Zo goed mogelijk gemaakt maar let op: - Lees deze samenvatting altijd met je boek erbij - Lees de korte samenvattingen op blz. 126 t/m 128 ook door. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 4| Paragraaf 4.1 hoofdstuk 4 Landschap en natuurrampen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Middellandse Zeegebied • 23 landen (incl. Portugal en Jordanië) • en de Middellandse Zee • Zowel cultuurlandschap als natuurlandschap Kenmerken landschap • lange kustlijn • veel inhammen • eilanden en schiereilanden • sterk vervuild • erg zout, grote verdamping • geen eb en vloed Kenmerken vegetatie • subtropische landschapszone • ligging nabij de keerkring • mediterrane vegetatie - lange wortels - leerachtige bladeren - naaldbomen Kenmerken relief Alpiene plooiing • gebergte van 40 – 70 miljoen jaar oud • botsing van aardplaten • hooggebergte en middelgebergte Agrarisch bodemgebruik • weinig natuurlijke begroeiing • veel maquis • hier en daar terrassen • mediterrane akkerbouw(Graan, olijfbomen en wijndruiven.) • fruitbomen • extensieve veeteelt (transhumance) Natuurrampen • vulkaanuitbarstingen • aardbevingen • droogtes • overstromingen - neerslag in stortbuien - bodem en rivieren kunnen water niet opnemen • aardverschuivingen • bosbranden Bevolkingsspreiding • vroeger op heuvels veiligheid tegen malaria • nu in kustgebieden werk (toerisme) • gevolg van de concentratie - vervuiling - watergebrek -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 4| Paragraaf 4.2 Mediterraan klimaat ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Klimaat • hoofdklimaten Köppen: A, B, C, D, E • mediterraan klimaat: Csa - C = zeeklimaat - s = droge zomer - a = warmste maand > 22°C • Kenmerken: - variabele neerslag - grote intensiteit tussen november en april Luchtdrukverschillen • tropen: lagedrukgebieden i.v.m. warmte - in juli/augustus verplaatsing naar noorden - in december/januari verplaatsing naar zuiden • subtropen: - in zomer Azoren-hoog dit zorgt voor een noordoostenwind droogte - in winter lagedrukgebieden westenwind van oceaan neerslag Ontstaan van neerslag • stijgingsregen→ stortbuien bij grote hitte • stuwingsregen→ bij gebergte • frontale neerslag→botsing koude en warme lucht (frontale depressies) Verschillen binnen CSA-klimaat • breedteligging • hoogteligging • afstand tot de zee Waterbalans • hoeveel water komt een gebied binnen - neerslag - oppervlaktewater - grondwater • hoeveel water wordt er gebruikt in een gebied • hoeveel water verdwijnt uit een gebied - verdamping - afstroming bij een negatieve uitkomst komt uitdroging voor Oplossingen tegen uitdrogen • stuwdammen:minder rivierwater naar zee • kanalen:aanvoer uit andere gebieden • ontzilting zeewater • duurzaam watergebruik - druppelirrigatie in de landbouw - andere gewassen Stuwdammen Voordelen • Geen sprake van schadelijke uitstoot • Waterkracht raakt niet op(?) • Uit waterkracht kan energie worden opgewekt • Waterkrachtcentrales hebben een tamelijk lange levensduur Nadelen: • Waardevolle natuur en cultuurgebieden aangetast • Kwetsbaar bij aardbevingen • Geopolitieke problemen • Vissterfte • Delta’s verdwijnen -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 4| Paragraaf 4.3 Hoogteverschillen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------geomorlogische verschillen ontstaan door: - endogene krachten vorming reliëf -exogene krachten afzwakking reliëf, verwering, erosie Geomorfologie: langschapsverandering. Vulkanisme Kenmerken: • veel vulkanen bij convergente plaatgrenzen en subductie • actieve vulkanen hebben soms explosieve erupties (vooral bij stratovulkanen) • als de top verdwijnt, ontstaan caldera’s • producten: magma, lava, basalt, vulkanische as, tufsteen Aardbevingen Afrikaanse Plaat en Euraziatische Plaat maar ook kleinere platen • Subductie in oosten Middellandse Zee waardoor vulkanische gebergten • Botsen van platen van gelijke sterkte waardoor plooiingsgebergten • in de toekomst verdwijnt de Middellandse Zee -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 4| Paragraaf 4.4 Millieuproblemen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Zeevervuiling • scheepvaartverkeer (olielozingen) • afvalstoffen van landbouw • afval van industrie • afval van steden door: - toename urbanisatiegraad - veel ongezuiverd rioolwater - geringe afvoer door de zee Landdegradatie/verwoestijning Landdegradatie = aantasting van de kwaliteit van bodem en water Verwoestijning kan ontstaan door • droogte • bodemuitputting • verwijderen natuurlijke vegetatie • onttrekken grondwater • overbegrazing oplossingen: • terrassen herstellen • minder veeteelt • herbebossing Landdegradatie/verzilting Verzilting kan ontstaan door • binnendringen zeewater • neerslaan van zouten door zeewind • irrigatie • watergebruik: gevolg: de aquifers verzilten oplossingen: • druppelirrigatie • drainage Landdegradatie/Bodemerosie de vruchtbare laag van de bodem verdwijnt • door de wind • door water - in gebieden met reliëf - na stortbuien - bij slecht onderhouden terrassen - er ontstaan modderstromen verstopte rivieren geulen (gullies) -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.1 Hoofdstuk 5 De aarde verandert van binnenuit ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Platentektoniek Aarde bestaat uit verschillende lagen zoals hieronder beschreven; De lithosfeer bestaat uit losse platen oceanische en continentale. Waar 2 platen elkaar raken: plaatgrenzen, plaatranden, breuken. Platen bewegen door convectiestromen. Het geheel van bewegende platen: Platentektoniek. Divergente plaatgrenzen: platen bewegen van elkaar af. Vooral bij midoceanische rug: een bergketen op de bodem van de oceaan. (oceanische platen groeien hier). Convergente plaatgrenzen: platen bewegen naar elkaar toe. Subductie: Een oceanische plaat verdwijnt onder een continentale plaat. Hier vind je dan een diepzeetrog. Transforme breuken: plaaten bewegen langs elkaar. Endogene krachten: van binnenuit Exogene krachten: van buitenaf Actualiteitsprincipe: Wat nu met de aarde gebeurt, gebeurde vroeger ook. Vulkanisme Bij vulkanisme komt magma uit de kern naar het aardoppervlak, wanneer boven de grond heet het lava. Afgekoelde lava heet basalt. Afgekoelde magma(onder de grond) heet graniet. Vulkanen vooral bij divergerende en convergerende plaatgrenzen. Vulkaanuitbarsting heet ook wel eruptie. Eruptie typen: Rustig uitvloeien van magma = effusieve eruptie Druk opbouwen door dikkere magma en dan explosie = explosieve eruptie 3 onderdelen van een vulkaan: - magmahaard(waar magma verzameld) - toevoerkanaal(waardoor magma naar oppervlak stroomt) - vulkaan(de berg die boven de grond te zien is) 3 vormen van vulkanen: -Schildvulkaan(lava stroomt lang voordat het stolt/flauwe helling brede basis/vooral bij middenoceanische ruggen) -Stratovulkaan(sterk opbouwende druk/bij convergerende breuk/kegelvorm/stijle helling/zeer explosief) -Spleeteruptie(door divergerende plaatgrenzen ontstaan lange spleten in het aardoppervlak, langs deze spleten zijn er overal kleine pegeltjes waaruit lava stroomt) Aardbevingen Aardbeving ontstaat door trillingen in de platen, veroorzaakt door bewegingen van de platen. De plek waar de aardbeving het hevigst is, het hypocentrum of aardbevingshaard, is de plaats waar de platen langs elkaar schuren. Recht hierboven aan het aardoppervlak heet epicentrum. Schaal van Richter: een naald tekent langs een papier, hoever de pen uitslaat tijdens een schok in de aarde staat gelijk aan een getal op de schaal van Richter. Tsoenami/vloedgolf: door aardbeving in zee, de verschuivende plaat zet het water in de beweging. Gebergtevorming Plooiingsgebergte: twee plaaten botsen op elkaar of verdwijnen onder elkaar, daar komt de grond erboven omhoog(plooiingsgebergte). Breukgebergte: wanneer platen breken. Platen bollen op, aan oppervlak ontstaan scheuren of breuken die de aardkorst in stukken verdelen. Vaak gepaard met vulkanisme. De stukken die langs de breuk omhoog komen heten horsten. De stukken die langs de breuk omlaag gaan heten slenken. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.2 De aarde verandert van buitenaf ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Verwering Verwering: aantasting van gesteenten door: -Temperatuur -Regen -Planten Verwering soorten: Mechanisch en Chemisch Mechanische verwering(gesteenten vallen in kleinere stukjes uiteen zonder dat de samenstelling verandert) -Vorstverwering: vocht in spleten van steen bevriest en zet uit. -Instraling van zon: Uitzetten bij warmte, krimpen bij afkoeling(afhankelijk van kleur en soort gesteente) -Zoutkristallen: Vocht in spleten van steen verdamt en laat steeds meer kalk achter, dit worden steeds groter wordende kristallen die steen uit elkaar duwt. -Wortels van planten: Dringt door in de spleetjes van gesteenten, groeien en duwen de steen uit elkaar. Chemische verwering(verandering van samenstelling van gesteenten door bijvoorbeeld oplossing en roestvorming. -Oplossen: het in gesteenten door dringen van zuren die ontstaan door vergaan van planten de planten leefden van o.a. regen waarin zuur zit. Deze zuren veranderen kalk in steen waardoor bijvoorbeeld druipgrotten ontstaan. -Roestvorming/oxidatie: een chemische verbinding die ontstaat wanneer ijzerdeeltjes in contact komt met zuurstof(zit vaak in regen). Kenmerkend is de roestkleur van gesteenten. Klimaat heeft invloed op soort verwering: Woestijn hoge temp. verschillen(mech), regengebieden veel zuur(chem). Erosie het afschuren en inslijten door voorbijkomend verweerd materiaal. (gletsjers, rivieren) Sedimentatie :wanneer bijvoorbeeld een rivier minder snel stroomt blijft het verweerd materiaal liggen. Wanneer hier telkens weer een nieuwe laag bovenop komt wordt het samengeperst tot een sedimentgesteente zoals leisteen, zandsteen en kalksteen. Stroomgebied van de Rhone Verwering, transport, erosie en sedimentatie toegepast. transport van gesteente en sedimentatie gebeurt door : Zwaartekracht (denudatie) Gletsjers (glaciaal) Rivieren (fluviatiel) Zee (marien) Wind (eolisch) De Rhone is een rivier in de gematigde zone en de Colorado in de droge zone. Stroomgebied/verzamelgebied: Waar de neerslag naar een rivier stroomt. Rivier bestaat meestal uit hoofdrivier en zijriviertjes. Water stroomt altijd naar laagste punt, voor een zijrivier is dat de hoofdrivier en voor een hoofdrivier is dat de zee. Waterscheiding: De grens tussen stroomgebieden, een hoger gelegen gebied. Bovenloop Rivier bestaat uit delen: Bovenloop, begin van rivier in hoger gelegen gebied. Hier stroom water relatief snel door de vele hoogteverschillen. Daarom komen erosie en verwering veel voor. Benedenloop, waar de rivier door vlak land naar de monding(waar rivier in de zee komt) stroomt. Door de relatief kleine hoogteverschillen stroom de rivier hier betrekkelijk langzaam en wordt de rivier breder. Hier komt veel sedimentatie voor doordat de rivier niet meer de stenen e.d. kan meenemen. Vlechtende rivier: Rivier bestaande uit meerdere ondiepe rivierbeddingen. Dit ontstaat wanneer de waterafvoer het grootste gedeelte van het jaar laag is maar zoals in bijvoorbeeld de lente veel sneeuw smelt in de bergen, deze grote hoeveelheid smeltwater maakt dan gebruik van deze rivierbeddingen. Dit komt ook veel voor in droge klimaten waar je ook grote verschillen in neerslag hebt. Massabewegingen, materiaal dat van de berg afrolt,glijd e.d. door zwaartekracht : -Los verweringsmateriaal uit de bergen rolt naar de voet van de berg met puinhelling onderaan tot gevolg. -Aardverschuiving/landslide: in één stuk naar beneden komen van een losse verweringslaag -Gletsjers/ijstong: groeit aan in koude periode, krimpt in warme. Bewegende ijsmassa met veel kracht door zijn omvang, neemt veel verweringsmateriaal met zich mee en schuurt zo een dal uit met een diepe bodem en stijle hellingen in de vorm van een U. Wanneer een gletsjer afsmelt is de sedimentatie groot. Het afgezette sediment(puin) heet morenen. Rivierdalen: uitgesleten door rivieren in de bovenloop, vaak smal in de vorm van een V. Benedenloop Als rivierwater vanuit een steil gedeelte in een vlak gedeelte uitkomt neemt de stroomsnelheid af en heeft de rivier niet meer de kracht grof materiaal mee te rollen/nemen. Gevolg is een grote hoeveelheid sedimentatie, waarbij de rivier eerst de grove delen afzet en bij afname van stroomsnelheid later ook de lichtere delen. Dit is de puinwaaier. Meanderende rivier: Rivier stroomt door één bedding die zich slingerend door het land beweegt. De hoeveelheid water(debiet) bepaald ook hier de vorm. Door regelmatige neerslag en het gereguleerd afgeven van water door planten, is de hoeveelheid water hier door het jaar heen ongeveer gelijk. De bochten van een meanderende rivier wordt veroorzaakt doordat de rivier gelijkmatig door de bedding stroomt en hierbij met zand en grind de buitenbochten uitschuurt en in de binnenbochten sediment achterlaat. Rivierdelta: Wanneer een rivier bij zee aankomt wordt de rivier afgeremd door de zee en de rivier zet hierbij zijn meegevoerde sediment af. Hierdoor komt het voor dat de hoofdmonding een beetje verstopt raakt. Gevolg is dan dat er rond de hoofdmonding kleine riviertjes ontstaan waardoor het water kan stromen, dit is dan een rivierdelta. Het stroomgebied van de Colorado kent de volgende kenmerken: De mechanische verwering sterker dan chemische • debiet wisselt sterk, daardoor, • veel erosie bij grote waterafvoer, daardoor, • uitschuren van de Grand Canyon in de vorm van een V-dal. • in benedenloop veel stuwdammen • veel water voor irrigatie -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.3 Verschillen in klimaten ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------De zon als motor De atmosfeer of dampkring bestaat uit lagen: Merk ook op dat de temperatuur(de zwarte lijn) verschilt per laag!(komt terug in Par. 5.3) Luchtdruk: De luchtdeeltjes in de atmosfeer worden door de zwaartekracht naar de aarde getrokken. Dit heeft een bepaald gewicht, luchtdruk.(uitgedrukt in hectopascal). Het gewicht van lucht is echter afhankelijk van o.a. warmte. Deze verwarming van lucht komt door bijvoorbeeld zonlicht. Het weer zoals we dat kennen bevindt zich in de troposfeer. Onderaan deze laag bevindt zich warme lucht. Deze lucht is warm doordat het aardoppervlak en de zee zonlicht weerkaatsen die de lucht erboven opwarmt. Deze lucht stijgt op en is, bijvoorbeeld boven water vochtig door verdampt zeewater. De lucht bovenaan is echter koud en koude lucht drukt de lucht daar omlaag. Deze twee luchtlagen met verschillende temperaturen zorgen ervoor dat het vocht in de lucht condenseert en zo ontstaan wolken. Het klimaat in een regio is het gemiddelde van 30 jaar van hoe het weer zich gedraagt. Luchtcirculatie Luchtcirculatie wordt bepaald door: • lagedrukgebieden (minima) - warme lucht zet uit en stijgt - aan grond minder lucht (= lage druk) - condensatie en stijgingsregen (zie afbeelding) • hogedrukgebieden (maxima) - dalende lucht bij afkoeling atmosfeer - aan grond meer lucht (= hoge druk) • ontstaan van wind - Wet van Buys Ballot - Op noordelijk halfrond afwijking naar rechts - Wind van hogedruk naar lagedruk Lagedrukgebied Windsysteem: het model(ook wel luchtcirculatie) De eerder genoemde luchtcirculatie die veroorzaakt wordt door stijgende lucht (lagedruk) en dalende lucht(dalende lucht) uitgelegd in een schema. In dit schema zie je ook het coriolis effect. Dit houdt in dat door de rotatie van de aarde de windrichtingen bepaalt wordt. Dit is te zien aan de rode pijltjes. Beginnend vanaf de evenaar: -Tropische regen door stijgende lucht, dit is een subtropisch minimum. -De passaten zijn subtropische winden die waaien naar de evenaar. -Op 30gr een subtropisch maximum. Dit is dalende lucht. Hier is het windstil en droog. -Op 60gr een subpolair minimum. Lage luchtdruk door warme lucht stijgt tegen koude lucht -Aan de polen is een polair maximum. Hier is dalende, dus koude, lucht. Afwijkingen van dit systeem vind je in de afwisseling van de seizoenen en de ligging van land en zee. Door de loop van de aarde om de zon en de schuine stand van de aardas t.o.v. de zon ontstaan seizoenen. In de winter staat de zon boven de steenbokskeerkring(zuidelijk halfrond) en is het zomer op het zuidelijk halfrond. In de zomer staat de zon boven de kreeftskeerkring en is het zomer op het noordelijk halfrond. Met dit verschuiven van de zon verschuift ook het tropisch minimum en dus ook het windsysteem. Ook de ligging van land en zee hebben hun effect op het systeem. Land wordt snel verwarmd door de zon maar geeft zijn warmte ook snel weer terug doordat slechts een ondiep stuk van de grond wordt verwarmd. Water(zee) verwarmt slechts langzaam doordat de zon diep in het water schijnt. Het duurt lang doordat golven de koude en warmte in zee met elkaar vermengen. Als de zee eenmaal warm is duurt het lang voordat die is afgekoeld en andersom. Doordat land en zee dus verschillend reageren zie je dat het tropisch minimum als gevolg van de seizoenen boven land sterk verschuifd maar boven zee beweegt hij maar amper. Het tropisch minimum ligt daarom ook boven zee altijd vlakbij de evenaar. Boven de oceanen waait dan ook altijd een wind, de passaten(die waaien van de subtropen naar de evenaar). Voor verdere uitleg over hoe de passaten worden beïnvloedt lees het boek ;) Oceanische circulatie Oceanische circulatie: Het verdelen van warmte en koude door verschillende temperaturen in water. Hoe; Water rond de evenaar wordt sterk opgewarmd door de hoge zonnekracht daar. Water dat zich op de polen bevindt wordt alleen maar kouder. De verdeling hiervan wordt de oceanische circulatie genoemd. De beweging van deze warme en koude wateren wordt voornamelijk veroorzaakt door de wind die eroverheen waait. Zo’n zeestroom heet een driftstroom. In het schema hiernaast zie je hoe de oceanische circulatie in elkaar zit. Deze oceanische circulatie heeft ook invloed op de verschillende klimaten die wij kennen. De temperatuur van de oceanische stromen kan een hoge- of lage- druk gebied afzwakken of juist versterken. Ook kan deze stroom effect hebben op de hoeveelheid neerslag die ergens valt. Wanneer je een aanlandige wind hebt(wind die van zee naar land waait) die warm is dan verdampt er veel zeewater onderweg wat meegenomen wordt door deze aanlandige wind. Eenmaal boven land aangekomen vind condensatie plaats en krijg je regen(deze regen is dus het vocht dat is opgenomen toen de wind over het water woei). Zo werkt ook het zeeklimaat dat in Nederland heerst. Dit zeeklimaat zorgt ervoor dat wij relatief koele zomers en relatief warme winters hebben. Dit komt omdat wij de warme westenwind krijgen die afkomstig is van de relatief warme Golfstroom. Als je deze invloed van de zee niet hebt dan heerst er een (droog) landklimaat. Klimaatgebieden Kenmerken die van invloed zijn op de verschillende klimaatgebieden: 1. Breedteligging (gebieden op lage breedte krijgen minder zonnestraling). 2. Ligging van hoge- en lageluchtdruk gebieden(gebieden met hoge luchtdruk zijn droger) 3. Windsysteem en zeestromen(Luchtciculatie bepaalt temp. en luchtvochtigheid) 4.Hoogteligging(Zie eerder schema van de atmosfeer). Hoogteligging: temperatuur neemt af met hoogte, berggebieden hebben daarom koude klimaten. Bergen houden daarbij wind(en dus ook meegevoerde warmte), kou en neerslag tegen. De Alpen beschermen op die manier Italie tegen een koude noordenwind. Bij aanvoer van vochtige lucht aan de windzijde van een berg ontstaat neerslag, stuwingsregen, doordat de wind moet stijgen tegen de berg. Eenmaal over de bergtop heen daalt de wind weer aan de loefzijde van de berg, de wind bevat geen regen meer en daarom heet deze zijde van de berg de regenschaduw. Het koppensysteem wordt gebruikt om verschillende klimaten in te delen. De basis van dit inschatten is gebaseerd op de hoeveelheid neerslag in verhouding met de temperatuur. Het koppen systeem bestaat daarom uit klimaatgebieden. Een klimaatgebied is een gebied waarin temperatuur en neerslag binnen de gestelde klimaatgrenzen vallen. Op de volgende pagina heb ik het koppensysteem toegevoegd. Houdt bij het bekijken van klimaatgebieden in de atlas rekening met verschillen in klimaten. Deze klimaat kaart bekijkt dit op macroniveau, je zult begrijpen dat je op deze kaart niet ziet dat er op het niveau van een land(mesoniveau) niet ziet dat je bijvoorbeeld in een land waar een groot gebergte is er een afwijking is van het landelijk klimaat. Er zijn natuurlijk ook klimaatveranderingen zoals de opwarming van de aarde. Dit zie je natuurlijk niet terug in een kaart omdat dit bijzonder langzaam gebeurt. Daarnaast geven wetenschappers aan dat de tijd waarin we nu leven een onderdeel is van een ijstijd. Een ijstijd is een lang tijd waarin landijs zich uitbreidt. Denk bij landijs bijvoorbeeld aan de huidige gletsjers. Een ijstijd kent daarbij afwisseling van glacialen en interglacialen. Hierin is een glaciaal een relatief koude periode tijdens een koude periode. Een interglaciaal is een relatief warme periode tijdens een ijstijd. Volgens wetenschappers leven we nu in een interglaciaal genaamd het Holoceen. Koppensysteem -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.4 Systeem aarde ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------De rol van kringlopen de aarde bestaat uit verschillende systemen met veel onderlinge relaties. Je kent nu de lithosfeer en de atmosfeer hier komen de biosfeer(het leven op aarde) en de Hydrosfeer(het water) nog bij. De hydrologische kringloop of waterkringloop is de constante verandering van water van vorm(water-waterdamp-ijs) en plaats(zee, lucht en land). Sublimatie: het overgaan van waterdamp naar vaste vorm waarbij sneeuw ontstaat. Transpiratie: wanneer planten vocht/water afgeven aan de lucht. Infiltratie: het in de grond zakken van water.(zie ook verwering) De rol van de waterkringloop is groot. In de lithosfeer, de biosfeer en de atmosfeer speelt de waterkringloop een grote rol. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.5 Landschapszones ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Vorming van landschappen Geofactoren: De verschillende factoren die een rol spelen bij het ontstaan en de verandering van een landschap. Bodem: bovenste laag van de aardkorst die geschikt is voor bodemleven en plantgroei.(ontstaat in de loop van tijd in gesteente of sentiment, onder invloed van klimaat, diepte v/h grondwater, plant, dier en mens) Lagen van de bodem: Varierend van centimeters tot aantal meter(1 meter in Nederland, dan zand wat de grondstof is waarop de bodem is ontstaan). Humus: Bovenste laag met rottende resten van planten, levert voedingstoffen aan nieuwe planten. Bladafval/Humus uitspoelingslaag inspoelingslaag Moedermateriaal/ grondstof De rol van het klimaat bepaalt voor een groot deel hoe de grond zich gedraagt, hoe en welke soorten planten hierop kunnen groeien en welke dieren hiervan kunnen leven Belangrijkst voor planten zijn de temperatuur en de verhouding tussen neerslag en verdamping binnen een klimaat. Invloed van de verschillende geofactoren op elkaar. Landschapszones: De combinatie van klimaatzone en begroeiing. Er bestaat een mondiale indeling voor landschapszones opgesteld door de voedselorganisatie van de UN de FAO 5 landschapszones door temperatuur en 1 door droogte: De landschapszone’s met kenmerken: • de tropische zone -Hoge temperatuur, hoge neerslag -tropisch regenwoud, savanne • de aride zone (droogte) • de subtropische zone -middelandse zeeklimaat -mediterrane plantengroei • de gematige zone -gematigd zeeklimaat -koudste maand onder het vriespunt -altijd groene bladverliezende bomen, gemengde bossen: naal en loofbomen. • de boreale zone -toendraklimaat -lange koude winter -taiga en struiktoendra • de polaire zone -toendra en poolklimaat. -toendra en landijs Voor gespecificeerde informatie over de landschapszone’s lees blz 110 t/m 112 goed door. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 5| Paragraaf 5.6 Menselijke invloed op landschapszones ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Natuurrampen: veroorzaakt door natuur; aardbeving, vulkanen, stormen. Millieurampen: veroorzaakt door mens bijvoorbeeld landdegradatie. Landdegradatie: verzamelnaam voor alle processen in een landschap die de kwaliteit van bodem en water aantasten, zoals verwoestijning en verzilting. • Landdegradatie en verwoestijning vormen een grote bedreiging voor kwetsbare, veelal droge gebieden. • Voorbeelden ervan zijn erosie door water of wind, overstromingen, droogte, branden, verzilting, etc. Daardoor worden de vruchtbaarheid en leefbaarheid van die gebieden vaak onomkeerbaar vernietigd. Vrijwel altijd is de mens de oorzaak van de problemen, bijvoorbeeld door overbegrazing, ontbossing, verkeerde irrigatiesystemen. Armoede en politieke instabiliteit dragen er vaak aan bij. Landdegradatie hoe: • bevorderd door bevolkingsgroei - meer vraag naar brandhout - meer vee (overbeweiding, bodem word kaalgevreten) • gevolgen→ - meer bodemerosie(doordat er geen beschermende begroeiing meer is) - verhoging albedo(zonlicht weerkaatsend vermogen van de kale bodem) • oplossing→- duurzaam landgebruik(vee niet álles laten opeten, maar afwisselen) - traditionele gewassen(niet te intensief zodat bodem langer meegaat) - afspraken tussen boeren(samenwerken om bodem te sparen) - planten tegen bodemerosie - zuinig met irrigatie(wanneer teveel water verdampt blijft zout over, om verzilting van de bodem tegen te gaan, want anders zoutmeren) - drainage(want teveel water in de bodem is ook niet goed) - braak(land met rust laten zodat grondwaterpeil en vruchtbaarheid kunnen herstellen) Andere menselijke oorzaken: overbeweiding, ontbossing, intensieve landbouw, grote irrigatieprojecten,milieuvervuiling, massatoerisme, mijnbouw, aanleg van wegen en uitbreiding van steden. Vooral reliëfrijke gebieden zijn kwetsbaar, bij regenval en verkeerd bodemgebruik bestaat de kans op bijvoorbeeld landslides(modderstromen). Verdwijning Permafrost Door mensen, opwarming van de wereld(global warming). Permafrost(permanente bevriezing) verdwijnt vooral daar waar het ene deel van de grond wel en het andere deel niet permanent bevroren is(discontinue deel). • achtergrond→ - klimaat wordt warmer - uitstoot broeikasgassen - smelten ijs • gevolgen→ - grond verliest stevigheid (verzakkingen) - kust en oevers eroderen - massabewegingen op hellingen - meer planten uit warmere gebieden - meer kans op bosbranden - plantenresten verteren snel. gevolg: extra broeikasgassen -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 6| Paragraaf 6.1 | Hoofdstuk 6 Natuurlijke gevaren VS ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Het meten van gevaren • wind • orkanen • gevolgen aardbeving schaal van Beaufort klasse 1 t/m 5 schaal van Mercalli(hoe intens zijn de gevolgen) (dicht bij epicentrum het hevigst) • kracht aardbeving schaal van Richter reikwijdte: hoe groot is de invloed van het gevaar frequentie: hoe vaak komt iets voor? Gevaren per fysisch geografische regio: Platentektoniek • Aardbevingen in het westen van Noord-Amerika → convergentie en subductie - Alaska: Pacifische Plaat onder Noord- Zuid-Canada, Noord-USA: Juan de Fucaplaat onder Noord-Amerikaanse plaat → transform breuken - Mexico, Californië en Noord-Canada: Pacifische Plaat langs Noord-Amerikaanse Plaat Orkanen(hurricanes) • zeewater van 26° C • begin als onweersbui • met noordoost-passaat naar Amerika - afbuigen naar noorden - boven land neemt windsnelheid af. - krachtige windstoten • vloedgolven - heel veel neerslag New Orleans • lage ligging • Lake Pontchartrain: opvang overtollig water • inklinking na bedijking • rivierbeddingen worden ondieper door slib • water kan niet weg bij zuiderstorm Amerikaanse -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Terra| Hoofdstuk 6| Paragraaf 6.2 | De mens reageert op risico’s ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------• natuurrampen: door natuurkracht veel schade door het natuurgevaar - primaire effecten: - secundaire effecten indirecte gevolgen - tertiaire effecten gevolgen op lange termijn • In USA veel natuurrampen door endogene krachten door exogene krachten Omgaan met rampen • natuurlijke invalshoek • economische invalshoek (positief en negatief) • politieke invalshoek (wetgeving, acties overheid) • culturele invalshoek (reacties van mensen Neemt het aantal natuurrampen toe? • steeds betere registratie • steeds meer mensen • hogere welvaart (meer schade) • geconcentreerde bevolking • meer bewoning in risicogebieden Hazard management → alle geplande maatregelen om rampen te beheersen maatregelen zijn afhankelijk van: • risico-perceptie • ontwikkelingsniveau - goede waarnemingen - strenge regels - kennis van gebeurtenissen • herhalingsperiode Maatregelen bij rampen (USA) • tegengaan en voorspellen van rampen • voorbereidingen op een ramp (voorlichting, oefeningen) • schade verkleinen (bouweisen, evacuatie) • organisatie en hulpverlening (hulp aan slachtoffers, herstel schade) • op lange termijn (nieuwe maatregelen, herstel schade)