van de niet-gecorrigeerde waarde (die in casu overeenstemde met de reële waarde). Deze bijdrage herinnert in de eerste plaats aan de relevante principes van het boekhoudrecht (I). Vervolgens wordt ingegaan op de verkrijging door een vennootschap van activa tegen een prijs die lager ligt dan de marktprijs of zelfs kosteloos (II), waarna we het arrest van het Hof van Cassatie van 11 maart 2016 analyseren (III). We eindigen met een korte conclusie over de ‘onderwaardering van activa’ die voortvloeit uit een toepassing van het boekhoudrecht die wij als correct zouden bestempelen (IV). I. Grondbeginselen van het boekhoudrecht I.1. Waarderingregels tegen aanschaffingswaarde 2. Op grond van de Vierde Europese richtlijn van 1978, die werd vervangen door de richtlijn 2013/34 is een van de basisprincipes van het Belgisch boekhoudrecht dat activabestanddelen tegen hun aanschaffingswaarde worden gewaardeerd. Dit principe wordt in het Belgisch recht omgezet door artikel 35 KB/W.Venn. dat bepaalt dat ‘elk actiefbestanddeel wordt gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen, onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen’. Volgens artikel 36, 1e lid KB/W. Venn. omvat de aanschaffingsprijs naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet terugbetaalbare belastingen en vervoerkosten’. Op het eerste gezicht maakt de reglementering geen onderscheid naargelang de verkrijging kosteloos of tegen een lagere waarde dan de marktprijs plaatsvond (4). Bij verkrijging van een actiefbestanddeel tegen een lagere prijs dan de marktprijs vormt het verschil tussen de boekhoudwaarde (historische kostprijs) en de reële waarde een latente meerwaarde en is die dus tijdelijk vrijgesteld. I.2. Principe van het getrouw beeld 3. Het principe van het getrouw beeld is een fundamenteel beginsel dat werd ingevoerd door de Europese boekhoudrichtlijnen waarop het Belgisch boekhoudrecht steunt. Volgens het HvJ-EU steunt de coördinatie van de inhoud van de jaarrekening die door de Vierde richtlijn werd verwezenlijkt op het principe van het getrouw beeld, waarvan de naleving de hoofddoelstelling vormt (5). Het principe van het getrouw beeld is opgenomen in artikel 4 van richtlijn 2013/34/EU dat als volgt luidt : ‘3. De jaarlijkse financiële overzichten geven een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming. Indien de toepassing van deze richtlijn niet voldoende is om een getrouw beeld te geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming, wordt in de toelichting bij de financiële overzichten dergelijke bijkomende informatie verstrekt die met het oog op de naleving van dat voorschrift noodzakelijk is. 4. Indien in uitzonderlijke gevallen blijkt dat toepassing van een bepaling van deze richtlijn onverenigbaar is met de in lid 3 vastgelegde verplichting, blijft die bepaling buiten toepassing opdat een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming wordt gegeven. In de toelichting bij de financiële overzichten wordt in voorkomend geval, onder opgave van redenen, vermeld dat een bepaling buiten toepassing is gebleven, en welke invloed dat heeft gehad op de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming. De lidstaten kunnen bepalen wat onder dergelijke uitzonderlijke gevallen wordt verstaan en kunnen de op die gevallen toepasselijke bijzondere voorschriften vaststellen’. 4. In het Belgisch boekhoudrecht is het principe van het getrouw beeld opgenomen bij de omzetting van de Vierde richtlijn (6) in artikel 24 KB/W.Venn. dat als volgt luidt : ‘De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap’. Dit principe heeft drie functies in het Belgisch boekhoudrecht : 4 Cf. H. Putman, ‘Waardering activa verkregen beneden marktwaarde: baanbrekend arrest’, Fiscoloog, 2013, nr. 1356, p.1. 2 5 Cf. HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, curia. europa.eu. 6 L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, J.D.F., 2012, p. 134 e.v. P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 – Een aanvullingsfunctie : een vennootschap moet aanvullende inlichtingen verstrekken in de toelichting bij haar jaarrekening om de toepassing van de waarderingsregels te nuanceren (art. 24, 2e lid KB/W.Venn.) (7). –Een afwijkingsfunctie : in uitzonderlijke gevallen moet de vennootschap afwijken van de boekhoudkundige waarderingsregels, indien deze niet leiden tot de naleving van het getrouw beeld (8) (art. 29 KB/W.Venn.). Het is op die functie dat de administratie zich beroept in het kader van de problematiek die we hier bespreken. – Een interpretatiefunctie : dit principe moet het mogelijk maken eventuele leemten in het boekhoudrecht in te vullen. Anders gezegd, dient men terug te grijpen naar het principe van het getrouw beeld ‘telkens het boekhoudrecht dient te worden uitgelegd om niet expliciet voorziene situaties te begrijpen’ (9) (vrije vertaling). 5. Daarnaast is het ook interessant om te verwijzen naar de Europese Verordening 1606/2002 van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen die de regeling voor de opname van de IFRS-normen in de Europese rechtsorde heeft bekrachtigd. Deze bevoegdheid wordt uiteindelijk toegewezen aan de Europese Commissie, maar niet zonder dat daartoe een kader werd uitgetekend (10). Zo mogen de IFRSnormen enkel worden goedgekeurd door de Commissie op voorwaarde dat die normen : – in overeenstemming zijn met het beginsel van het getrouw beeld; – het Europees openbaar belang dienen en; –beantwoorden ‘aan de criteria inzake begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid waaraan financiële informatie moet voldoen om economische beslissingen mogelijk te maken en het management te kunnen beoordelen’ (art. 3.2 van de Verordening). De Verordening is van toepassing op vennootschappen die onder het recht van een lidstaat vallen, waarvan de effecten op balansdatum op een beurs zijn genoteerd, voor wat de opstelling van hun geconsolideerde jaarrekening betreft (11). Dit toepassingsgebied kan echter door de lidstaten worden uitgebreid (12). De IFRS-normen zijn op een Angelsaksische leest geschoeid en steunen op een andere filosofie dan het Belgisch boekhoudrecht. De Belgische boekhoudnormen en de IFRS-normen streven andere doelstellingen na : enerzijds wil ons boekhoudrecht de schuldeisers van de boekhoudentiteit beschermen door te verhinderen dat de entiteit haar resultaten of haar vermogen overwaardeert, terwijl de IFRS-normen beleggers (die met een aankoopof verkoopbeslissing worden geconfronteerd) een zo nauwkeurig mogelijk beeld willen geven van de prestaties van de onderneming, meer bepaald ‘op basis van de waarde van de activa waarin ze investeert’ (13) (vrije vertaling). Dit verklaart dat de IFRS-normen, in tegenstelling tot het Belgisch boekhoudrecht dat in principe bepaalt dat de activa tegen hun aanschaffingsprijs moeten worden gewaardeerd, voor bepaalde activa voorzien in een waardering tegen hun marktwaarde (14). Het principe van het getrouw beeld verschilt dus sterk van systeem tot systeem. In de Angelsaksische opvatting van het getrouw beeld moeten de verstrekte inlichtingen zo representatief mogelijk zijn, terwijl de Europese opvatting van het getrouw beeld beantwoordt aan ‘de zorg dat de boekhoudkundige informatie zo nauw mogelijk aansluit bij het historisch bewijs, waarbij de vereiste van de relevantie van de waarde van de informatie op het huidige tijdstip niet van essentieel belang is’ (15) (vrije vertaling). Die IFRS-normen kunnen een impuls geven aan ‘boekhoudkundige en fiscale knipperlichten’ die pleiten voor een boeking van de activa tegen de reële waarde en niet tegen de aanschaffingswaarde (16). 12 Cf. artikel 5 van Verordening 1606/2002. 13 N. Thirion, T. Delvaux, A. Fayt, D. Gol, D. Pasteger en M. Simonis, Droit de l’entrprise, op. cit., p. 239 waarin L. Pinte wordt geciteerd : ‘Droit fiscal, droit comptable et IAS ou comment faire bon ménage à trois ?’, J.D.F., 2002, p. 101. 7 Cf. H. Putman, ‘Actifs acquis à un prix inférieur à la valeur de marché : arrêt novateur, op. cit., p. 2. 8 Ibid. 14 Ibid en L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 142. In deze bijdrage verduidelijkt de auteur dat de IFRS-normen hoofdzakelijk worden opgesteld volgens de behoeften van de huidige en toekomstige aandeelhouders en dat in dat opzicht de activa en passiva van de vennootschap door die norm worden opgevat op basis van hun toekomstig nut of hun marktwaarde. 9 L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 143. 15 B. Colmant, ‘Enkele beschouwingen rond het begrip getrouw beeld’, Accountancy & Tax, 2006/2, p. 10 e.v. 10 Cf. N. Thirion, T. Delvaux, A. Fayt, D. Gol, D. Pasteger et M. Simonis, Droit de l’entrprise, Brussel, Larcier, 2013, p. 239. 11 Ibid. 3 16 Cf. E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli 2016. P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 II. Activa verkregen tegen een lagere waarde dan hun reële waarde 6. De waardering van een kosteloos of voor een spotprijs verkregen goed tegen de historische kostprijs kan vragen oproepen in het licht van het principe van het getrouw beeld. De belastingadministratie is al heel wat jaren van mening dat de vennootschap voor een dergelijke verkrijging de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld moet toepassen en het principe van de boeking tegen de aanschaffingsprijs moet afwijzen. Volgens die theorie zou het principe van het getrouw beeld een vennootschap dus verplichten om activa die voor een lagere prijs dan hun marktprijs werden aangekocht tegen hun reële waarde te boeken. Volgens de administratie moet de vennootschap een belastbaar resultaat erkennen zodra het actiefbestanddeel wordt verkregen (17). Als het actiefbestanddeel wordt geboekt tegen zijn aanschaffingswaarde zal de fiscus ervan uitgaan dat het om een belastbare onderwaardering van activa gaat. In de praktijk wordt de belasting geheven via de rubriek ‘Andere onderwaardering van activa’ van de aangifte in de Ven.B. (18). Op te merken valt dat de belasting van een onderwaardering van activa, dus van een verborgen reserve, een belangrijk voordeel heeft voor de administratie. De verborgen reserve wordt immers aangemerkt als winst van het belastbaar tijdsperk dat verband houdt met de controle waarbij ze aan het licht werd gebracht, zelfs indien ze blijkt uit de boekhouding betreffende vorige belastbare tijdperken, tenzij de belastingplichtige vennootschap bewijst dat ermee rekening is gehouden bij het bepalen van het resultaat van deze laatste tijdperken (19). 7. We gaan terug naar de oorsprong van deze theorie die het principe van boeking tegen de aanschaffingswaarde in twijfel trekt in naam van de afwijkingsfunctie van het principe van het getrouw beeld. In de eerste plaats wijzen we op een arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 5 oktober 1999 (20), dat werd bevestigd door het Hof van Cassatie in een arrest van 18 mei 2001 (21), en betrekking heeft op de kosteloze verwerving van een onroerend goed na het verstrijken van een opstalrecht. In dit arrest besloot het hof van beroep dat wanneer het principe van de waardering tegen de historische waarde niet voldoet aan het principe van het getrouw beeld, ervan dient te worden afgeweken, zodat de kosteloze verwerving van een goed tegen zijn reële waarde moet worden gewaardeerd (22). Vervolgens nam de CBN een advies nr. 126-17 aan betreffende de ‘Bepaling van de aanschaffingswaarde van activa verkregen onder bezwarende titel of om niet’. Daarin was de CBN van mening dat een onder bezwarende titel of om niet verkregen actiefbestanddeel moet worden geboekt tegen zijn ‘werkelijke waarde’ en niet tegen de aanschaffingswaarde wanneer er een groot onevenwicht bestaat tussen de wederzijdse prestaties en één van de partijen de andere bewust heeft willen bevoordelen (23). Vervolgens was er de bekende zaak Artwork systems (24), waarin de rechtbank van eerste aanleg van Gent de administratie in het gelijk stelde en oordeelde dat de vennootschap had moeten afwijken van het principe van boeking tegen de historische kostprijs, zodat haar rekeningen een getrouw beeld van haar situatie zouden weergeven. In casu ging het om een vennootschap die tegen een spotprijs aandelen van een andere vennootschap had verworven en ze voor dat bedrag had geboekt. Wat de fiscale gevolgen betreft, was de rechtbank van mening dat de vennootschap belast moest worden op het verschil tussen de werkelijke waarde en de aanschaffingswaarde (25). Andere fiscale rechters volgden deze rechtspraak (26). 20 Antwerpen, 5 oktober 1999, T.R.V., 2000, p.35. 21 Cass., 18 mei 2001, rolnr. F000009N, Fiscalnet. 22 H. Lamon, Acquisitions, financement et cessions d’entreprises, Brussel, Larcier, 2015, p. 382. 23 Ibid. 24 Burg. Rb., Gent, 14 november 2002, rolnr. 01/1261/A, Fiscalnet en J. Van Dyck, ‘Artwork systems : hoeveel zijn aandelen waard?’, Fiscoloog, 2002, nr. 868 e.v. 17 Cf. P. Hautfenne, ‘Image fidèle et actifs acquis à titre gratuit : la Cour européenne confirme l’absence de fondement de la position administrative’, Hebdo Fiscalnet, 15 februari 2014. 18 E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli 2016. 19 Cf. Artikel 361 WIB92 en M. De Wolf, J. Thilmany en J. Malherbe, Impôt des personnes physiques, Précis de la Faculté de Droit de l’Université catholique de Louvain, Larcier, 2013, p. 130. 25 Volgens de rechtbank vormt de reële waarde van een actiefbestanddeel dat voor het eerst en kosteloos wordt opgenomen in het vermogen van de vennootschap overeenkomstig art. 24, 1e lid,1° WIB92 winst uit de gewone bedrijfsuitoefening. Burg. Rb., Gent, 14 november 2002, rolnr. 01/1261/A, Fiscalnet. Anders gezegd vormt het voordeel dat aan de vennootschap wordt toegekend naar aanleiding van de verkoop van de aandelen winst die bij haar belastbaar is. 26 Cf. bijvoorbeeld, Gent, 13 januari 2009, F.J.F., 2010/75 en 12 januari 2010, F.J.F., 2012/49. 4 P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 Het standpunt van de administratie dat steunde op het principe van het getrouw beeld kreeg echter ook tegenstand vanuit de rechtspraak. Zo weigerde de rechtbank van eerste aanleg van Leuven bijvoorbeeld om de stelling van de administratie te volgen en was van mening dat ze niet aantoonde waarom een vermelding van de aanvullende elementen in de toelichting niet volstond om een getrouw beeld te geven van de financiële situatie van de vennootschap (27). Ook zou volgens het hof van beroep van Brussel ‘de verplichting die ondernemingen, volgens de interpretatie van het boekhoudbesluit door de Administratie, zouden hebben om de historische kostprijs te vervangen door de reële waarde van het goed geen rekening houden met de bepaling van artikel 4, 2e lid van het hierboven vermelde koninklijk besluit dat de onderneming toestaat om een getrouw beeld van haar vermogen te geven door in de toelichting ‘aanvullende informatie’ te verstrekken, zonder haar daarom te verplichten af te wijken van de eenvormige waarderingsregel op basis van de historische kostprijs van alle activa bij hun opname in het vermogen, wat in het geval van kosteloze of gedeeltelijk kosteloze verkrijgingen de ‘uitzonderlijke aard’ uitsluit die de onderneming verplicht om af te wijken van het principe van de aanschaffingsprijs (28). (vrije vertaling) 8. Aan het HvJ-EU werd uiteindelijk een prejudiciële vraag gesteld door het Belgische Hof van Cassatie. Die vraag luidde of het principe van het getrouw beeld in de Vierde richtlijn gebiedt dat wordt afgeweken van het beginsel dat de actiefbestanddelen tegen hun aanschaffingsprijs in de boekhouding worden opgenomen wanneer een vennootschap aandelen verkrijgt tegen een prijs die duidelijk lager is dan hun werkelijke waarde (29). 27 Burg. Rb., Leuven, 10 februari 2012, rolnr. 06/2249/A, Fiscalnet. Voor een andere beslissing van dit rechtscollege in het nadeel van de administratie, cf. ook, Burg. Rb., Leuven, 11 september 2009, rolnr. 06/611/A, Fiscalnet en S. Van Combrugge, ‘Kosteloze verkrijging gebouwen bij beëindiging recht van opstal’, Fiscoloog, 2009, nr. 1184, p. 7 e.v. Cf. ook, Burg. Rb. Namen, 17 maart 2011, rolnr. 10/262/A, Fiscalnet. 28 Brussel, 31 maart 2010, rolnr. 2008/AR/2060, Fiscalnet. Deze zaak is uiteindelijk bij het HvJ-EU beland. Op te merken valt dat het hof van beroep van Brussel de administratie al in het ongelijk had gesteld in een arrest van 29 oktober 2008 (rolnr. 2006/AR/1627, Fiscalnet). 29 De prejudiciële vraag was als volgt geformuleerd : ‘Moet artikel 2, [leden 3 tot en met 5], van de Vierde richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat het niet enkel bepaalt dat in de toelichting bij de jaarrekening aanvullende inlichtingen dienen te worden verstrekt, maar dat het – wanneer de aanschaffingsprijs kennelijk niet overeenstemt met de werkelijke waarde van de betrokken goederen, zodat een vertekend beeld wordt gegeven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming – ook gebiedt dat wordt afgeweken van het beginsel dat de actiefbestanddelen tegen hun aanschaffingsprijs in de boekhouding worden opgenomen en de verplichting oplegt om deze onmiddellijk tegen de doorverkoopwaarde te boeken indien laatstgenoemde waarde blijkt overeen te stemmen met de werkelijke waarde 5 In het arrest Gimle van 3 oktober 2013 herinnert het HvJ-EU er in de eerste plaats aan dat het beginsel van het getrouw beeld moet worden toegepast volgens de algemene beginselen van de richtlijn, met inbegrip van het voorzichtigheidsbeginsel (30). Op basis van dat voorzichtigheidsbeginsel mogen winsten slechts in de jaarrekening worden opgenomen voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn. Het beginsel van het getrouw beeld moet ook worden begrepen tegen de achtergrond van het in artikel 32 van de Vierde richtlijn vermelde beginsel dat de waardering van de posten in de jaarrekening geschiedt op basis van de aanschaffings- of vervaardigingskosten van die activa. Krachtens die bepaling steunt het getrouw beeld dat de jaarrekening van een onderneming moet geven op een waardering van de activa die is gebaseerd op de historische kostprijs en niet op de werkelijke waarde ervan. Het Hof merkt echter op dat in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de toepassing van deze regel opdat een getrouw beeld zou worden gegeven (31). Het feit dat de activa ondergewaardeerd zijn in de boekhouding van de ondernemingen kan op zich evenwel geen ‘uitzonderingsgeval’ vormen in de zin van artikel 2, lid 5, van de Vierde richtlijn. De omstandigheid dat bepaalde activa ondergewaardeerd kunnen zijn in de boekhouding van een onderneming, namelijk wanneer hun aanschaffingswaarde lager is dan hun werkelijke waarde, is immers slechts het logische gevolg van de door de wetgever van de Unie in artikel 32 van de Vierde richtlijn gemaakte keuze om de activa niet op grond van hun werkelijke waarde, maar op grond van hun historische kostprijs te waarderen (32). Het HvJ-EU concludeert uiteindelijk als volgt : ‘Het beginsel van het getrouw beeld, dat is opgenomen in artikel 2, lid 3 tot en met 5, van de Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 op basis van artikel [44, lid 2, sub g, EG] betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, staat niet toe dat wordt afgeweken van het in artikel 32 van die richtlijn opgenomen beginsel dat activa op basis van hun aanschaffings- of vervaardigingsprijs ervan ?’.HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, curia.europa.eu. 30 HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, (punt 32), curia.europa.eu. 31 Punt 37 van het arrest. 32 Cf. punt 39 van het arrest. P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 worden gewaardeerd, en dat deze activa in plaats daarvan op basis van hun werkelijke waarde worden gewaardeerd, wanneer de aanschaffings- of vervaardigingsprijs van deze activa duidelijk lager ligt dan hun werkelijke waarde’. Volgens dit arrest was het HvJ-EU dus de mening toegedaan dat de boeking van goederen die onder hun werkelijke waarde werd verkregen tegen hun aanschaffingswaarde geen uitzonderlijk geval vormt dat verantwoordt dat van deze regel wordt afgeweken ten gunste van een waardering tegen de reële waarde in naam van het principe van het getrouw beeld. Dit arrest is dus duidelijk in tegenspraak met de rechtspraak Artwork systems en het advies van de CBN die steunden op die afwijking (33). Het Hof herbevestigt eveneens het principe dat de aanvullingsfunctie voorrang heeft op de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld (34). Bovendien bevestigde het HvJ-EU via een beschikking (35) van 6 maart 2014 de toepassing van de rechtspraak Gimle op kosteloze verkrijgingen (36/37). III. Arrest van het Hof van Cassatie van 11 maart 201638 9. In deze zaak had een Belgische vennootschap aandelenpakketten in twee fasen verworven. De overdrachtsprijs stemde overeen met de reële waarde van de aandelen. De partijen waren echter overeengekomen dat de verkoopprijs gespreid over meerdere jaren moest worden betaald, zonder betaling van interesten. De verkrijgende vennootschap maakte gebruik van de bijzondere boekhoudregel die is opgenomen in de artikelen 67, § 1 en 77 KB/W.Venn., die van toepassing is voor de boeking van schulden op meer dan een jaar, die geen rente opbrengen. 33 Cf. H. Putman, ‘Waardering activa verkregen beneden marktwaarde: baanbrekend arrest’, op. cit., p.4. 34 Ibid. 35 Het HvJ-EU vaardigt beschikkingen uit wanneer het antwoord op de vraag die aan het Hof wordt voorgelegd vanzelfsprekend lijkt. 36 HvJ-EU, 6 maart 2014, C-510/12, Bloomsbury c. Belgische Staat, curia.europa.eu. Volgens het HvJ-EU moet het principe van het getrouw beeld ‘aldus worden uitgelegd dat het een vennootschap die een actiefbestanddeel om niet verwerft, niet verplicht dat actiefbestanddeel tegen de werkelijke waarde ervan op te nemen in haar jaarrekening’. 37 In een arrest van 15 januari 2014 betreffende de kosteloze verkrijging van een gebouw na het verstrijken van een recht van opstal, had het hof van beroep van Brussel eveneens een ruime reikwijdte verleend aan het bovenvermelde arrest van het HvJ-EU door de toepassing ervan uit te breiden tot kosteloze verkrijgingen (cf. Brussel, 15 januari 2014, rolnr. 2010/AR/2706, Fiscalnet). 38 Cass., 11 maart 2016, rolnr. F.14.0120.F., Fiscalnet. 6 Op basis van die bijzondere regeling werd de schuld tegen de nominale waarde geboekt in de balans, maar werd de aanschaffingsprijs verminderd met een disconto dat in de overlopende rekeningen van het actief werd geboekt en pro rata temporis als kost werd opgenomen op grond van de samengestelde interesten (39). Die techniek maakt het mogelijk een getrouw beeld te geven van de activa van de vennootschap - en de reële waarde ervan te benaderen - wanneer de partijen de prijs bij de vaststelling ervan verhogen rekening houdend met de betalingstermijn die aan de schuldenaar wordt toegestaan. In casu had de verkrijgende vennootschap de financiële kosten die uit deze boekingswijze voortvloeien afgetrokken, maar de bijzonderheid was dat de partijen bij de vaststelling van hun overdrachtsprijs geen rekening hadden gehouden met de spreiding van de betaling van de schuld in de tijd. Volgens de administratie leidde de toepassing van deze correctie ertoe dat men verder afweek van de reële waarde van de activa, in casu de nominale waarde van de aandelen, en louter fictieve financiële kosten genereerde. De administratie wees de aftrekbaarheid van die financiële kosten af. Ze was van mening dat het in casu om een uitzonderlijk geval ging waarbij de bijzondere waarderingsregels voor vorderingen op meer dan een jaar niet een zo getrouw mogelijk beeld gaven van het vermogen van de vennootschap en de vennootschap bijgevolg de nominale waarde van haar schuld niet kon corrigeren door de artikelen 67, § 1 en 77 KB/W.Venn. toe te passen. Het hof van beroep van Luik stelde de administratie in het gelijk in een arrest van 14 oktober 2011(40). Het Hof van Cassatie hield er in zijn arrest van 11 maart 2016 echter een volledig andere visie op na. Het Hof verwees naar de rechtspraak Gimle en Bloomsbury van het HvJ-EU. Het oordeelde dat het arrest, door aan te nemen dat een afwijking op de specifieke waarderingsregels voor schulden op meer dan een jaar, steunend op de aanschaf- 39 Dit disconto wordt berekend op basis van de voor dergelijke leningen geldende marktrente op het ogenblik waarop ze worden opgenomen in het vermogen van de vennootschap. Cf. H. Putman, ‘Cour de cassation : une évaluation à la baisse n’est pas un cas exceptionnel’, Fiscologue, 2016, nr. 1483, p.8. 40 Luik, 14 oktober 2011, rolnr. 2008/RG/1137, Fiscalnet. Op te merken valt dat dit arrest eerder werd uitgesproken dan de hogervermelde rechtspraak van het HvJ-EU. P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 fingsprijs, geboden was omdat de toepassing ervan in casu leidt tot een afwijking van de werkelijke waarde van de verworven aandelen, de artikelen 24 en 29 KB/W.Venn. schendt, alsook artikel 2 van de Vierde richtlijn, waarvan die artikelen de omzetting in Belgisch recht vormen. Volgens het Hof vormt die ‘onderwaardering van activa’ die voortvloeit uit een specifieke boekhoudnorm geen uitzonderlijk geval dat verantwoordt dat van de toepassing van die regels wordt afgeweken. 10. Dit arrest van het Hof van Cassatie is belangrijk. Het arrest neemt de rechtspraak van het HvJEU over en verwerpt dus een ruime toepassing van het begrip uitzonderlijk geval en dus van het inroepen van de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld, waaraan in de continentale Europese landen noodzakelijkerwijs een beperkte draagwijdte moet worden verleend (41). Het Hof herinnert eraan dat de boeking van de activa tegen historische waarde een van de grondslagen vormt van het Europees boekhoudrecht (42). Zelfs als de zaak die aan het Hof van Cassatie werd voorgelegd geen betrekking had op een verkrijging van activa tegen een lagere prijs dan de reële waarde, kan het arrest naar die problematiek worden omgezet. In beide gevallen beweert de administratie immers onderwaarderingen van activa vast te stellen die voortvloeien uit de correcte toepassing van de boekhoudreglementering (43). Voor zover het Hof van Cassatie de rechtspraak Gimle heeft aangehaald – die gaat over een verkrijging tegen een lagere prijs dan de marktprijs – kan bovendien worden besloten dat het Hof ook in het kader van die problematiek het argument van de administratie verwerpt dat steunt op de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld. Anders gezegd, de administratie kan zich niet baseren op het principe van het getrouw beeld om te eisen dat een vennootschap die een goed tegen een lagere prijs dan de marktwaarde verkrijgt onmiddellijk een winst erkent. IV. Conclusie 11. De belastingadministratie probeerde voordeel te halen uit de afwijkingsfunctie van het principe van het getrouw beeld om onderwaarderingen van activa die voortvloeien uit de verkrijging van activa tegen een lagere waarde dan hun reële waarde te belasten en de aftrekbaarheid te weigeren van kosten die voortvloeien uit de toepassing van een specifiek correctiestelsel in het kader van de regels die voorschrijven om tegen de historische kostprijs te boeken. Het Hof van Cassatie heeft die redenering echter verworpen door te steunen op Europese rechtspraak en herinnerde aan het belang van het principe in onze boekhoudwetgeving dat oplegt om tegen de aanschaffingswaarde te boeken. Maar betekent dat voor de problematiek van de verkrijging van goederen onder hun marktwaarde dat een dergelijke verrichting nooit aanleiding zal geven tot een onmiddellijke belasting in hoofde van de verkrijgende vennootschap ? Dat is niet zeker. Hoewel het ernaar uitziet dat men de boekhoudkundige argumentering de rug moet toekeren, kan de administratie zich altijd beroepen op het fiscaal winstbegrip (art. 24 WIB92) om in geval van verkrijging van activa onder hun marktwaarde de onmiddellijke belasting van een resultaat te verantwoorden. Hierover wordt binnenkort een arrest van het Hof van Cassatie verwacht (44). Philippe MOINEAU Advocaat aan de balie van Luik Advocatenkantoor HERVE 41 Cf. L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 144. 42 E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli 2016. 43 H. Putman, ‘Cour de cassation : une évaluation à la baisse n’est pas un cas exceptionnel’, op.cit., p. 10. 44 Ibid. 7 P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017 Alle wetgeving over ‘insolventie van ondernemingen’ weldra in het WER De Kamer bespreekt momenteel een omvangrijk wetsontwerp (nr. 2407) dat de ‘faillissementswet van 8 augustus 1997’ en de ‘wet van 31 januari 2009 op de continuïteit van de ondernemingen’ samenbrengt in Boek XX van het Wetboek van Economisch Recht (WER). Het wetsontwerp wil alle wetgeving over de insolventie van ondernemingen coherent maken en als een rationeel geheel invoegen in het WER. Het ontwerp moderniseert het bestaande insolventierecht grondig en stemt het af op de Europese normen. De hoofdaspecten van de nieuwe wetgeving zijn de keuze voor een volledige elektronische procedure, de vereenvoudiging van de werkprocessen en de uitbreiding van het toepassingsgebied van het insolventierecht tot alle ondernemingen. Het wetsontwerp deelt Boek XX van het WER in als volgt: nieuwe en duidelijkere inhoud. Een volledig nieuw element wordt hieraan toegevoegd: het pre-pack faillissement. Titel I: bevat de algemene beginselen. Met daarin onder meer de bevoegdheidsbepalingen, de band met het Gerechtelijk Wetboek, de specifieke elementen van de insolventieprocedures en het Register van insolventieprocedures. Titel VI: bevat de regeling van het faillissement. Deze regeling bevat enkele innovaties: – de procedure wordt vereenvoudigd; – een procedure van kwijtschelding van schulden vervangt het stelsel van de verschoonbaarheid; – het stelsel van de kosteloze borg wordt geharmoniseerd met dit geldend bij een overdracht van onderneming; –de vereffening van de activa wordt aangepast aan de noden van de praktijk; – tal van juridische betwistingen worden opgelost, meestal door de rechtspraak van het Hof van Cassatie in de bepalingen te verwerken. Titel II: heeft betrekking op de opsporing van ondernemingen in moeilijkheden. De gegevensverzameling die thans in de rechtbanken gedaan wordt, blijft bestaan ook al is voorzien dat de gegevensverzameling in de toekomst efficiënter zal gebeuren, met een verlaging van de transactiekosten. Gelet op die efficiëntieverbetering is er in het hoofdstuk over de kamers voor ondernemingen in moeilijkheden voor gezorgd dat de taak van die kamers meer gefocust zal worden op bepaalde dossiers en meer juridisch zal worden uitgeoefend, met een nieuwe bevoegdheid in verband met de ‘slapende vennootschappen’. Titel III: bevat een nieuwe regeling van de voorlopige maatregelen bij insolventie. In de vroegere wetgeving was die regeling van de voorlopige maatregelen verspreid over verschillende wetgevingen. Nu zijn ze samengebracht en kregen ze ook een Titel IV: regelt twee materies die in nauw verband staan met elkaar. Eerst wordt bepaald hoe een ondernemingsbemiddelaar wordt aangesteld en wat zijn opdracht is. Vervolgens wordt uiteengezet hoe een minnelijk akkoord kan worden aangevraagd en bekrachtigd, waarbij de link wordt gemaakt met de ondernemingsbemiddelaar die garant staat voor een dergelijk akkoord. Titel V: bevat in grote lijnen wat vroeger de ‘wet op de continuïteit van ondernemingen’ was. De procedure wordt gedeeltelijk afgestemd op de praktijk. Titel VII: bevat een aantal bepalingen in verband met de grensoverschrijdende insolventies. Die bepalingen impliceren een vrij omvangrijke wijziging van het bestaande stelsel. Het wetsontwerp bevat een concordantietabel om één en ander te verduidelijken. Christine VAN GEEL Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf. be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be 8 P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017