- Scholieren.com

advertisement
Economie Toets 1.1 + 1.4 + 2.4
Paragraaf 1.1; Schaarste
Behoeften + Middelen;




Verlangen 
Primair/Secundair 
Tijd/Geld 
Kano 
te weinig middelen om behoeften te vervullen
oneindig
materieel/immaterieel + levens behoeften/luxe goederen
beperkt
Kapitaal, Arbeid, Natuur, Organisatie
Budget;



beschikbare hoeveelheid geld in periode
Begroting 
overzicht verwachtte inkomsten + uitgaven
Budgetprobleem 
uitgaven hoger dan inkomsten
Budgetlijn 
bestedingsmogelijkheden bi bepaald budget


Budget set 
Bestedingspatroon 
B=(P1 ∙ Q1) + (P2 ∙ Q2)
mogelijke bestedingen
hoe je je budget besteed
Vb:
10
1. B = (8 ∙ Q1) + (10 ∙ Q2)
2. 80 = (P1 ∙ Q1) + (P2 ∙Q2)
3. B = (20 ∙ Q1) + (12,50 ∙ Q2)
8
B
1. Prijs B stijgt, prijs A blijft gelijk
2. Prijs A + budget daling zelfde percentage
A
Opofferingskosten;

gemiste netto baten van het beste niet gekozen alternatief
Alternatief aanwendbaar 
ene kopen andere laten
Economie;
wetenschap die bestudeert hoe een samenleving haar schaarse
middelen gebruikt om in haar behoeften te voorzien
Schaarste


Behoeften + Productiefactoren
PF opgeofferd voor productie
Vb:
Baten/
Waardering
Oppassen
€30
Kosten/
Waardering
ongemak
€10
Netto
baten
Opofferings
kosten
Gecorrigeerde
baten
€20
€15
€5
Concert
€60
€50
€10
€20
€-10
CL Voetbal
€15
€0
€15
€20
€-5
Gecorrigeerde baten
Netto baten
Baten
Opofferingskosten
Kosten
Paragraaf 1.4; Arbeidsdeling & Specialisatie
Arbeidsproductiviteit;



verschillend pp; productiviteit van een persoon
Opleiding
Kwaliteit machines & hulpmiddelen
Gespecialiseerd
Menselijk kapitaal:

som van vaardigheden + intelligentie + ervaring + kennis
Investeren/vergroten 
opleiding/cursus
Kapitaalintensieve productie; meer machines dan arbeiders
Arbeidsintensieve productie; meer arbeiders dan machines
Arbeidsdeling;




Oorzaken 
Gevolgen
Voordelen 
Nadelen
Nominaal;
Reëel;
taken verdeling
specialisatie, opleiding
producten sneller
inkomen + of –
koopkracht; hoeveel je kan kopen van je inkomen
NIC : PIC ∙ 100 = RIC
Paragraaf 2.4 Koopkracht meten
CPI;




consumenten prijs index
CBS houd prijzen ontwikkeling bij
Geeft prijsontwikkeling weer van goederen + diensten die huishoudens
aanschaffen
CBS berekent CPI om omvang in/deflatie vast te stellen
Boodschappenmandje  Boodschappen
Uitgaven huishoudelijke apparaten
Huur
Gas, water, elektriciteit

Samengesteld gewogen prijsindexcijfer
Indexcijfer;
een getal dat aangeeft hoeveel een bepaalde grootheid in een
bepaalde periode is veranderd t.o.v. basisjaar
Vb:
Jaar
Indexcijfer
2002
100
2003
102,7
2004
105,4
2005
112,2
2006
117,7
2007
120,4
Berekening
Antwoord
100:117,7∙100
84,96
102,7:117,7∙100
87,26
105,4:117,7∙100
89,55
112,2:117,7∙100
99,33
100
120,4:117,7∙100
102,29
Met 2006 als basisjaar de nieuwe indexcijfers berekenen
CPI = Optelling van (wegingsfactoren ∙ indexcijfer per artikelgroep) : Optelling wegingsfactoren
Download