Het leven van Jezus. (F. Weinreb) Inhoud. I Waarheid en schijn. De geboorte. 1 De Schepper De veruiterlijking als principiële zonde. Elokiem – Wie of wat is God Het innerlijke als de persoonlijke betrekking tot God. De onuitsprekelijke naam, Tetragram, Howe 2 Het onmogelijke geboorteverhaal. Namen als sleutel tot het innerlijke De maagd als moeder De zoon van David 3 De doodlopende weg van de historrisering 4 De Jood Jezus, Jehoeda, Judas 5 Israël 6 Bethlehem: huis van brood 7 Herder en kudde 8 De boodschap van de engel 9 Christus, Messias, Gezalfde 10 De besnijdenis 2 2 3 4 5 6 8 9 12 12 13 14 16 17 18 20 II Het verborgene en het openbare. Het leven van Jezus in de wereld. 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 De volmacht van de vissers De verlokking van het tijdelijke De verzoeking van Jezus Wonderbare spijzigingen Ontmoetingen met zieken Melaatsen en melaatsheid Bezetenheid en demonen Over het water lopen Farizeeën en schriftgeleerden Instituties en gebruiken Jodendom en christendom 20 22 23 25 28 29 30 32 34 36 37 III Van veelheid naar eenheid. Kruisiging – dood – opstanding. 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 Overgeleverd aan het onbegrip Jeruzalem als het centrum van de wereld Het geheim van het kruis Woorden aan de grens van het aardse leven De overgang van het Pascha en de zalving De eeuwige lijdensgeschiedenis Verraad en verkoop In het teken van het lam Brood en wijn Gethsemane 39 40 42 43 44 45 46 47 50 51 1 32 Voor de hoge raad en voor Pilatus 33 Consequenties van het nieuwe Testament 34 Geneigd tot het kwade en het goede 53 55 56 2 I Waarheid en schijn. De geboorte. 1 De Schepper. 1 A Veruiterlijking als principiële zonde Men kan de Bijbel lezen zoals een boek, brief of berichten, de woorden letterlijk opvatten zoals men ze algemeen kent. Zoals de sollicitant die men van buiten kent door al zijn adelbrieven te bestuderen denkt men de Thora te kennen. Men denkt daarbij volledig rechtvaardig te handelen. En toch, een passage uit het Nieuwe Testament, een mededeling vanuit het innerlijk zou men kunnen vergelijken met de verzwegen gedachten van de sollicitant. 'In den beginne was het woord en het woord was bij God, en God was het woord. Alle dingen zijn erdoor gemaakt en zonder dat is er niets. In het woord is het leven en het leven is het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis begreep het niet. Zo begint het Evangelie van Johannes, de eerste 4 verzen. De mens kan niet gekend worden zolang men hem slechts beoordeelt op basis van zijn gedrag in gezin en maatschappij, in de kerk, vereniging, wetenschap… Wat is dat woord? 'God is het woord.' (Het oneindige beperkt zich in het woord) Daardoor bestaat alles en zijn alle dingen gemaakt. Zonder dat woord zou niets gemaakt zijn wat nu is. In het woord IS het leven. De mens kan dat evenwel niet vatten zoals de duisternis het licht niet kan vatten en zoals de mens God niet kan vatten. Men begrijpt dat hier niet uitsluitend het uiterlijke van het woord wordt bedoeld zoals men dat kent in de maatschappij of in gesprek. Het woord staat hier dus voor meer dan wat men in een woordenboek terugvindt. Het beste psychiatrisch of astrologisch rapport kan geen uitspraak doen over de volheid, de veelzijdigheid, de genuanceerdheid van ieder mens. Wat spreekt het woord of God dan eigenlijk uit? Of anders: Wat 'weet' men eigenlijk van God? Bepaalde kringen spreken van de Bijbel als 'Woord van God', als 'Gods Woord', 'Heilige Schrift', dat het door de 'Heilige Geest' werd geschreven en geïnspireerd. Met 'zonde' bedoel ik dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de levensloop van een persoon en zijn eeuwige leven of grotendeels verborgen innerlijk. Op eenzelfde wijze leest men de woorden van de Bijbel. De wortel der zonde is dat men het verschijnende, het uiterlijke beoordeelt naar goed of slecht, of men het kan gebruiken, moreel gerechtvaardigd vindt, in overeenstemming is met ethische maatstaven enz... de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad dus, waarvan het genot door de slang zo nadrukkelijk wordt aanbevolen. Juist daar ligt het voor velen onbegrijpelijke begin van de zonde. Beoordelen we de Bijbel op de gebruikelijke wijze, historisch, psychologisch, esthetisch, sociaal, filologisch, komen we niet verder dan de uiterlijke betekenis van de voorkomende verhalen. Maar als 'God' het woord is, als de Heilige Geest de woorden spreekt en schrijft, zou men best eerst zoeken naar wat of wie God is. 1B Wie of wat is God? Ik vertrek van 'God in ons en wij in God', de Here God die de mens levende adem in de neus blies, ook hier dus God in de mens want niemand denkt toch aan een anatomische, biologische adem? 3 De joodse traditie kent voor deze ingeblazen adem het begrip neshama, de goddelijke ziel, stam: neshem, adem. Met die adem gaf God ons zijn innerlijk: het woord, aan de mens in bewaring gegeven, zijn leven. Wat is dan dat innerlijke van ons, onze verborgenheid, ons geheim? Want er is toch niemand die meent dat we over God praten als we over ons innerlijke spreken? God Hebr Elohiem, de mannelijke meervoudsvorm van het woord eleh, = 'deze'. Welke 'deze'? Welnu, alles waarvan men 'deze' kan zeggen. Dus niet slechts 'deze' voorwerpen, maar ook deze tijden, deze gedachten, deze dromen, deze utopieën, deze fantasieën, deze mensen, deze dieren, deze kristallen, sterren, wolken, zieken, verwachtingen, hoop, schepping… een eenheid dus van alle 'dezen'. Een eenheid van een onmetelijke, onvoorstelbare, ondefinieerbare veelheid. De eenheid van God die zich in deze wereld als de goddelijke veelheid laat kennen, en ook de innerlijke eenheid van de mens. Elohiem is dan zowel God als Vader, als schepper van de wereld, als oorsprong van al het leven, niet slechts als 'historische' oorsprong in de tijd, maar als de absolute oorsprong. Beschrijf ik God slechts binnen het tijdelijke, zou ik Hem tot een formule maken en wordt God 'formeel' vanuit het uiterlijke benaderd. We moeten het innerlijke, het verborgen geheim in rekening brengen binnen de omhulling van het uiterlijke. Hoe kom ik tot het innerlijke van God? Zoals gezegd is dat nauw verwant aan het menselijke innerlijk. Het gaat om onze levensadem. En ook in mijn uitademen ben ik in God. Ik besta immers in Gods beeld en gelijkenis, niet slechts lichamelijk, anatomisch, maar vooral door het woord, door mijn leven, door mijn gehele 'lijf'. Mijn innerlijk, hoe kent ‘het woord’ dit? Elohiem is de mannelijke meervoudsvorm van eleh. 'Mannelijk' Hebr = zachar, ook 'herinnering', 'herinneren'. ‘Her-inneren' duidt al op iets innerlijk. Het zich herinneren is een verborgen aangelegenheid. Aan het uiterlijke kunnen we moeilijk innerlijke gedachten en gevoelens aflezen. Het is 'onbewust', want bewust zijn ons deze herinneringen niet of slechts zijdelings. We kennen ze niet. Zechoeth Hebr. 'verdienste' zoals in 'de verdienste der vaderen', is nauw verwant met dit herinneren, met dit mannelijke. 'Verdienste' betekent dat God 'zich herinnert'. Hij weet dat deze 'vaderen', net als 'Hijzelf' in het innerlijke van de 'kinderen' leven. Ons innerlijke is het mannelijke, de mannelijke kant van de mens. Ik ben een optelsom van vele persoonlijkheden, vele nuances. 1C Het innerlijke is onze persoonlijke betrekking tot God. Ons leven is een zoektocht naar God en het geheim wie we werkelijk zijn. De wereld is mij een onoplosbaar raadsel. Ik heb er kritiek op en anderzijds verlang ik er ook naar, naar een ideaal voor mijzelf en de hele schepping. Met 'ik' bedoel ik alle mensen die ooit leefden, een miljardenvoudig leven met hun uiterlijke levensloop en hun talloze innerlijke nuances. Ieder mens kent zijn verlangen naar een ideaal leven en een eeuwig gelukkige schepping. Dat innerlijke is onze persoonlijke betrekking tot God. Alles is onderworpen aan een wetmatigheid behalve de neshama. Met de neshame komt iets volkomen nieuws: de vrijheid van de mens. Het Jodendom zegt dat de 'reine neshama voor Gods troon rekenschap en verantwoording moet afleggen’. Voor de nefesh, de ziel door God aan ieder schepsel geschonken, geldt dit niet omdat deze aan het wetmatige is onderworpen. De neshama, de adem van God in de mens daarentegen draagt de verantwoordelijkheid voor het lot van de mens in deze wereld. De persoonlijke betrekking tot God is wat de mens 'tot God trekt'. Het is de weg van de mens; het verlangen waarin hij God voelt 'trekken'. Ook geldt: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven.' Slechts deze weg kan ons innerlijk bewegen. Onze relaties met God zijn zeer divers! Zij verschillen van mens tot mens en veranderen ook in de loop der tijd. We denken zeer uiteenlopend over de wereld. De één verlangt naar haar ondergang, de ander het tegendeel. Voor de een is God als de duivel, voor de ander is God degene die de wereld het beste en mooiste wil geven. 4 Daarom zegt men over de betrekking tot God: ‘Wanneer ik als mens de wereld in alle eeuwigheden het heerlijkste gun, hoeveel meer, intenser, werkelijker wil God dit dan niet. En waar ik als mens mijn goede wensen niet kan realiseren, daar is Hij om dit te verwerkelijken en eeuwig te laten voortbestaan. Zo’n denkwijze voert ons naar de weg tot God. Enkel God die ons door en door kent, weet waar ieder van zijn mensenkinderen ronddoolt. Hij hoort hun kreten uit de diepte. Hij ziet hoe de mensen zoeken naar de verborgenheden, naar het innerlijke, net zoals Hijzelf de mensen in hun verborgenheden zoekt en hevig naar hen verlangt. We zijn immers geheel naar zijn beeld en zijn gelijkenis. Op deze wijze zouden we dus iets kunnen ervaren van dit innerlijke, van deze mannelijke kant van God en van de mens. 1D De onuitsprekelijke naam, ‘Here’. Het woord van de Bijbel kent God ook als 'Here' en 'de Here onze God, de Here is één'. We spreken hier over een tweeheid. Zoals eerder gesteld is het innerlijke mannelijk. Het woord 'mannelijk' is hetzelfde als 'herinneren'. Dat doet vermoeden dat de andere naam voor God, 'Here', vrouwelijk is. Aangeduid met Here tav eleh, doet ook vermoeden dat deze naam voor God misschien wel de belangrijkste is van de 2. Het zou God de Vader kunnen verdringen. De Hebreeuwse Bijbel spreekt niet van Here maar Adonai omdat men het woord daar niet wil uitspreken, nl. het Tetragram, Jehova of Jahwe. Het Hebreeuws kent geen klinkers. In principe is de uitspraak vrij. De stam van het Tetragram is howe, altijddurende 'tegenwoordigheid', zowel in verleden, heden als toekomst. Tegenwoordigheid in de tijd. Het Hebreeuws voor 'eeuwig' is le-olam. Met de klinkers van het Tetragram e-o-a wordt het Jehova. Het niet uitspreken heeft een betekenis. Men neemt aan dat bij elk teken van het Tetragram alle klinkers gebruikt zouden moeten worden, juist omdat het gaat om de naam van de alomtegenwoordige God. Uitspreken is in dat geval dus onmogelijk. De naam van God als Here is in de tijdelijke wereld dus helemaal niet uitspreekbaar, zodat men deze daarom ook niet uitspreekt. Het woord howe bevat ook de wortel van het begrip 'zijn'. Als God in de Bijbel tegenover Mozes zijn naam noemt, bij de brandende maar niet-verterende braamstruik, spreekt ook het beslissende 'Ik ben die ik ben', de ik-vorm van 'zijn'. Het Tetragram is de 3° persoon, vertaald met 'Hij is’ (altijd tegenwoordig). Daarom vertaalde men in bepaalde joodse kringen het tetragram eenvoudig met 'Hij' en vaker nog met 'de Eeuwige'. Met de naam 'Here' komt de tijd als permanente tegenwoordigheid in de wereld. Het begin van het 2° hoofdstuk van Genesis zegt dat 'het nog niet kon groeien'. Dat wat wij 'tijd' noemen laat ons groei zien. Het verschijnende 'groeit' in de tijd; het wezen, de Vader voert daar het Tetragram in en heet de 'Here God'. Vandaar de betekenis van 'De Here onze God, de Here is één'. Zoals ‘wezen en verschijning’ in de tijd een eenheid vormen, zo vormt de innerlijke mens én zijn verschijning één en dezelfde mens. De levensloop van de mens is zijn onuitspreekbare innerlijke dat de volheid van alles bevat. De naam 'Here' betreft een omzeilen van het onuitspreekbare Tetragram. Het gaat om het voortdurende zijn, een permanente tegenwoordigheid. In dit licht wordt duidelijk dat de Vader, het mannelijke iets ontbreekt om vader te kunnen zijn van wat Hij uit zijn volheid benoemde voor zijn schepping, deze wereld. Zonder dat zou immers niets kunnen 'groeien'. En zo kwam bij het innerlijke, het mannelijke, datgene wat men in de wereld als het vrouwelijke kent. 5 'Vrouwelijk' Hebr nekewa, hol, een omhulling. 'De vrouw omringt de man' vermeldt Jeremia. Dus wat in de tijd verschijnt kent zijn innerlijkheid en omhult en beschermt het ook. Het Tetragram is vrouwelijk. De naam 'Here' is dus misleidend. Het tijdelijke omhult en verbergt het wezen. Toch vormen beide een eenheid, zoals 'Here' en 'God' die niet mogen gescheiden worden. Het mannelijke, het innerlijke, heeft het zaad waardoor het vrouwelijke, wat in de tijd verschijnt, de vrucht kan voortbrengen. De vrucht kan slechts in het tijdelijke groeien. Het vrouwelijke mag men evenwel niet als de moeder van Oedipus opvatten die men toe-eigent door de vader te doden. Het ‘zijn’ is er altijd. Vandaar ook de oergedachte God, de Vader die zijn zaad schenkt aan de moeder, de wereld, opdat zij Hem in de wereld laat verschijnen. De tijd ontvangt het zaad vanuit het wezenlijke waardoor de tijd vrucht kan dragen. De hemelse bruiloft, de bruidegom in de hemel en de bruid als deze wereld. Vanuit dezelfde bron komt ook de vreugde waarmee een kind wordt ontvangen. De tragedie van de menselijke vrijheid, zijn goddelijkheid is dat hij hier tegen de zin der wereld in liever geen vrucht, geen kinderen wenst te ontvangen. Hij kan dus naar God verlangen of het verhinderen. Dat is 'satan' het Hebr voor het aanbidden van een afgod als enige vorm van vreugde. De mens kan het leven dus ook splijten. Het leven is dan voor hem enkel het tijdelijk beheersbare; doen wat hem belieft. Hij moet geen kennis nemen van de unieke volheid van zijn ik. Maar dan is een leven in eeuwigheid voor hem niet mogelijk. Het is dan enkel een lineaire verlenging van de tijd. Zo ontstaan reïncarnatieleren, dwz de tijd toe-eigenen. Zo verdwijnt het geheim van de Vader, de eenheid van het veelvuldige en verloochent, veruiterlijkt, doodt men God in de mens. 2 Het onmogelijke geboorteverhaal. (De aankondiging van de geboorte door de engel Gabriël. De verwekking door de Heilige Geest. De maagd Maria. De geboorte in de stal van Bethlehem.) In het Bijbels Hebreeuws zijn de woorden 'geboorte', 'verwekking' en 'baren' van dezelfde stam afgeleid, nl van 'kind', jeled, (10-30-4), stam lamed-daleth, 30-4. 'Baren' = jilod (10-30-4); 'Geboorte' = leda (30-4-5) en 'verwekken' holed (5-30-4). De vader, het mannelijke, innerlijke, wezenlijke, zaad wordt door de moeder ontvangen, het vrouwelijke, verschijnende, zodat in deze wereld een kind kan verschijnen. Het wordt door haar gevoed en met haar hier verbonden. Herinner de Here als God en de onverbrekelijke eenheid maken de zin van mijn leven. Ik aanvaard de historische feiten zoals mijn leven in het lichamelijke als bron van geluk en vreugde. Tegelijk ervaar ik ook mijn eeuwigheid, mijn uniciteit als bron van mijn verschijning. Ik betwist de historiciteit van de Bijbelverhalen niet, maar wat hier verschijnt is de vrouw van een man waarvan het huwelijk in de hemel werd gesloten. De man, het mannelijke, de zachar is het innerlijke, het blijvende. Het is de zechoeth, de verdienste, de verbindingslijn die de generaties met de oervader verbindt, die de delen van verschillende generaties bijeenhoudt; hen allen in een eenheid en een verbond verenigt. Daarom heet de Bijbel ook ‘Woord van God'. Het zijn woorden die juist niet op hun uiterlijke betekenis kunnen worden beoordeeld. De afgescheiden, alleenstaande vrouw kan verdwalen en zich aan een willekeurige man binden, maar zij zal altijd naar haar eeuwige man verlangen. Zij wordt altijd weer naar hem teruggevoerd en hij zal bij haar terugkeren. Een geboorte bij een zekere maagd Maria door de Heilige Geest verwekt, leidt tot een pijnlijke situatie wanneer men enkel onze anatomische geboorten kent. Maar we kennen ook de 'geboorte' van een nieuwe tijd, van een gedachte, een kunstwerk. In het NT kennen we een geboorte die volledig buiten de gebruikelijke orde valt, volstrekt nieuw en uniek. Dit nieuwe unieke moet daarom worden begrepen als een 6 eenheid van het wezen, het woord, van het verborgene én het gebeuren in de wereld. De eenheid van de Here, die God is, mag niet worden gescheiden. Wanneer in de kern, in het wezen, in de mannelijke kant iets gebeurt zoals door de Bijbel in het NT verteld, moet het ook voortdurend in het verschijnende aanwezig zijn. In het woord door de Heilige Geest gesproken is de eenheid van het hemelse huwelijk. Het gaat daarbij om de eenheid van God en de Here. Omdat het in het woord staat, omdat God het woord is, is deze godsgeboorte in de tijd, in de mens, een beslissend gebeuren maar helemaal geen historisch. Het gaat om de woorden van de Heilige Geest en daarin is sprake van uniciteit. De engel Gabriël is niet historisch vast te leggen en de Heilige Geest nog minder. Juist omdat het door de Heilige Geest wordt verteld is dit verhaal altijd aan de oppervlakte van de stromende tijd aanwezig. Het kan echter pas in waarheid herkend en beleefd worden wanneer men zelf in het leven verlangend uitziet naar de eigen eenheid, wanneer men met dit verhaal die eenheid ook dichterbij brengt. Wie het verhaal slechts eenzijdig verstaat, sluit zich af voor de genade die op het verlangen van de mens wacht. De genade is in het wezen aanwezig, ook de geboorte van God in de mens. Daarover kan alleen God, die ons door en door kent, oordelen. 2A Namen als sleutel tot het innerlijke. Uit de 2 eerste hoofdstukken van het Evangelie van Lucas (Gr. 'lamp' of 'licht'?) kennen we Herodes, de engel Gabriël, Zacharias en zijn vrouw Elisabeth, Maria en jozef haar verloofde. Wie is Herodes in het woord? Herodes stamt van Hebr. chared, 'beven', 'ongerust zijn'. Dit leidt Herodes bij al zijn maatregelen. De Hebreeuwse harde 'ch' wordt in bepaalde talen als 'h' geschreven. Soms wordt de 'ch' helemaal weggelaten, zoals bij Eva die in de Bijbel Chawa heet. En alleen onder die naam begrijpen we waarom zij 'de moeder van alle levenden' wordt genoemd. 'Hebreeuws' betekent in het Hebreeuws ‘taal van gene zijde'. Iedere taal, ook het Hebreeuws dus, kan men reduceren tot haar uiterlijke aspect, maar zij kent ook een innerlijkheid, een verborgenheid. Het beleven van vreugde of verdriet in een taal is alleen mogelijk omdat taal een dimensie van gene zijde bezit. Gedichten, proza, talige kunstwerken kunnen slechts ontstaan omdat er een ‘overzijde-facet’ in meeleeft. Het verhaal begint met Zacharias, Hebr Zecharjah, 'het gedenken des Heren' of 'de Here gedenkt'. In het woord 'gedenken' herkennen we 'mannelijk'. De toevoeging 'jah' zijn de eerste twee tekens van het Tetragram, van de naam 'Here'. Voluit luidt de Naam 10-5-6-5, waarmee ‘Jah' (10-5) de aanwezigheid van de Here in de hemel aanduidt. De 2 laatste tekens geven de aanwezigheid in deze wereld aan. De 3° letter van het Tetragram, waw, 6, haak, verbindt de 10-5, het aspect van 'boven' met de 5 van beneden. Het is de mens die beide kanten verbindt, hemel en aarde; die op de 6° dag wordt geschapen. Die 6° dag is beslissend. In het OT wordt vrijdagmiddag van de vrucht van de boom van goed en kwaad gegeten. Daarmee laat de mens zien dat hij het licht niet kan vatten. In het NT gebeurt op diezelfde middag de kruisiging van Jezus. De mens verbindt zijn uiterlijke levensloop met zijn eeuwige in zijn verborgen innerlijkheid. Het gaat om 1 en dezelfde mens, niet 2 die uit de splitsing zijn ontstaan, ook al kent hij zichzelf slechts in zijn gespletenheid. Welnu, de engel vertelt aan Zecharjah over een zoon Johannes die God hem geeft, hoewel hij en zijn vrouw Elisabeth volgens de natuur geen kinderen meer kunnen krijgen. Het is een eerste teken van het doorbreken van de wetten der natuur; een uitzondering op de regel, zoals in het OT bij Abraham en Sarah. De naam Johannes, Hebr Jochanan, eigenlijk Jehochanan, bevat de 3 eerste letters van het Tetragram. Het gaat om de Jah van boven en om de mens die dit verbindt 7 met wat beneden is. De 2° 5 of he ligt in het woord chanan of 'begenadigen'. Met dit woord wordt gezegd: ‘Naar de wet zou je eigenlijk anders behandeld moeten worden, maar ik hoef mij nu niet om die wet te bekommeren. Ik houd van je en liefde maakt vrij, liefde doet mij nu uit genade handelen.’ De eerste moeder is volgens de christelijke overlevering Anna, Hebr. Channa, zoals de moeder van Samuël, Shmoe-el, 'zijn naam is God'. Van haar wordt verteld dat zij God wees op de mogelijkheid van genade toen de hemelse heerscharen, de Tswaoth of Tsebaoth, God voorrekenden dat de wereld die Hij wilde scheppen door de wet niet zou kunnen blijven bestaan en dat Hij haar dus zou moeten vernietigen of opheffen. God antwoordde haar dat zij haar naam heeft uitgesproken, Channa de vrouwelijke vorm van chen (8-50), genade, gunst. Deze Anna is de moeder van Maria, Hebr. Mirjam. Elisabeth, dochter van Aaron, Hebr. Elishewa, 'mijn God is de eed', mijn zekerheid, mijn veiligheid is mijn God. Deze Elishewa is onvruchtbaar. Onvruchtbaar, akara Hebr, stam ikar, 'hoofdzaak'. Dwz de hoofdzaak kan hier niet geboren worden. Wat overeenkomstig de wetten ter wereld komt, is niet dat waar alles op wacht. Vanuit de wetmatigheid kan juist dat immers niet worden geboren. Er moet zich een uitzondering voordoen. De wet moet door de genade worden doorbroken. Op deze wijze vertelt de Bijbel ook over Channa, de moeder van Samuël, degene die David tot koning zalft wiens Zoon de wereld zal verlossen. Elishewa heeft dus haar zekerheid, haar eed, bij God. Dwz dat zij de natuurwetten niet als alomvattend beschouwt, niet als alles bepalend of regulerend. 'Eed' in het Hebr. 7 die de gehele schepping, inclusief de 7° dag omvat; de dag waarop God rust; de dag die Hij zegent en heiligt. Bij de eed voert men de gehele wereld, de gehele schepping aan als zekerheid bij datgene waarover men die eed aflegt. En die zekerheid is in dit geval juist 'mijn' God. De engel komt naast Zacharias staan wanneer deze, als vertegenwoordiger van de priesterorde van Abia, zijn tempeldienst verricht. Abia Hebr. 'de Here is mijn Vader', dus 'Jah is mijn Vader'. Het lot (gom!) beslist welke priesterorde aan de beurt is. Zoals alles in de tempel wordt ook dit door het lot bepaald. Zijn dienst bestond uit zorg dragen voor het wierookoffer. De wierook bevindt zich op het gouden altaar, in het midden van het Huis van God; het dichtst bij de ingang, tussen de tafel met de toonbroden in het noorden en de kandelaar in het zuiden. Wierook, ketoreth heeft de geur van kruiden van het veld, van wat zijn plaats in de schepping ervaart als de juiste, door God bepaald. Daarom zijn deze kruiden groen en geuren zij. Het werpen van het lot bij de priesters wordt al evenzeer door God bepaald. Al het andere in de schepping is in staat om zich door de eigen wil aan de loting te onttrekken. Vandaar dat de geur ervan in het leven ook lang niet altijd aangenaam is. De situatie is een door God bepaald lot, al lijkt het voor de wereld willekeurig. De geur van het leven is de geur van de wierook, een aangename geur. Dit alles speelt zich af in het centrum van de mens waar de priester in Gods orde staat. Priester, kohen, Hebr. ook kehen, 'als zij', 'als de heerscharen bij God'. Door de priester is het de mens gegeven zich overeenkomstig de hemelse heerscharen te gedragen. De orde van deze priesters in de mens wordt door het lot bepaald, dwz aan God overgelaten. Voor de mens dus als toeval van het ogenblik. Het volk, de menselijke existentie hier, wacht op het gebeuren in het heiligdom. Daar bevinden zich de gouden voorwerpen. Daar is voor iedere weg de bron van het licht. In deze situatie gaat de engel ter rechter zijde van Zacharias staan, aan de kant van het noorden. De weg van de mens door de tempel gaat van oost naar west, van oorsprong naar doel, bij God. Ter rechter zijde bevindt zich dan het noorden, de kant van het geheim van het veranderlijke van de lijfelijke verschijning, in de vorm van de 'broden des aangezichts', van dat wat gezien wordt. 'Aangezicht', panim is identiek aan 'het innerlijke', penim. Het is het geheim van het lichaam dat men kan zien en het lijf dat men enkel uit het woord kent. Lechem, broden staan voor alles wat in het verschijnende verandert. 8 Dus juist omdat Zacharias zich overgeeft aan het lot en dat ervaart als de aangename geur van wierook, neemt de engel plaats aan zijn rechterzijde. Engel, malach Hebr 'boodschapper'; een bode met een boodschap van God, een boodschapper vanuit het innerlijke naar het uiterlijke van deze wereld. God toont daarmee dat menselijke gebeden, op deze wijze verricht, verhoord worden. Ook gebeden door vertrouwen gedragen, gedachten of woorden verbinden beide kanten. De engel bewerkstelligt bij de mens hier dus de stemming dat zijn gebed om kinderen verhoord wordt. De engel noemt nu zijn naam, Gabriël, Hebr. dat God de kracht heeft voor de doorbraak, dat God de held, de Gibor is die kan doorbreken tot in de verste uithoeken van wat in zoveel verschillende tijdelijke gedaanten verschijnt. Gabriël zegt: Kijk, het gaat ook om het verschijnen hier, in het noorden, aan de kant van het materieel verschijnende. Materie afgeleid van mater, moeder. Het kind kan werkelijk hier verschijnen, ook wanneer dat naar de wetten der natuur niet mogelijk is. Vergat je dan de geschiedenis van Abraham en Sarah, terwijl je naam 'herinneren' betekent en van 'gedenken' spreekt? Weet je dan niet meer dat de Here wel degelijk gedenkt, zoals hij ook tot Sarah zei (Genesis 21:1)? Voorts verkondigt hij dat deze zoon Jochanan, Johannes zal heten of 'de Here is genade'. Deze genade heeft niet zoveel oog voor iemands negatieve kanten. De genade komt voort uit de liefde, de genade is des Heren. Verder zal deze zoon geen wijn of andere sterke drank tot zich nemen. Innerlijk betekent dit dat hij voor de vervulling van zijn leven geen roes zal nodig hebben. Zijn geestdrift zal niet voortkomen uit enige roes. Hij zal helder, wakker en waarachtig blijven, altijd alle consequenties overzien en daar ook naar handelen, omdat hij, zoals zijn naam aangeeft, de genade des Heren reeds vanuit de moederschoot als werkelijkheid kent. Hij zal zijn als Elia, Elijahoe, wiens naam betekent 'mijn God is de Here'. Met deze eenheid in zijn naam zal hij de geslachten verbinden. Hij kent het geheim van de opeenvolging der geslachten en weet dat de Here in het verschijnende dezelfde is als de God in het permanente. Jij, Zacharias, zult nu echter niet meer kunnen spreken tot het zover is. Net als Abraham heb je gevraagd waaraan je het zult herkennen en hoe je het zult weten (Genesis 15:8). Je naam Zecharjah zegt dat je bestaat door de herinnering, dat je weet dat de Here het Abraham heeft laten zien. Omdat dit bij jou overwoekerde, zul je, tot het zover is, in het woord niet meer over deze genade des Heren kunnen spreken. Het nieuwe kan slechts worden uitgesproken door iemand die openstaat voor deze genade. Genade kan niet als mooipraterij worden verkondigd. Van nu af aan wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het geloof in genade als eenheid, geloven dat alles hier van de Here is, en anderzijds het geloof gericht enkel en alleen op uiterlijk succes, op het gebeuren hier. Ook over Abraham bracht ik een diepe slaap. Vergeet het verbond niet dat ik toen met hem sloot, waarin beide zijden samen worden gebracht (Genesis 15:8-21). Dit verbond vormt jouw naam, nl je herinneren dat beide kanten één worden. Zo verbind ik hemel en aarde, leven en dood, het onmogelijke en het mogelijke. Johannes zal zich zo ook als de Doper dienstbaar maken aan dit verbond. 2B De maagd als moeder der wereld In Elishewa’s 6° maand zond God Gabriël naar Galilea, naar de stad Nazareth, naar een maagd Maria, verloofd met Jozef, uit het huis van David. Gabriël kondigde dus aan 2 mensen de geboorte van een zoon aan. Het verschil: aan Zacharias vertelde hij over een doorbraak die reeds eerder plaatsvond en die hij zich kon herinneren, terwijl Maria iets volkomen nieuws kreeg wat nog nooit eerder voorkwam, een maagd die een kind krijgt. Het jaar wordt hier in 2 delen van 6 maanden gedeeld. In beide gevallen verkondigde Gabriël de kracht van God aan die alles wat Hij eerder schiep kan doorbreken. Hij verkondigde dat de kracht ‘liefde’ hier de genade voortbrengt. De 1° keer is het nog 9 vanuit de kracht van het herinneren, van Zecharjah. De 2° keer is het iets volkomen nieuws. Het 6° teken van de dierenriem is 'Maagd'. Ook de schepping van de mens vindt op de 6° dag plaats. Zondeval en kruisiging doen dat eveneens. De schepping zelf gebeurde in de 6° maand van het Bijbelse jaar, in de maand Elloel. Naar joods gebruik blaast men vanaf de 1° dag van Elloel op de ramshoorn (de shofat), omdat God aan het begin der schepping als het beginsel van die schepping zijn adem inblaast. Hij doet dat in de hoorn waarmee Hij het lam, de ram doet verschijnen. Met het teken van dat lam komt dan de gehele schepping tot stand. De schepping is op dat ogenblik 'maagdelijk'; in het teken van de Maagd, op de Bethoela gefundeerd. Deze maagd is daarmee dus de moeder der wereld. Uit haar komt alles tot stand. De Bijbelse nieuwjaarsdag, de 1° dag van de 7° maand, Tishri, is de dag van de schepping van de mens. Daarvoor was er het lam. De maagd was er evenwel al als 'moeder der wereld'. Galilea, Galil Hebr. duidt reeds op het verband met het lichamelijke, op het verschijnen in het lichamelijke, de buitenkant van een geheim. Ook het woord golem, een dood, levenloos lichaam, en ballingschap, verbanning, olgaloeth en giloej openbaren ontbloten. Gol is lichaam. Gal betekent ook golf. Dwz uit het woord Galil spreekt dat die verschijning zich 'als een golf' manifesteert; als verschijning door de tijd heen. Zoals de broden in het heiligdom dagelijks vervangen worden, zo is onze verschijning hier niet onveranderlijk. Ik denk ook aan de woorden voor verlossing, ge-ocla en verlosser, go-el. Daar werd in het midden van het woord voor lichaam een alef toegevoegd, een 1 dus als kern. Het woord gal, gimmel-lamed, 3-30 is de stam van al deze begrippen. 33 is ook de leeftijd van Jezus. Het woord voor verlosser, go-el, 3-1-30, 34 is de wortel van de woorden kind, baren en verwekking. Gabriël gaat in Galil naar de stad Nazareth. De naam van deze stad geeft aan dat we hier met de har, de starre vorm, te doen hebben. Dwz, ergens in de levende, bewegende vorm zit een plaats die de starheid vertegenwoordigt. Tsar is ook de stam van de woorden druk, leed en pijn zoals ook in Mitsraim, Egypte. In Nazareth woont de maagd Maria, verloofd met Jozef uit het huis van David. Maria, Hebr. Mirjam, spreekt van bitterheid en zee. Op grond van deze naam verwacht men dat iemand met deze naam bittere dingen zal moeten verwerken. Haar moeder, Channa zei tegen God: ‘Al zou de mens in zijn wereld slechts tot misdaad in staat zijn, in overeenstemming met wat de heerscharen voorspelden dan toch kan de liefde genade schenken’. Daarom bood zij God aan dat haar dochter Mirjam die bitterheid zou dragen en verdragen juist omwille van de liefde. Daarom gaf God aan de moeder de moederschoot, de baarmoeder, rechem, wat ook erbarmen (zich ontfermen) is, voor barmhartigheid. Slechts door erbarmen kan men de pijn van de teleurstelling en de bitterheid verdragen. Barmhartigheid is er ook omdat de zonde voor de mens vaak niet te vermijden is. Zonder dit erbarmen of genade kan de verlossing niet doorbreken. Zonder een uitzonderlijke geboorte, zonder deze nog nooit vertoonde gebeurtenis die tegen de gehele natuur ingaat, treedt de verlossing niet in. Dit geheel nieuwe moet doorbreken. De stam van verwekking, geboorte en kind, lamed-daleth, 30-4, en de stam van verlossing en verlosser, 3-1-30 hebben beiden als totaalwaarde 34. Er komt iets geheel nieuws in de wereld wat niet beheerst kan worden, iets verrassends, iets wat geen enkele geleerdheid kan bewerkstelligen tenzij door te vertrouwen op de geliefde als geschenk van genade. Johannes is, overeenkomstig zijn naam Jochanan, de verkondiger van deze genade. Men wil het kind op de dag van de besnijdenis naar zijn vader Zacharias noemen omdat de keten van geslachten moet verder gaan. Maar moeder protesteert en geeft de naam Johannes. Zacharias bevestigt dit door deze naam op een wastafeltje te schrijven waarop hij zijn spraakvermogen terug krijgt. Hij vindt het woord terug 10 omdat hij de werkelijkheid van de genade ervaart in het samenkomen van beide werelden. 2C Zoon van David. 'Zoon van David' geldt voor Jozef, de verloofde van Maria die door de engel Gabriël wordt bezocht. Gabriël zegt Maria dat zij gezegend is onder de vrouwen en dat zij begenadigd is, dat de Here met haar is; dat zij genade bij God heeft gevonden. Het benadrukt meteen wat op grond van wetmatigheden niet mogelijk is. Jozef zal niet de verwekker van het kind zijn. En terecht zegt Maria dan: Ik heb toch nog nooit omgang met een man gehad? Hoe kan ik dan een kind ter wereld brengen? Het antwoord luidt: De Heilige Geest zal over je komen. De kracht des Allerhoogste zal je overschaduwen. Daarom zal het Heilige dat uit jou geboren wordt Gods Zoon worden genoemd. De Geest verbindt, schept betrekkingen tussen de wereld van het wezenlijke en de wereld der verschijningen. Hij verbindt de adem van God (het woord dat in beide werelden hetzelfde is) met wat hier verschijnt. De Heilige Geest is zuiver en komt vanuit het wezen van God. Net als de wind (het woord ervoor is hetzelfde) legt de Geest verbinding tussen de werelden. De Geest van God komt nu over deze maagd, over de wereld die nog door geen enkele man, door geen enkele herinnering werd aangeraakt. Alleen uit de Geest van God kan deze wereld zwanger geraken. Daarom staat de schepping in het teken van de Maagd. Ooit zal in deze wereld de troon van David voor eeuwig door het kind uit deze verwekking worden bestegen. David Hebr doed, geliefde, 4-6-4=14. In de 42 generaties, door Mattheüs zo genoemd, verschijnt David als de 14° generatie. In overeenstemming met zijn naam ervaart David zich als de door God geliefde. In de uiterlijke verschijning ziet men hem als achtervolgd door pech en ongeluk. Samuël, de zoon van Channa, op zoek naar een koning zag hem meerdere keren over het hoofd. Zijn vader Jesse, Jiscbai, dacht niet aan hem omdat zijn moeder, volgens de overlevering, niet diens wettige vrouw was. Hij werd pas op het laatst in de stal bij de dieren gevonden. Eenmaal koning zag Saul zich nog steeds als koning en vervolgde David. Hij probeert hem te doden. David moest telkens vluchten. Zelfs zijn zonen kwamen tegen hem in opstand. Hij werd meestal niet begrepen. Hij nam op een zondige wijze Bathseba tot vrouw, de vrouw van Uriah. De 1° zoon uit deze relatie sterft. God stond hem niet toe het Huis Gods te bouwen, hoewel hij dat zo graag had gewild enz... Uiterlijk lijkt David iemand die van God veel moet verduren. Maar hij voelde zich op een bijzondere wijze uitverkoren. De lofzangen Gods, de psalmen welden in hem op. Hij wist wat hij in zijn wezen was. Hij kende zijn eeuwigheid. Het woord zoon, Hebr ben is nauw verwant met het werkwoord bouwen, de vader bouwt met de zoon zijn wereld. Deze wereld als maagd verwacht geen wetmatige zoon, maar een Zoon van God, van de Heilige Geest. Een wetmatige zoon die zich openlijk in de wereld toont blijft onderworpen aan de wereldse wetmatige beperkingen. Wetmatigheden blijven aan beperkingen gebonden om in de mens een verlangen naar gene zijde warm te houden. Het gevoel ontstaat dat het met dat wetmatige toch niet volledig klopt, hoe geweldig alles hier functioneert. Zo ontstaat het verlangen naar liefde, naar eeuwigheid. David ervaarde in zijn leven juist deze liefde van God als het wezen. Hij herkende in het leven deze liefde als de kern, als de bron van alles. De mens die dit ervaart zingt zijn leven als een loflied voor God. De anderen die slechts haar verschijning ervaren geraakten gespleten. Ze sneden zich af van die andere kant. Ieder mens bouwt, droomt, hoopt, wenst zijn wereld. Dit bouwwerk, Hbr binjan is zijn zoon. Zijn zaad bezit dan eeuwig deze wereld. Zijn nakomelingen die hier verschijnen zijn begrensd. Hoe gelukkig ook, het maakt hun einde des te zinlozer. Kan men hier niet afstemmen op de eeuwigheid, is alles hier begrensd en zinloos. Met de zoon bouwen we hier eeuwigheid. Zoon, ben, bouwen, bone. 11 De 'Zoon van David' is zich herkennen als de geliefde van God, eeuwig beleven, hier én aan gene zijde. Hoe het leven hier ook moge zijn, men kent de bron in het eeuwige. Men ziet alles heel anders wanneer men de maten van de eeuwigheid hanteert. Met de maten van het tijdelijke (de slang die de mens verleidt) wordt het leven futloos en saai. De slang is in het Hebreeuws verwant aan het woord voor vallen. Zij trekt de mens naar de aarde, naar de zwaarte. Zo verliest de mens kracht om te stijgen. In het woord is de wereld als maagd zwanger geworden en baart zij een zoon. De Bijbelse Maria is de gehele wereld. In de Bijbel is dat wat uiterlijk verteld wordt identiek aan het innerlijke. Men bedenke: 'de Here, Hij is God'. Dwz in de bron waar al het innerlijke bijeen is, leeft dit alles werkelijk en het uiterlijke stroomt vanuit deze bron. Het tijdelijke vertoont hetzelfde patroon. Uiterlijk en innerlijk zijn niet gelijk omdat alleen de liefde ze gelijk kan maken. De liefde is het vertrouwen, het geloof, Hebr. emoena, Lat. Fides; die ons en de wereld het mooiste gunt. Gunnen wij dat de wereld, hoeveel meer dan onze Vader in de hemel. Hoop is het meetsnoer waarmee men de werkelijke proporties van zijn leven kan ervaren. Hoop, Hebr tikwa met als stam kaw, meetsnoer. Deze liefde, geloof, hoop kan de mens openen door genade. De maagd ‘kende’ nog geen man, herinnering, zachar. Dwz ze kent geen logisch causaal bepaalde oorzaak. Ze is nog door geen enkele ervaring aangeroerd. Daardoor kan de Heilige Geest in haar een zoon verwekken. Zo heeft God immers nog volkomen toegang. Maria ontvangt deze zoon door de genade. Zij is bereid het bittere te verdragen omdat ze ondanks alles de genade van de Allerhoogste weet te dragen. Ze vertrouwt erop dat uit de bron van de Liefhebbende slechts eeuwigheid stroomt. Zo is ook het leven van Jozef, de man die haar niet aanroerde, de door God geliefde, met bitterheid en teleurstelling doorweven. De zoon uit het huis van David draagt deze herinnering. De aardse kant, het uiterlijke dat verschijnt gaat dan een huwelijk aan met de hemelse kant, het innerlijk verborgene. De Zoon van David is via zijn moeder de zoon van de Heilige Geest, dus de Zoon van God. De Zoon van God vindt zijn oorzaak dus niet in het aardse, maar komt als het geschenk van de genade. God is het woord en daardoor kan Hij in het tijdelijke, in de mens die uit de bron stroomt geboren worden. Maria uit de bron brengt de mens ter wereld. God heeft geen causale oorzaak. Hij is van 'voor het begin' en van 'na het einde'. De mens heeft door deze verlossing in de bron het vermogen om het wetmatige te doorbreken, om de verrassing in het tijdelijke te beleven, bv door te beleven dat dood toch leven is, juist omdat de mens toch ook God is. Deze Zoon met wie God deze wereld bouwt, krijgt van de engel Gabriël de naam Jezus, Jehoshoea in het genezijds. Dezelfde naam volgt in het OT Mozes op om Israël in het Beloofde Land te voeren. De naam Jehoshoea betekent 'de Here redt, helpt'. 'Hulp' Hebr jeshoea. Er is hulp zodra de causale mogelijkheden zijn uitgeput en men uit vertwijfeling moet vaststellen dat alles definitief is afgelopen, bv begrijpen dat men hier en nu zal sterven. Men gaf alles op en men regelde wat er nog te regelen was. Pas wanneer men juridisch medisch dood verklaard werd, heeft hulp of redding een bovenmenselijke zin. Dan 'helpt, redt de Here'. Maar wat schiet ik daarmee op wanneer ik dood ben? Precies dat is de verrassing want geen ervaring of herinnering kan mij nog iets influisteren. Het leven in de dood is volkomen maagdelijk. Dan heeft de godsgeboorte in de mens zin; een nieuwe hemel, een nieuwe aarde, nieuw leven, een alles opnieuw beleven, hier waar men leefde, maar dan gericht, hersteld, bevrijd van alle onrecht, tegenslag en bitterheid. Dus geen ervaring, geen herinnering, de maagd ontvangt de Zoon van de Heilige Geest, een Zoon, een wereld van God. En God stuurt Hem uit liefde, uit genade. De mens is van dit alles vaak afgesloten omdat liefde geen wet is, maar een nieuwe wereld. In de wet is er een geordende opeenvolging. Zo denkt de mens vanuit de wet dat hij slechts als vrome knecht in aanmerking komt voor liefde; dat hij dermate nietig 12 is dat God geen behoefte heeft aan zijn liefde. De mens lijkt dit soort maatstaf niet te kunnen loslaten en verstaat niet dat liefde nu eenmaal geen wetmatige rangorde kent. Denkt men dat God vreugde beleeft aan een kruiperige, angstige, huichelachtige liefde? En dat de God der liefde geen erbarmen, geen genade zou kennen? Liefde is alleen echt tussen 2 gelijkwaardige vrije partijen. Iedere dwang beperkt de liefde terwijl zij juist onmetelijk wil zijn. Indien liefde onder dwang van wetten zou staan, zou de wereld pas echt apocalyptisch zijn, in de kwaadaardigste zin van het woord. Dan zouden steeds nieuwe koppen en hoorns aan het beest groeien. De liefde zal het wetmatige verdelgen. De wet verdedigt zich evenwel heftig met de list van de slang. De wet is jaloers omdat zij met de tijd veel verloor. De liefde zal overwinnen wanneer ze alle gewonden en doden die onder de wet vielen in haar armen kan sluiten. De wet weet dat er van de mens verwacht wordt dat hij alle zonden en ziekten van de wereld zal dragen. Juist dit zegt de Bijbel van de Messias. Omdat dit in de kern of bron zo geschiedt, kan het voor ieder in de tijdstroom die dit ervaart een verlangen zijn. Hij moet begrijpen dat hij in de tijdstroom slechts een bepaald landschap kan passeren; dat hetgeen hij daar doet bij God reeds de uitwerking heeft alsof hij alles doet en dat God voor het andere zorgt. De wet is op zichzelf reeds goed wanneer de mens onder die wet het verlangen naar liefde en eeuwigheid toont. Niet betweterig vasthouden aan het wetmatige, maar voortdurend verlangen naar liefde in de wereld der wetten. Deze wereld wordt vergeleken met een tuin met de mooiste bomen, vruchten en bloemen. De mens is dan de hovenier en draagt er zorg voor. Zo ook in het Hebreeuws gonen, hovenier en gan, tuin, hof. Hij bewaakt deze tuin tegen de afgunstigen omdat zij zich er buiten geplaatst voelen. 3 De doodlopende weg van de historisering. Men begaat een onrecht en geraakt afgesneden van de eenheid van het woord door deze gebeurtenissen enkel als historische feiten te zien. En omgekeerd alles van de hand wijzen omdat het historisch nooit zo geweest kan zijn is een zonde. In beide gevallen heeft men de vrucht van de boom van kennis in zich en ontkent men eenvoudigweg elke andere realiteit. Neemt men de mededelingen van de Bijbel letterlijk, verstaat men slechts één kant van het Woord; men ziet God slechts in het tijdelijke. Het zou ons tot de vraag moeten brengen wat de woorden 'Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven' betekenen; wat deze woorden ons in het innerlijke en het uiterlijke als eenheid kunnen zeggen. Dat kan door het NT niet los te zien van zijn wortel. 4 De jood Jezus, Jehoeda, Judas. 1° Wat of wie is volgens ‘het woord’ een jood en wat is dat Israël? De naam Jehoeda waarvan het woord 'jood' is afgeleid, wordt in de Bijbel door moeder Lea aan haar 4° zoon gegeven. Hij werd in het geslachtsregister bij Mattheüs als zoon van Jakob genoemd. Welnu, zijn moeder zei (Genesis 29:35): 'deze keer wil ik de Here danken'. Daarom gaf ze hem de naam Jehoeda, van het woord 'danken’ 'ik dank'. 'Dank' als zelfstandig naamwoord is in het Hebreeuws toda en als werkwoord danken is het hode. Jehoeda heeft 'danken' als wortel. David is afstammeling van Jehoeda. De Bijbel laat het woord in waarheid zien. David is de geliefde van God. Jehoeda is de dank. Maar dank uit angst of opportunisme is een leugen. De eenheid van het woord kent echte dank alleen in het geluk van de mens. Zijn geluk kan geen leugen zijn en daarom is een jood in waarheid slechts een 13 gelukkig mens. God kent ons door en door. Hij weet wie gelukkig is. Dit geluk is de ware dank in de zin van het woord. De weg begint bij Abraham, de 'Vader der volkeren' en niet de vader van een tijdgebonden biologisch ras. Uit Abraham komen alle mensen voort die net zoals hij vertrouwen hebben in God. De zoon van Abraham, Isaak, betekent in het Hebreeuws 'zo onmogelijk dat het tot een kortsluiting leidt en in lachen uitbarst'. Dan volgt Jakob, die ook de naam Israël krijgt. De 4° zoon van Jakob is Jehoeda. We zien dan hoe de weg naar David verloopt via deze Jehoeda, deze gelukkige. Binnen de eenheid van het woord is een Jehoeda, een Jood degene die gelukkig is; degene dus die God dankt met zijn geluk en niet de betweter, de snel gekrenkte, de mopperaar of de bangelijke. De wereld is sinds de verwoesting van de tempel door Nebukadnezar van Babel zo vermengd geraakt, dat geen Bijbels volk als zodanig nog te herkennen is. Al deze volkeren leven nu in ieder mens. Dat is de zin van Babel, wat verwarring, vermenging betekent. Joden die slechts de buitenkant of het historische zien, zijn naar de ware betekenis van die naam helemaal geen Joden. Judas, de verrader, is in het Hebr in eerste instantie Jehoeda, net zoals de bovengenoemde Jehoeda, de zoon van Lea en de stamvader van David. Deze Judas (vergriekste vorm van het Hebreeuwse Jehoeda, zoals Jezus een vergriekste vorm is van Jehoshoea) heet daarom ook Iskarioth, Hebr. Ish Krioth, 'de man van Krioth'. Krioth betekent 'scheuren', de meervoudsvorm van het woord voor scheur. Hetzelfde woord maar in de zin van 'afsnijden', 'uitroeien', wordt geschreven als 20200-400. Het werkwoord scheuren is 100-200-10-70. In het 2° geval kof-resh-ajin, in het 1° kaf-resh-thav. Deze naam Judas-Jehoeda heeft dus de veelzeggende betekenis 'de man van de scheur', van het afsnijden, van het uitroeien. Bij zijn einde wordt hij 'midden opengereten' (Handelingen 1:18). Het is dus duidelijk wat er met Jehoeda gebeurt wanneer in hem de scheuring wordt voltrokken, wanneer hij zich lossnijdt of wordt losgesneden van zijn wortel, van zijn wezen, dan blijft alleen het tijdelijke achter. Het is juist de waardigheid van Jehoeda dat hij als geheel, als eenheid de opeenvolging der generaties voortzet. Op deze wijze is Jezus een Jood. In die zin bedoelt hij ook dat het heil uit de joden is, ofwel dat de jeshoea, de hulp, de redding uit de Joden, uit de Jehoedïm is (Johannes 4:22). Het gaat dus niet om het gericht zijn op het uiterlijke maar om een leven vanuit het ervaren van de Vader in de hemel, in het eeuwige. Wanneer een Jehoeda zichzelf losscheurt wordt hij dus tot een Judas, omdat het uiterlijke werd losgesneden van de bron. Zonder betrekking tot de wortel is het uiterlijke zinloos. Het verwoest het goddelijke aangezicht van de mens en het brengt ook de Woning van God in de mens in de verwarring. 5 Israël. Israël betekent volgens de Bijbelse naamgeving de wereld van gene zijde. De naam verschijnt (Genesis 32:29) wanneer Jakob strijd levert met Gabriël aan een doorwaadbare plaats van de rivier de Jabbok. Wanneer de strijd voorbij is noemt Jakob deze plaats Pni-el. Hij geeft er zelf de verklaring voor, nl. dat God hem daar 'van aangezicht tot aangezicht' zag. Jakob stuitte op Gabriël toen hij een klein waardeloos kruikje ophaalde dat hij vergeten en verloren waande. Hij handelde zoals Mozes die een onbeduidend lammetje achterna klom op de berg Horeb omdat de kudde anders niet meer volledig zou zijn geweest. Was Mozes verstandig geweest, was hij bij de kudde gebleven maar dan zou hij God dus nooit bij de brandende maar niet verterende braamstruik hebben ontmoet. Het lijkt erop dat in beide gevallen juist datgene de beslissing brengt wat naar aardse maten, waardeloos is. 14 Gabriël valt Jakob dus aan en het komt tot een heftige worsteling. Na een nacht van strijd merkte de engel dat hij Jakob niet kon overwinnen en greep hij Jakob bij diens heupgewricht en ontwrichtte die. Toen zei hij tegen Jakob dat deze hem moest laten gaan, waarop Jakob de bekende woorden sprak: 'Ik zal je niet laten gaan tenzij je mij zegent.' In plaats daarvan vroeg de engel hem naar zijn naam, waarop deze Jakob antwoordde. De engel verklaarde Jakob nadien dat hij God van aangezicht tot aangezicht zag. ‘Voortaan zul je niet meer Jakob heten maar Israël, want je streed met God en met mensen en je overwon. Hebr saritha betekent 'heersen' of 'als heer uit de strijd komen'. In het woord Israël is juist sar de stam 'heer zijn', heersen met de naam van God als El. Israël is 3° persoon. Hij streed met God boven en met de mens beneden. Hij overwon en daarom werd hij een goddelijk wezen, als een engel, een bode van God. Daarom voegde men aan zijn naam El toe, wat 'God' betekent, zoals bij Michaël, Gabriël of Rafaël. Het gevecht om het waardeloze kruikje bij een gevaarlijke tocht in het duister gaat nu net om het verborgene en onbelangrijke van iedere aangelegenheid. Het uiterlijke lijkt ons belangrijk. Op het kleine daarentegen slaagt men geen acht. De strijd met de boodschapper van God wordt juist daarom gevoerd, om de verborgenheden die in de hitte des levens onopgemerkt blijven. Ivm de bergrede: het gaat niet om wat je doet voor het publiek, een goede indruk willen maken, maar om de gedachten in je verborgenheid. Deze rede houdt Jezus voor Israël; voor de mens die leeft in overeenstemming met die naam; voor de Jood die in zijn wezen een niet-verwoordbaar geluk ervaart dat hem aanspoort tot ware dankbaarheid. Jood en Israël is het verborgene in ieder mens. De naam Jakob is afgeleid van ekew, hiel, lopend de ene of andere voet gebruikend. Zijn nieuwe naam Israël bracht in Jacob de eenheid tot stand, tussen het verborgene en het verschijnende. Israël let op het kleine, waar men normaal geen aandacht voor heeft omdat God ook hier verborgen is. In de strijd ontwricht Gabriël Jakobs heup waardoor die hinken moet. Iedereen merkte nu dat hij de naam Israël had verworven, maar ook een hinkende gang had. En 'tot op de huidige dag' zegt de Bijbel letterlijk, ‘eet Israël de spier op het heupgewricht niet’. Heup, Hebr. jerech, heupgewricht = kaf-jerech en hinken = tsola. Het woord heupgewricht vertelt ons via zijn lettertekens kaf-jerech 20-80 en 10-20020 de geschiedenis van de 330, de 33 in de honderdtallen. Het woord heup duidt ook nakomeling aan, nl een jotseje-rechy een 'uit de heup voortgekomene'. Bij eedafleggingen zien we in de Bijbel (bv Genesis 24:2-3) dat de gezworene zijn hand op de heup legt van degene tegenover wie hij de eed aflegt. In de heup hinken duidt op een vooralsnog onevenwicht tussen het verborgene en het verschijnende. Men kan alleen maar verlangen dat beide kanten alsnog gelijk zullen worden. Het leven heeft zin omdat beide kanten nog verschillen. Het zou een zinloos wetmatig spel zijn wanneer er geen verlangen meer naar de liefde zou zijn. Wanneer dood en leven op elkaar zouden lijken, zou men nooit op zoek gaan naar het verborgene. Dan zou de nieuwe dimensie in deze schepping, nl de dimensie der liefde hier nooit tot wasdom komen. Het woord hinken duidt ook op de teleurstelling over het bedrieglijke dat verschijnt. Goede daden lijken niet te worden beloond terwijl het kwade vaak succesvol blijkt. Dat is tot in de uiterste consequentie de manier waarop Israël moet leven en waarin het steeds weer miskend wordt. Eigenlijk houdt Israël zich met nutteloze dingen bezig. In dit opzicht is Jezus ook Israël. Het is tot dit Israël dat hij spreekt. Hinken, Hebr. tsola, op dezelfde wijze geschreven als tsela, 90-30-70, rib, zijde, ook gebruikt wanneer God de vrouw vormt uit de rib van de man. Het is een gebrekkige eenzijdige vertaling. Tsola als 'zijde' heeft een andere zijde tegenover zich, zoals men in het Nederlands ook van deze en gene zijde spreekt. Het hinken duidt op deze beide zijden in de mens. Daarom hinkt de vorm of materie. 15 De kinderen van Israëls 'eten' daarom deze zenuw van de heupspier niet meer. Eten, Hebr ochel, nl. 'iets voleindigen'. Het uiterlijk eten, lichamelijk wijst op voedsel tot een deel van het lichaam maken. Het wordt opgenomen in en verenigd met het lichaam. Zo spreekt het woord in het Hebreeuws in het 'geenzijds'. Wat men in het leven opneemt wordt deel van dat leven, of het nu boeken zijn, ontmoetingen, dromen of dingen die men hoopt. Israël neemt deze beslissende spier dus niet in het leven op. Het blijft iets wat men niet als einddoel ziet. Aan het einde, in de Messiaanse toekomst, zal met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ook dat Israël verschijnen waarin leven en dood, het verborgene en wat verschijnt gelijk zijn. Beide zijden zullen er als gelijke verschijnen. Tot dan is er de weg, het naderen tot God. Het nieuwe van de wederkomst is nodig om dit evenwicht ook hier te kunnen beleven. 6 Bethlehem: Huis van het Brood. De eigenlijke geboorte van het kind, Jezus in Bethlehem. Van Nazareth gaat Jozef met zijn zwangere verloofde Maria naar Bethlehem. Keizer Augustus, 'de Vermeerderaar' wilde voor de 1° keer de wereldbevolking tellen. Het is een vastleggen van de verschijnende verhoudingen. Daartoe moet iedereen zich begeven naar zijn plaats van herkomst. Men wilde het vanaf de wortel vastleggen. Omdat Jozef afkomstig was uit het huis of geslacht van David, reisde hij naar de plaats waar David op aarde woonde. Dat was Bethlehem in Jehoeda. Bethlehem, Hebr Beth-Lecbem, Huis van het Brood. Deze naam intrigeert denkend aan de betekenis van het brood in het leven van Jezus en het laatste avondmaal. Ook in het boek Ruth spreekt men van Bethlehem en van de tarweoogst daar. Ruth is de moeder van Obed en uit Obed wordt Jischai, Jesse geboren, de vader van David. Zoals de mens na zijn dood in de aarde gelegd wordt, zo moet ook het tarwegraan in de donkerte van de aarde verdwijnen. Daar in het verborgene kiemt de tarwe en begint zij, aanvankelijk nog onder de grond, te groeien. Dan verschijnt ze boven de aarde, pril als een pasgeboren kind, om daarna verder te groeien en straks, als enkeling in een zee van aren, te ruisen in de wind, roeach. Dat wat groeit, wordt bewogen door de geest. Op het ogenblik van de oogst evenwel wordt de gouden pracht van de aarde afgesneden. En kent men het doel van dit afsnijden niet, raakt men bedroefd over deze wreedheid. De Bijbel meldt dat het oogsten begint met Pesach. Daar begint het tellen der dagen. Men telt 49 dagen, 7 weken tot Pinksteren, de 50° dag. De 1° 33 dagen ervan gelden als een periode van rouw om het afgesneden worden van de aarde. Dan eindigt de rouw tot de 50° dag met Pinksteren de vreugde tgv het geopenbaard krijgen van het woord. Met Pinksteren is de oogst voltooid en eindigt het afsnijden. Met het dorsen wordt de kern van de omhulling gescheiden. Deze omhulling beschermde de groei van de kern maar verborg al die tijd ook het wezen. Dit wezen, hier de tarwe, is de 1° vrucht van de aarde. Deuteronomium 8:8 vernoemt de 7 vruchten der aarde. Tarwe is de 1°, de eerstgeborene. De andere vruchten zijn, in Bijbelse volgorde: gerst, wijnstok, vijg, granaatappel, olijf als 6° en de dadel als 7°. Dan worden alle tarwekorrels van het veld, vaak zelfs van verschillende velden gezamenlijk gemalen. Vergelijkend met het leven van een mens, komen al zijn dagen en jaren na de oogst die hij dood noemt bijeen. Al die goede en slechte buien, stemmingen, wensen en dromen verweven met ontmoetingen enz… worden in het meel bijeengebracht. Dit meel, conglomeraat van het leven, wordt dan vermengd met water waardoor het deeg ontstaat. Deeg en baktrog betekent in het Hebreeuws arts of arissa. Maar arissa betekent ook verloving. Jozef is verloofd met Maria. Denk ook aan Johannes de Doper die met water doopte, maar die verwees naar iemand sterker dan hij, die met de Heilige Geest en met vuur zou dopen, want de tarwe bereikte in het deeg nog niet haar einde. Vuur verdrijft het water dat eerst nog 16 nodig was. Pas dan ontstaat het brood, lechem. Pas in het Huis van het Brood bereikt het brood zijn voltooiing. Dat wat er met de tarwekorrel in het donker van de verborgenheid gebeurt, bereikt pas in Bethlehem zijn zin. Nu verstaan we waarom Maria eerst de verloofde van Jozef was; tot het kind werd geboren dat haar door de Heilige Geest werd geschonken. Geen man kon de grondslag vormen voor een dergelijk gebeuren. Daarom kan verlossing nooit causaal worden verklaard zoals het leven ook van elders afkomstig is. Niets van wat hier gebeurt kent hier zijn 1° oorzaak. Met de erkenning van de uniciteit van de verwekking en de geboorte van Jezus, erkent men de werking van God als grond van alles wat hier verschijnt. Alles hier wordt verwekt door Gods Geest, door de Heilige Geest. Denken in causale verbanden loopt altijd spaak. Genade is telkens een doorbreken van causale reeksen. Genade is een teken door de Heilige Geest bewerkstelligd. Het kan niet verklaard worden in bv goede daden. Het doorbreekt de begrenzing van tijd en ruimte. Zij kan zich bv aandienen bij wereldse slechterikken en de ogenschijnlijk goederikken in de steek laten. De engel verkondigde Maria meermaals de werking van genade. Genade lijkt willekeur maar het is de uitverkiezing door God. Op het ogenblik de keizer alle bewoners van de wereld wilde laten inschrijven werd het kind geboren. Het werd in het Hebreeuws 'tot kind'. De eenheid trad in de levende vorm van de 33. De moeder wikkelde het kind in doeken en legde het in een kribbe. Er was voor hen geen plaats in de herberg. In onze wereld was er nog geen plaats voor een fenomeen dat iedere causaliteit te buiten gaat. In welk register zou men dergelijk kind moeten inschrijven? Jozef Hebr (Genesis 30:24): 'De Here geve mij nog een andere zoon.' Welke andere zoon bedoelt men? Doeken, Hebr. chatol, 8-400-6-30, (samen 444) omhullen het kind, dwz het wordt omhuld door de tijdelijkheid. Chatol vertelt in zijn lettertekens dat het hier gaat om de 4 op alle niveaus, in eenheden, tientallen als honderdtallen waardoor het kind bedekt wordt. We kennen de ‘4 hoeken der aarde', de 4 'keerpunten in het leven’ (Numeri 15:37-41), de 4 wezens voor de troon van God (Ezechiël 1) en de 4 Evangeliën. Dat alles omwikkelt, omhult het kind zoals het woord dat in zijn verschijning zelf ook doet. De kribbe, ewoes (Hebr) is de plaats waar de dieren hun voedsel ontvangen. Jesaja 1:3 'Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de kribbe van zijn heer, maar Israël, mijn volk heeft geen inzicht.' Zij kent mij niet. In de ordening die Israël zelf koos is geen overnachtingsplaats. Daarom wordt het pasgeboren kind neergelegd waar de ezel, dat zijn instincten volgt, zijn heer vindt en herkent. Het Huis van God werd door Nebukadnezar van Babel niet zomaar verwoest. Nadien heersten er, Bijbels gesproken, Perzen en Meden, Grieken en Romeinen. Het Woord was al tot de profeten en de brengers van het Woord gekomen. Zij verkondigden dat Israëls maat voor zonden vol was. Israëls vrijheid leidde tot de verkeerde weg. Het beantwoordde het geschonken Woord niet. Gods barmhartigheid moest een nieuwe wereld laten geboren worden. Ook nu gaat het niet om de historische realiteit maar om woorden die tot ons spreken vanuit de bron, vanuit de verborgenheid. Ze gelden voor ieder heden. Juist omdat men geen weerstand bood aan de tijdelijkheid kwam het tot de zondeval. Men schiep voor elke tijd, voor iedere verschijning afgoden. Men verleende aan elke lust eeuwigheidswaarde. Men doodde het innerlijke en troonde het uiterlijke. Deze 3 zonden noemt de joodse overlevering de mijlpalen op de weg van de vernietiging van Gods woning bij de mens. En zo is er voor het kind alleen nog plaats in de wereld van de natuur. Daar zijn nog 'gezonde' instincten. 7 Herder en kudde. 17 Herder, Hebr. ro-e, 200-70-5, uitgesproken zoals het woord ro-e, 200-1-5, zien. Het verschil zit alleen in de lettertekens. Herder betekent ook weiden met ajin (70) in het midden; zien met de letter alef, 1. De herder heeft zijn kudde. De zin van zijn leven is deze kudde als eenheid te hoeden. Hij beschikt over hulpmiddelen, een hond, maar hijzelf is de baas. Hij is verantwoordelijk voor de kudde. Ieder mens is herder van zijn eigen kudde. Hij wil zijn gedachten, ideeën, dromen, ontmoetingen, boeken, gesprekken en ervaringen samenbrengen in de eenheid van de kudde. In het uiterlijke bestaat een kudde uit ezels, stieren, runderen, schapen, lammeren, ossen, paarden, kamelen… zoals zijn leven ogenblikken kent met uiteenlopende emoties. ‘s Nachts waakt men op een andere manier over de kudde dan overdag. Het is aan de herder om zijn leven, de kudde van ogenblikken als een eenheid te hoeden. De samenhang maakt het leven tot een eenheid. Een herder van God zal vooral de eenheid moeten herkennen in de verhalen, mededelingen, woorden… om in alles het wonder van God te herkennen en daarin vreugde ervaren. De mens leeft niet van brood alleen maar van alles wat uitgaat van de mond des Heren (Deuteronomium 8:3). Dat is zijn voedsel. Het is de vreugde van de herder om de verstrooid ogende kudde tot eenheid te brengen. Deze kudde verschaft hem zijn rijkdom. De zin van zijn leven is de kudde goed en vruchtbaar te hoeden. Zo zijn ook Abraham, Isaak en Jakob herders van allerlei soorten vee, klein en groot. Zo komen Jakob en zijn zonen als herders tot de farao in Egypte. Zo hoedt Mozes de kudde van Jethro. Dat is ook het vee van Israël in de woestijn. Van dat vee worden aan God offers gebracht; allerlei offers van allerlei soorten dieren. Offeren, offer, korban Hebr, betekent in het woord 'naderen tot God'. Men brengt alles uit het leven nader tot God en men geeft het daarmee zijn zin. Ook de verschillende vormen van zonde, ongeluk, pech, dank, vreugde zijn ogenblikken die ons tot God doen naderen tot we het volkomen offer verstaan. De herders houden dus hun vee om er het korban, ‘het nader tot God komen’ mee te beleven. Zij offeren telkens hun oude standpunt in het leven, hun oude manier van verstaan, om met hun voeten niet slechts te staan, maar er ook mee te gaan. De weg door het Huis van God wordt iedere dag gegaan met alles wat het leven op dat ogenblik te bieden heeft. De herder is in het leven dus op zoek naar de verlossing, naar het brengen van de 1 in de veelheid van de materiële verschijningen, de 1 midden in de 33, het woord voor Verlosser. Daarom verschijnt de engel, de boodschapper van God juist ’s nachts aan de herders wanneer men zich slechts op de tast door het leven kan bewegen en men het verlangen naar de helderheid van de dag heeft. Het verlangen brengt de engel reeds naderbij. En plots zogezegd gaat 'een licht op', in de diepste nacht, de geboorte van de Verlosser. Het Woord van God vertelt dit vanuit het goddelijke perspectief. De woorden verbinden ze met ons perspectief. De herders hoeden hun vee in de nacht. De nacht wordt in 3 of 4 nachtwaken verdeeld. De laatste wachter kondigt de komst van de nieuwe dag aan. Het gaat daarbij niet om onthullingen van de tijd maar over hoe donker het bij onszelf is geworden, ook hier op klaarlichte dag. Het gaat om de vraag in hoeverre iemands leven zinloos is en of het vanuit een chaotisch of verdwaasde kijk op het leven geleefd wordt. Wanneer men de weg tot God bewandelt, wanneer men verlangt Hem te zoeken, verliest het leven zwaarte en roept de wachter dat hij voortekenen van de dag ziet. De Talmoed zegt dat in die laatste nachtwake man en vrouw met elkaar spreken en het kind zich meldt, terwijl als teken van het voorgaande waken nog het brullen van een leeuw wordt genoemd of het balken van een ezel. De herders in het Bijbelse Bethlehem die de wacht hielden op de muren van Gods Woning, ervoeren dan de engel of Gods bode. Beter, 'het kwam tot hen'. Het was een ingeving of inzicht. Opeens omstraalde de Heerlijkheid van God hen. Iedereen kan dit overkomen. Of men vervolgens wakker wordt en er ook blijft is een geheim van God. 18 En dan vrezen de herders 'met grote vreze' vertaald. Er staat jira, stam voor het woord zien. Ik vertaal het met 'verbazing' alsof je plots een ogenblik in de eeuwigheid keek, in de verborgenheden van de hemel en de andere werelden. Het woord wijsheid, Hebr Chochma duidt op een goddelijk geheim, op de bron van de goddelijke liefde. Vanuit Chochma welt de liefde op. Chochma is zodanig verborgen dat we haar nuldimensionaal noemen. Het belangrijkste van Chochma is die verwondering, het verbaasde, 'hoe is dat toch allemaal mogelijk?' 8 De boodschap van de engel. De engel zegt dan: 'Vrees niet want ik verkondig jullie een goede boodschap.' Wees niet zo verwonderd alsof je het onmogelijke ziet of het einde van je leven. Boodschap, besoera, 2-300-200-(5) heeft dezelfde stam als vlees, basar, 2-300-200. Een boodschap uit de verborgenheid van God maakt wat hier gezegd wordt concreet. Het laat het materieel geboren worden. De profeet Elia bracht de goede boodschap van de komst van de Messias. Ook hier was de goede boodschap dat in Bethlehem de geboorte van de Messias reeds had plaatsgevonden. De herders zullen een kind vinden, in doeken gewikkeld, in een voederbak voor os en ezel. Het is de Messias voor het volk. Volk, Hebr am, wordt geschreven zoals het Hebreeuwse woord im, met (Nederlands). Beide zijn 70-40. Volk is ook een gemeenschap, een gezamenlijkheid. Het is meer dan een groep mensen van gemeenschappelijke biologische herkomst. De goede boodschap luidt dat er vandaag een redder werd geboren, tot grote vreugde voor allen die tot deze gemeenschap behoren. Een Christus, de Heer in de stad van David. Het gaat om de beslissende betekenis van de woorden redder, Christus, Heer en Stad van David. 1° Redder, moshia Hebr, afgeleid van het woord voor redding, hulp, jeshoea. De naam Jezus is verwant met jeshoea. Dat er een moshia is geboren kwamen voor de herders als een verrassing, ondanks hun verlangen. Dit verlangen betrof evenwel een onmogelijkheid. Men sprak er niet over omdat het volkomen tegenover alle voorstellingen stond die men vormde. Een lineaire tijdsbeleving bepaalt meteen een causale manier van denken, waardoor de 'redder' aan het eind moet staan van onze gedachten- en voorstellingenreeks. Dit kind redt werkelijk. Het trekt ons uit onze gevangenis van het causaal denken. Het zegt: ‘God is oorzaak. Laat het lineaire vallen want het gaat hier om een redding die ver boven alle verrassingen uitgaat.’ Maak je toch geen zorgen over de overbevolking wanneer iedereen hier weer zal zijn, of over wie waar moet wonen. Het zijn dwaze vragen. Het kind komt evenwel niet op een spectaculaire manier. Het komt door de Heilige Geest! We kunnen ons zelfs geen voorstelling maken van de Heilige Geest. Maria is een maagd. Bij deze geboorte hoort een wereld, een mens die nooit eerder een ervaring had (een herinnering, het mannelijke, zachar) als ontvangende die het zaad kan omhullen (het vrouwelijke, nekewa) en voldragen. Het zaad komt van de Heilige Geest voor de 1° en enige keer. Alles onttrekt zich aan het gangbare denken en dat is de redding der wereld. De wereld heeft deze redder nodig omdat de mens de liefde niet kan vatten. De mens kan de gevolgen van de wetmatigheid zoals ziekte, leed en dood, niet dragen zonder liefde. En die wetmatigheid is er gekomen precies om de liefde te ontmoeten. Bruid en bruidegom, de redder is de bruidegom die aan de verschijnende wereld, de bruid de liefde brengt. In de tuin staat evenwel de boom des levens, de 'anti-liefde', de antiredder. De liefde is kuis. Ze zou zich willen verbergen. De anti-redder brengt nijd waardoor de liefde verleid wordt en verdwaalt. De boze is degene die niet in de liefde kan geloven, die haar analyseert en te schande wil maken. Hier ligt het conflict tussen wetenschap, het koele verstand en de liefde die alleen maar als nuttig voor de lust mag worden gezien. 19 9 Christus, Messias, Gezalfde. Mashiach is afgeleid van het begrip zalven, mem-shin-cheth, 40, 300 en 8. Deze tekens vormen ook het woord voor vreugde, (zich) verheugen, sameach, 300-40-8. De engel spreekt tot de herders over een grote vreugde die het gehele volk ten deel zal vallen. Het zalven kennen we in het OT bij de priesters, hogepriester en koningen. De olie is afkomstig van de olijf, 1 van de Bijbelse vruchten der aarde. (Deuteronomium 8:8) Terwijl de tarwe de 1° vrucht is, de eerstgeborene, waarmee het brood die bijzondere betekenis heeft, is de olijf de vrucht van de 6° dag, de vrijdag. Ze wordt voor het eerst in de Bijbel vermeld in de geschiedenis van Noach, waarin de duif na haar 2° vlucht terugkeert met een olijfblad. Daarmee weet Noach dat de wereld bewoonbaar is. Het olijfblad als teken van de komst van iets nieuws. Noach zegt bij het olijfblad: 'Ik neem het bittere van de Here want ik weet dat het zoete wel zal komen.' Zoals bij Maria hetzelfde wordt uitgesproken. Vrijdag is ook de dag van de kruisiging. Het loopt parallel met de catastrofe, met het verhaal van de slang en de boom van kennis. Op de avond ervoor, Bijbels gezien op vrijdag, bevindt Jezus zich in Gethsemane, een hof met bomen. In het Hebreeuws betekent Gethsemane oliepers. Gath, 3-400, betekent pers. Shemen, 300-40-50 betekent olie. Oliepers is waarmee de olijven tot olie worden geperst. Jezus is dan 'in het teken van Jonah', 3 dagen en 3 nachten verdwenen, van vrijdagmiddag tot de zondagochtend; verleden, heden en toekomst. Van vrijdag tot zondagmorgen wordt de olijf geperst. Op zondag is de olie klaar. Olie, Hebr shemen is ook de stam voor acht; shmonah. Olie = 300-40-50 en acht = 300-40-50-(5), waarbij de laatste 5 het vrouwelijke achtervoegsel is en dus niet tot de stam behoort. Bijzonders is dat het woord acht, dat wat na de zeven komt, wat aan gene zijde van de zeven, van de schepping ligt, nu juist afkomstig is van het woord voor deze olie die geperst is uit de olijf van de vrijdag. Voor de Bijbelse geschiedenis deze opstandingszondag vertelt, bevat de taal reeds de identiteit van de 3° dag na de vrijdag, Gethsemane en de betekenis van de opstanding op de zondag die eigenlijk tot de astronomisch, tijdelijk onmogelijke 8° dag wordt. De olie bedekt, zoals in het OT beschreven, in principe het gehele lichaam, de gehele verschijning. Dwz dat de 8° dag of nieuwe wereld de oude of vorige mens geheel omhult, beschermt en verbergt. Tot dan was deze olie, dit 8° alleen nog maar in de mens, in zijn verborgenheid en werd ze gebruikt om er licht mee te maken. Nu verschijnt alles op een nieuwe wijze. Nu zijn er de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat is de boodschap van de engel aan de herders. De mens die ook herder is over zijn eigen veelheid, ervaart ondanks de diepe duisternis in de nacht waarin hij de wacht houdt, dat in het heden de Messias geboren werd. De Christus verschijnt in de glans van de 8° dag, van de nieuwe wereld. In hem ontmoet men het leven van de 8° dag, van de verlossing. Met het woord Adon of Adonai bedoelt men een heer, iemand die heerst. Het woord vertoont sterke overeenkomst met de naam Adam, mens. Aan beide woorden, Adon en Adam ligt het woord ed ten grondslag, Hebr voor damp die uit de aarde opsteeg omdat God de regen wilde doen ontstaan die nodig was om planten te doen groeien (Genesis 2:5 en 6). Deze damp is het verlangen van de werelden van de mens naar die regen. De regen maakt de aarde vruchtbaar. Hij komt uit de wolken aan de hemel. Dat is duidelijk de verschijning, het uiterlijke. De mens verlangt immers naar het woord uit de hemel want hij leeft toch niet van brood alleen, maar van wat van God komt. Hij verlangt naar de zin van het leven, naar liefde omdat hij de wereld der wetmatigheden ervaart als het uitgangspunt voor die nieuwe wereld. Door de liefde wil hij zijn innerlijke kant verbinden met zijn uiterlijke kant en naar Gods beeld en 20 gelijkenis zijn. Daartoe heeft hij het Woord van God uit de hemel nodig, de Heilige Geest die dat woord van daar naar hier brengt. Zodra de ed, damp, alef-daleth, 1-4 met zijn verlangen naar de hemel opstijgt en de aarde bevochtigt, vormt God uit deze aarde de mens, de Adam. God neemt stof, afar uit de aardbodem, adamah en blaast daarin zijn adem of innerlijke. Deze mens heet Adam, 1-4-40. En de Heer heerst naar de nieuwe dimensie der liefde, uit zachtmoedigheid en genade. Zij heerst niet op grond van wetten, kracht noch geweld van voor de regen. Deze Heer is Adon, 1-4-50. Het verschil tussen deze 40 en 50 is in dit verhaal doorslaggevend. 40 kent men als maat voor de tijd, bv 40 dagen op de Sinaï, 40 jaren uittocht uit Egypte naar het Beloofde Land, 40 dagen tussen de opstanding van Christus en zijn hemelvaart. 50 duit op Jehoshoea uit het OT die ook de zoon van Nun (50) heet. Het betekent ook vis. De 50 is de afsluiting van de 1-4 zoals het Pinksterfeest 10 dagen na Hemelvaart, dus op de 50° dag. In het OT openbaart God het Woord op de 50° dag na de verlossing uit de slavernij. Het woord Adon, Heer is juist deze 1-4-50. De aardbodem/adamah is de vrouwelijke vorm van Adam, 1-4-40-(5), waarbij 5 het vrouwelijk achtervoegsel is. 1-4-50 betekent ook voetstuk, bv in Exodus 36:24 waar het gaat om de voetstukken in de woning van God die altijd tweelingsgewijs met elkaar verbonden zijn. De Here als Adonai en de Here als het Tetragram, als het altijd tegenwoordige zijn. De Stad van David, Hebr Ir David. Een stad wordt als stad erkend wanneer zij ommuurd is. In de Bijbel wordt zij als een gevaar beschouwd. In de joodse overlevering dankt men God de stad heelhuids te hebben kunnen verlaten. Het gevaar zit in de ommuring waardoor een stad van de wereld wordt afgesloten. Men zou daarbinnen immers de gedachte kunnen krijgen dat men de gehele wereld is, dat er buiten die muren niets meer bestaat. Men kan zichzelf dermate serieus nemen dat het lijkt alsof er niets bestaat buiten de eigen persoon. Maar voor Jeruzalem, de Stad van David geldt ook dat als men het lot ervaart als de liefde van God, dat deze liefde de gehele wereld, de gehele schepping omvat. Het is de stad die de liefde van die unieke David ontvangt, op wiens zoon toch overal gewacht wordt. Het is niet duidelijk of de engel Jeruzalem bedoelt. Bethlehem is immers de plaats waar David werd geboren en waar nu ook de Zoon van David geboren wordt. Maar het gaat ook niet om steden die hier geografisch onderscheiden kunnen worden. Het gaat om de plaats van David, van de Geliefde en waar de zoon wordt geboren. De engel geeft de herders als teken dat ze het kind in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe, in een voederplaats van de dieren zullen vinden. De herders breken in de nacht op richting Bethlehem en vertellen er wat zij van de engel hoorden. Het is een samenvallen van het verborgene en het verschijnende, een teken van de nieuwe tijd. 10 De besnijdenis. Zoals bij Johannes wordt ook Jezus op de 8° dag besneden. Op de dag van de besnijdenis, de mila krijgt de zoon zijn naam. Een onbesnedene = een orel. De voorhuid, orla wordt weggenomen. Het resterende deel wordt teruggeslagen en vormt als de pria een belangrijk onderdeel van de besnijdenis. De orla omhult de kern, het wezen, de bron. Een orel is dus niet zozeer een anatomisch onbesnedene dan wel iemand wiens leven slechts op het uiterlijke is gericht; bij wie gedachten over de eeuwigheid niet eens opkomen. De Bijbel spreekt ook van onbesneden harten. De orel kent de 8° dag niet. Hij kan zich de verlossing enkel wetmatig voorstellen. De mila, besnijdenis is het openen van een venster of een poort naar de 8° dag om die te beleven. Op de 8° dag zijn het uiterlijke en het innerlijke gelijk en is de nieuwe wereld daadwerkelijk gekomen. De dag van Jezus besnijdenis is tot de 1° dag dan van jaar geworden. Het is het begin dus van het nieuwe jaar. Het is de geboorte van God in de mens. Op dat ogenblik krijgt hij de naam waarmee de wereld hem zal herkennen. Dan bestaat hij niet slechts 21 door het stromen van de tijd wat na 7 dagen ten einde komt. Met het aanbreken van de 8° dag begint voor hem het eeuwige leven en staat zijn naam voor eeuwig vast. Zijn lot is dan niet meer uitsluitend dat van het tijdelijke. Hij weet nu van Gods leiding in iedere seconde. De orel wordt voortdurend heen en weer geslingerd omdat hij zichzelf slechts ervaart als een object van ongrijpbare stemmingen. Hij die het verbond van de mila beleeft is zich innerlijk bewust van de eenheid van tijd en eeuwigheid, van het verschijnende en het verborgene. Bij elke mila nodigt men de profeet Elia uit. De mooiste stoel staat voor hem klaar. Elia verkondigt immers de 8° dag, zoals de geboorte van Jezus werd voorafgegaan door die van Johannes. Een nieuw tellen en vertellen breekt nu aan. 22 II Het verborgene en het openbare. Het leven van Jezus in de wereld 11 De volmacht van de vissers. Één van de eerste ontmoetingen van Jezus met de wereld is met de vissers. Ze leven aan het meer en van dat meer, van de vissen die erin leven. Vis, in Hebr dag is een teken van het leven, in het bijzonder van de 7° dag. De Hebreeuwse hiëroglief voor 7, de zajin heeft de vorm van een schip met schuin tussen het dek aan de bovenkant en de kiel aan de onderkant het roer. Onze letter z is er van afgeleid. De 7° dag wordt gezien als een schip dat over het water beweegt. Water, Hebr majim, 40-10-40 werd oorspronkelijk ook mem geheten, 40. Onze letter m is afgeleid van deze hiëroglief die er nog als een golvend wateroppervlak uitziet. Meer en zee, jam Hebr, jod-mem, 10-40. -OJod is klein nietig maar wel de oorsprong van alle andere tekens. Het heeft de vorm van een waterdruppel die uit de hemel afdaalt. Alle Hebreeuwse lettertekens hangen aan een onzichtbare lijn. De oorsprong, het dunne puntje van deze druppel steekt net boven die lijn uit. Dit teken wordt ook gezien als het pasgeboren kind. Het is het eerste teken uit de reeks van de tientallen. De reeks van de eenheden eindigt met de 9 of teth. Teht is het teken voor dubbelheid, van iets oud dat iets nieuws in zich bergt. Teth is als een baarmoeder met een nog ongeboren kind. Het teken is vrijwel geheel gesloten met bovenaan een kleine opening. Toevallig 9 maanden zwangerschap. Het is precies 9x nieuwe maan geweest voor het kind wordt geboren. Als 10° teken verschijnt dan die jod als kind uit de baarmoeder, uit het 9° teken. De reeks eenheden zien we als het verleden van de wereld. De reeks tientallen zien we als het permanente heden en de honderdtallen als de toekomst. De Hebreeuwse letters lopen slechts tot de 400. Dat is de grens van de voor ons nog voorstelbare toekomst. De hiëroglief hiervoor is het liggende kruis. Het opgerichte kruis voert binnen in de voor ons onvoorstelbare toekomst, de 500. Men zegt dat de afstand tussen hemel en aarde 500 el bedraagt. Met het hier concrete bereikt men de hemel dus nooit. De tragedie van de torenbouw van Babel spreekt van de mens die probeert met materiaal van de aarde de hemel te veroveren. De toren blijft onvoltooid en stort in. Ook de omvang van de boom des levens wordt met de 500 aangegeven. Dwz dat de mens er ook niet in kan slagen de zin van de groei in het leven te omvatten of te bevatten. De 'el' is in het woord niet iets concreet meetbaars. El, amma, 1-40-5 Hebr, wordt precies zo geschreven als moeder, imma, 1-40-5. Dwz in de zin van het woord betekent dat de moeder de maat van de wereld is. We begrijpen waarom in de Bijbel alles in ellen wordt gemeten, de zondvloed (Genesis 7:20), het Huis van God en de attributen die daarin staan alsook de berg van het Huis van God in Jeruzalem. De moeder der wereld, draagt voorafgaand aan ieder heden het kind dat voor de wereld nog verborgen is. Het kind dat geboren wordt redt ons van onze afhankelijkheid van het wetmatige. Het brengt ons het verlangen naar liefde; de verlossing van de wereld der wetten. Alle tekens in het leven, in de wereld, in het heden zijn afhankelijk van het teken van het kind. Ze hangen ook letterlijk allemaal aan het teken 10, aan de nul van het heden en het begin van alles wat in deze wereld verschijnt. Het is weliswaar een teer principe van alle materiewording, neerdalend vanuit de hemel. Jod Hebr, hand. Denk aan handelen, behandelen, een verborgen handoplegging, handhaving, in de hand houden… 23 'Word als een kind', dwz handel teder, verborgen, spontaan, argeloos, zonder bijgedachten over vervelende consequenties. Inderdaad, 'laat de kinderen tot mij komen'. De jod als hand blijkt van een kind te zijn, zacht maar doorslaggevend. -OTerug naar de zee, het meer en de manier waarop dit woord als de 10-40 spreekt van het heden. De verbinding tussen de hand van het kind, 10 met de 40, tijd. Het geheim van het meer is dat de 1-4, de ed erin leeft, het verlangen van de opstijgende damp. Het vormt de basis van het woord mens, adam. We zien die 1-4 ook in de hand als duim en 4 vingers. Het meer spreekt ook van 'het handelen als een kind in de tijd'. Het water wordt door de wind, de geest van God bewogen. De Geest van God die boven de wateren zweeft, houdt zich bezig met de tijd. Hij zorgt voor de tijd, voor wat er gebeurt. De liefde is zacht, teder, strelend. Het oppervlak van het meer is in beweging. Aan dit meer leven de vissers. Zoals de herders waken over hun kudden, zo halen de vissers de vissen op uit het water. De herders hoeden hun kudden om de dieren naar het woord als korban/offer dichter bij God te kunnen brengen. De vissers zien hun leven pas als zinvol wanneer de mensen hun vissen eten. De vis/dag in het Hebr, 4-3, heeft de structuur van de 7, de zevenheid van deze wereld. Het heeft de 4 (het getal van het vrouwelijke, de 4 aartsmoeders) en de 3 (die spreekt van het mannelijke - de 3 aartsvaders) met elkaar verbonden. Daarmee wordt ook het uiterlijke met het innerlijke verbonden tot een eenheid van deze wereld. De 7 is de mens in het stromen van de tijd. De mens voelt zich in de tijd als een vis in het water. De visser trekt die mens nu op uit de tijdstroom. De vis spartelt zoals de mens die ditzelfde overkomt. Het betekent immers een beslissende wending in het leven wanneer men uit de gevangenschap in de tijdstroom wordt bevrijd. Waarom bestaan er zeeën, meren, rivieren? Waarom bestaat deze wereld eigenlijk? God heeft de wereld 'op de zeeën gegrond en op de stromen gevestigd' (Psalm 24:2); 'de stem des Heren is over de wateren, over vele, geweldige wateren' (Psalm 29:3); 'de Geest Gods zweeft over de wateren' (Genesis 1:2). Voor deze wateren schiep God de vissen 'en alles wat daarin wemelt' (Genesis 1:20-22). Uit het boek Job (bijv. in Ezechiël 29:3, Job 40:25 en Job 41) over de grote oervis, de waterdraak, de Leviathan waarop de wereld rust. Jonah en diens grote vis. Dit roept toch vragen op? Het gaat om de mens in de tijd, in de 40, de mem, het water. De mens gelooft dat dit zijn wereld is, het leven. In het Oude Testament heet Jehoshoea, Jozua, de zoon van Nun, waarbij nun niet alleen een ander woord voor vis is, maar ook staat voor het getal 50. Mozes leidt Israël 40 jaar door de woestijn. Aan het einde van deze 40 jaren sterft hij. Jehoshoea voert Israël in het Beloofde Land. Hij is dan ook de zoon van de 50. Er gebeurt iets beslissend met de vis van 'na de 40', van gene zijde van de 40 die uit het water verlost werd. Nu kan de mens hem opnemen, hem in zich 1 laten worden. Eten, Hebr achol, 1-20-30. Voedsel = ochel, ook 1-20-30. Dit woord vertelt uit zijn innerlijk, uit zijn verborgenheid dat bij het eten de 50 (de 20-30) wordt verbonden met de 1, de eenheid van de mens. Eerst aan gene zijde van de tijd bereikt de mens zijn eeuwige leven. Niet slechts na de dood, maar telkens hij sterft. Bij iedere nieuwe beslissende fase in het leven zou de mens in zijn wezen, in zijn verborgenheid kunnen zeggen: 'Ik ben gestorven en opgestaan.' (Paulus) Ik denk nu ook aan de spijziging aan de tafel van de Messias, waar volgens de joodse overlevering de Leviathan wordt gegeten en ons aller leven in iedere tijd nu een bewust deel van de mens wordt. Men leeft dan in het huis van de huid van de Leviathan. Hoeveel gedachten en dromen gaan er niet schuil in deze uitingen? Het gaat hier om vissers die vissers van mensen/zielen zullen worden. Deze mensen worden vanuit de 40 opgevist in de 50. Ze worden opgevist vanuit het leven in de natuurlijke wetmatigheden/knechtschap in het echte waarachtige leven. Ze gaan 24 vanuit de dood naar het leven. Dit optrekken uit het water kunnen we ook zien als model voor de doortocht door de zee na de uittocht uit Egypte. Jager, tsajid Hebr. is net als het woord voor optrekken, met het teken tsade geschreven, vishaak, teken voor 90, de 9 in het heden. De 9, de teth is de uitdrukking van de dubbelheid van het leven van de moeder en het verborgen kind, waarin de geboorte als fase reeds wordt verkondigd. Zo ook verkondigt de tsade, de vishaak dat er een nieuwe mens wordt geboren. Dit teken is doorslaggevende bij veel woorden die betrekking hebben op het uittrekken uit een voorafgaande fase zoals bv bij de uittocht uit Egypte, bij het verschijnen van een plant uit de duisternis van de aarde, bij de menselijke uitscheiding, bij ieder weggaan. Net, Hebr resheth vertelt op zijn wijze van de 9, van de geboorte. Het wordt gevormd door de tekens 200-300-400. De discipelen van Jezus zijn vissers en hebben volmacht om mensen te verlossen uit hun gevangenschap, uit hun opgesloten zitten in de tijd. 12 De verlokkingen van het tijdelijke. Zolang men zelf nog in het water leeft kan men nooit een visser zijn. Ik denk aan de talloze sprookjes, legenden en mythen over waterwezens en het vrouwelijke in de mens dat de neiging heeft om het tijdelijke als een fraaie behuizing voor te stellen. Zeemeerminnen en nimfen bv bij Odysseus of in het verhaal van de Lorelei met verlokkelijke wezens die de mannen/het verborgene/innerlijke het moeras in lokken en die in hoongelach uitbarsten wanneer hun slachtoffers daarin stikken. De visser wordt tot een symbool. Men kent de Bijbel alleen nog als geschiedenisboek naast de Romeinse, Egyptische en Chinese geschiedenisboeken. Men behandelt de Bijbelse geografie zoals de andere. Men spreekt van de Rode Zee waar de Bijbel spreekt van de, jam sof, de 'zee van de grens of het einde. Men denkt natuurlijk dat er ergens op de weg van Egypte naar Kanaän een zee moet liggen en dat dit de Rode Zee dan wel zal zijn. En omdat het toch een wat ongelukkige gedachte lijkt om een heel volk door een diepe zee te laten trekken, bedacht men dat het wel een kleine zeearm zal zijn geweest waar men doorheen trok. En in plaats van de staf van Mozes en het Woord van God wordt dat in het verhaal laagtij en een toevallige storm die de Israëlieten te hulp schoten. Men aarzelt te geloven dat de Hebreeën destijds een leger van 600.000 mannen van boven de 20 hadden met vrouwen en kinderen en vee. Men neigt dat met een korreltje zout te nemen. Ik houd vol dat het er aan het begin exact 603.550 waren en er op het eind exact 601.730 over bleven. Abraham, Noach, Henoch, Enosh en Adam bestonden zeer zeker. Maar ze wetenschappelijk gefundeerd terug zoeken laat mij volkomen onverschillig. Ik kan mijzelf ervaren als een kind van Abraham of van Noach en zelfs als een kind van God. Wat zij allemaal beleefden beleef ik ook. Dat beleven wij allen in ons leven. Is ons leven niet gegrondvest op het Woord van God? Ik waardeer iedere dag en elk uur van mijn leven maar ik weet ook dat het niet slechts dat leven in die tijd is geweest. Ik ben toch in een eeuwig nu? Ik weet dat al die dagen en uren onontbeerlijk waren en zijn. Ik zoek naar de eenheid tussen het eeuwige en het hier verschijnende; tussen de eeuwigheid en de tijdelijkheid. 13 De verzoeking van Jezus. We bespraken al de verzoeking van de tijd, waarbij iemand zich fris en vrolijk voelt als een vis in het water. Verzoeking, nisajon, 50-60-10-6-50, met als stam nes, 50-60, wonder, teken. De verzoeking gebeurt wanneer men het gevoel krijgt het wonder vast te kunnen leggen 25 in de tijd. Men wordt dus aangetrokken door de zwaartekracht van tijd en ruimte. Het vrouwelijke manifesteert zich hier als een veile deerne. Zij gaat met iedereen mee van wie zij een beloning ontvangt. De verzoeking gaat altijd uit van het vrouwelijke, van de verschijning in de tijd. Het is niet de maagd Maria of de andere vrouwen uit de Bijbel, maar ze verschijnen als deernen, de hoer van Babel of als de legendarische Lilith. Het verhaal van de verzoeking van Jezus wordt in de verschillende evangeliën enigszins anders verteld. Het is zoals met onze 4 vingers tov onze duim. Elk der 4 vingers heeft een eigen lengte en functie. Toch vormen zij samen met de duim de hand. Het heeft geen zin om de oorzaak van die onderlinge verschillen te onderzoeken. We weten dat die verschillen er nu eenmaal zijn. Zo aanvaarden we ook het leven zoals door God gegeven. Willen we ingrijpen, merken we dat we slechts zeer ten dele in staat zijn om invloed uit te oefenen op het lot. Uiteindelijk zijn we hier sterfelijk, of de dood nu komt over 10 of 100 jaar. Natuurlijk kan men bezwijken voor de verzoeking om hier belangrijk te zijn. Men kan de verschillen nauwgezet onderzoeken zoals men ook de Bijbel analyseert alsof het om een goddeloos object betreft. Het verhaal van de verzoeking van Jezus wordt voorafgegaan door het verhaal waarin hij door de geest naar de woestijn wordt geleid. Woestijn, midhar, 40-4-2-200 is verwant spreken, dabar, 4-2-200. De tocht door de woestijn (die ook al 40 jaren duurt) is eigenlijk een voortdurend gesprek, bv van God met Mozes of van God met Israël. De weg door de woestijn heeft één zin, hij voert vanuit de slavernij naar het Beloofde Land. Het is de tijd/40/mem/water. Dit gesprek is de zin van het leven. De mens kan bv vragen hebben waar God op antwoordt. Of God deelt iets mee waar de mens op reageert. De stemmen die we in het tijdelijke altijd willen horen, zijn daar in het leven aanwezig als mijmeringen of, naargelang de omstandigheden als verstommingen of bestemmingen. Medaber, spreken wordt precies zo geschreven als midbar, woestijn. In de woestijn vindt het gesprek plaats en dan mengt Satan zich wel eens. In een gesprek, in een leven kan het wel eens mis gaan. De menselijke vrijheid kan voor een verzoeking in de tijdstroom zwichten. De verzoeking van Jezus. Jezus is 40 dagen en nachten in de woestijn. Hij eet noch drinkt. Dit vasten betekent dat men niets van de wereld tot zich neemt, zoals ook Mozes bv doet gedurende 40 dagen en nachten bij de Sinaï. Hij heeft honger. De honger van de mens wordt niet slechts gezien in zijn verschijning als lege maag. Het betreft in het woord honger naar het Woord van God. Dat bedoelt men ook in het Oude Testament met hongersnood. Ook Jezus hongert naar dat voedsel wanneer hij de tijd, de 40 op deze wijze beleeft. En dan komt de satan die tegen hem zegt: 'Als Zoon van God kun je toch deze stenen bevelen om zich in broden te veranderen.' De verzoeking is dus dat hij in het tijdelijke iets kan laten gebeuren. Jezus citeert het Woord van God uit Deuteronomium 8:3: 'De mens leeft niet van brood alleen maar van alles wat de mond des Heren uitgaat.' Duidelijker kon hij niet verwoorden dat zijn honger van een andere aard is. Dan neemt de Satan hem, volgens Mattheüs mee naar Jeruzalem. Hij plaatst hem op het dak van het Huis van God en spoort hem aan om naar beneden te springen. Hij is toch de Zoon van God. Daarbij citeert hij nu zelf ook het Woord van God, Psalm 91:11 en 12. God zal zijn engelen toch wel opdragen om Jezus op hun handen dragen? Het lijkt hier opnieuw een kleinigheid om iets wonderbaarlijks te tonen. De mensen zouden perplex staan. Laat in de tijdelijkheid toch eens zien wie je bent! Maar Jezus antwoordt 'Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken' (Deuteronomium 6:16). Inderdaad, God geeft hier iedereen vanuit Zijn bron wat hij nodig heeft. Ik maak me toch niet belachelijk door hier een of ander kunstje in het tijdelijke te tonen. In de trant van: Laat me niet lachen! Met dergelijke flauwekul moet je bij mij niet aankomen. 26 Dan neemt de Satan hem mee naar een hoge berg en toont hem alle koninkrijken der wereld en al hun heerlijkheid. 'Werp je je hier aan mijn voeten en aanbidt je mij, kun je door mij dit allemaal in je bezit krijgen.' Nu toont men hem de alternatieven. Hij kan alles eenvoudig krijgen wanneer hij slechts de heer van de tijdelijkheid zou erkennen. Het is zoals met de slang die in het begin beweerde via haar alles te zullen kunnen veroveren en bezitten. De vrijheid van de mens is onbegrensd. De liefde van God gaat tot het uiterste. Op deze verzoeking die voor veel mensen erg zwaar is en die de meesten niet kunnen weerstaan, antwoordt Jezus 'De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.' In Deuteronomium 6:13 staat letterlijk: 'De Here uw God zult gij vrezen. Hem zult gij dienen en bij zijn naam zult gij zweren.' We begrijpen Jezus antwoordt dat hierover helemaal geen discussie mogelijk is en dat dit aanbod een slag in de lucht is; een glinsterende zeepbel. ‘Ik ken alleen de Here onze God en wie Hem eenmaal ervoer is volkomen immuun voor al die verleidingen van jou. Wat is tijdelijkheid zonder de eenheid met het eeuwige? Ik begrijp je wel. Het verzoeken met het tijdelijke is het enige wat je hebt. Je merkt nu dat wij elk een andere taal spreken. Ik doorzag de wereld van de tijdelijkheid. Ik ben juist hier om die te verlossen. Daarom ben ik op de vissers gestuit. Samen met mij trekken zij de mensen uit deze tijdelijkheid op en gaan ze het huwelijk aan met de eeuwigheid. De bruidegom was voor het begin immers al klaar. Daarop verdwijnt de Satan en komen de engelen, de boodschappers van God tot Jezus. Men hoeft alleen maar nee te zeggen tegen iedere verzoeking en dan stuurt God zijn boden die vervulling brengen. Het zijn deze 3 lagen van de verzoeking waar de mens/Adam van nature voor bezwijkt. Het zijn de beloften van de slang, nachash, 50-8-300 met de vrucht van de boom van kennis waarmee Adam en iedere mens op ingaan en ten val komen. We willen altijd eerst zelf weten voor we iets geloven. We willen weten in wetenschappelijke zin of emotioneel wat anderen of het grote 'men' er eigenlijk van zegt. De slang belooft wat ook de Messias belooft, maar de slang bouwt de weg daarheen met het materiaal van de tijdelijkheid. Uiteindelijk vertelt de slang ook van de Christus, van de Mashiach 40-300-10-8, samen 358. Slang, nachash, 50-8-300 is samen ook immers 358. De Satan Hebr 300-9-50 schiet zelfs te ver door en komt in de afgrond terecht. Hierdoor verstaan we dat het woord 'antichrist' samenhangt met deze 359 van de Satan. Om aan een verzoeking te weerstaan, alleen al vanuit de mogelijkheid van en de hoop op God 'leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze' is ook deze geschiedenis uit de Bijbel in de mens geïntegreerd. Het verschijnen van Jezus in de wereld en zijn leven spreken daar reeds van. 14 Wonderbare spijzigingen. Eerst zijn er die wonderbare spijzigingen van de 5000 en dan die waar alleen Mattheüs en Lucas van spreken, van de 4000. De wonderbare spijzigingen van de 5000 komen in vrijwel identieke bewoordingen voor in de 4 Evangeliën. Wat betekenen deze spijzigingen en wat vertellen de getallen daarbij? Ik wijs op de duizendtallen waar er eerst 5 en dan 4 van zijn; getallen die merkwaardig vaak herhaald worden. Bv.: *In het leven van Abraham komt iets merkwaardigs voor wat niet te begrijpen is, nl de oorlog der koningen. Genesis 14:9 vertelt expliciet dat het '4 koningen tegen 5 zijn'. Hun namen worden in het begin genoemd. De confrontatie is zo belangrijk dat Abraham op het eind omwille van de verslagen 5 ingrijpt, de gevangenen bevrijdt en 27 de 4 verslaat. Na deze slag verschijnt Melchizedek voor de 1° keer in de Bijbel. De 5 overwint de 4 door het ingrijpen van Abraham. *In damp, ed, 1-4 is de 1 van doorslaggevend belang. Laten we bv in adam de 1 weg, dan blijft alleen het woord dam, bloed over. Of bv waarheid, emeth, 1-4-400, dat zonder 1 meth wordt, dood. *De rivier die uit de Hof van Eden stroomt verdeelt zich in 4. *De getallen van de boom des levens en van de boom van kennis drukken in hun tekens exact de 1 en de 4 uit. Ze hebben gemeenschappelijke wortels, dus de 5. De 14 stammen uit dezelfde wortel. Beide werden gescheiden door de slang en de val van de mens, waardoor de boom des levens voorlopig onbereikbaar werd en enkel de boom van kennis, de 4 bleef functioneren. *De 5 koningen werden verslagen. De 4 koningen zegevierden tot Abraham verschijnt en de 5 herstelt, dwz de eenheid van de beide bomen van zijn en worden hersteld. Het gebeurt met 318 mannen die (volgens Genesis 14:14) de knecht van Abraham zijn. Eliëzer, 1-30-10-70-7-200 met totaalwaarde 318, wordt vertaald 'mijn God is hulp'. *Jozef verklaart de droom van de farao, over de koeien en de aren. Op het eind (Genesis 41:34) zegt hij dat de farao de oogst van de vette jaren moet verdelen: 4 delen voor Egypte, 1 deel voor de magere jaren. *Wanneer de Hebreeën uit Egypte wegtrekken, gaan zij in (Exodus 13:18) chamoeshim. Men vertaalt dat meestal gebrekkig als gewapend of 'in rijen van 5'. Maar eigenlijk spreekt er uit dit woord dat er van iedere 5 slecht 1 verlost werd. Dwz 1 /5 vertrok en de 4 bleven achter. Ze werden verslagen. *De term 'kwintessens', waarin men hetzelfde zegt: een hand zonder duim, een mens zonder hoofd. *En dan wil ik hier nog in herinnering roepen dat de hiëroglief voor 400 het liggende, nog niet opgerichte kruis is en dat met de 500 de afstand tot de hemel al wordt overbrugd. *Met de opstanding van Christus won de 5 het van de 4, van de kruisiging. Het is spijtig dat de 4 de 5 aanvallen; dat de boom van kennis, de boom met de exacte waarde van de 4 der tijdelijkheid, het uiterlijke, zich altijd wil losmaken van de 1, van het innerlijke/geheim/intieme/verborgene. Want de 1, de boom des levens, is het eeuwige zijn terwijl de 4 de tijdelijkheid is, het uiterlijke worden. Wanneer de beide 1 zijn, het zijn en het worden, is de zin van het leven vervuld. Dan heerst er vreugde over die grote onmogelijke verrassing. Dat is de eenheid van de Here en God. Het is de eenheid die in het 'Hoor Israël' in Deuteronomium 6 wordt verkondigd. De naam God, Elohiem Hebr, 1-30-5-10-40 is namelijk een eenheid van 5 tekens. Daar begint de Bijbel ook mee. De schepping (Genesis 1) werd door God/Elohiem gemaakt. We zagen eerder dat God zijn naam Here introduceert. Het geschapene kon nog niet groeien. Het Woord van boven ontbrak nog. Er werd door Gods beeld en gelijkenis nog niet verlangd naar de Heilige Geest. De wereld hier, het groeien in de tijd, heeft liefde en barmhartigheid nodig. En dat is God in de Naam Here. Here is immers het Tetragram, het 10-5-6-5. Deze Naam heeft in het verschijnen van het diepste geheim van Gods verborgenheid dus 4 tekens. Vormen nu deze beide Namen een eenheid, zoals in het Nederlands in 'Here God', dan zijn de 5 en de 4 verenigd. Dan vormen het zijn en het worden in het grote geloof in God een eenheid. Slechts dan is het gerecht goed. We zien dus dat de spijziging van de 5000 en die van de 4000 bij elkaar horen zoals God en Here. Het wapen van de 4 is heerschappij te doen gelden in de vorm van macht. Tot de 5 zich roert, opstaat, verslagen en gevangen wordt. Maar dan komt Abraham, de stamvader van de 42 (driemaal veertien) generaties, met zijn knecht Elïëzer wiens naam 'de hulp is mijn God' betekent. De spijzigingen. 28 De menigte die Jezus volgde was hongerig, dorstig en vermoeid. Hoe kon men ze helpen opdat ze niet weg zouden lopen of verkommeren. Ze bevonden zich op een eenzame plaats en de nacht viel. De discipelen maakt Jezus op dit probleem attent. Men checkte hoeveel voedsel aanwezig was. Bij de 5000 waren dat 5 broden en 2 vissen, bij de 4000 waren het 7 broden en 'enige' vissen. De menigte wordt desalniettemin met dit weinige gespijzigd doordat Jezus zich eerst tot de Hemel wendt, dan het voedsel zegent, het brood breekt en het aan de discipelen overhandigt met het verzoek het door te geven aan de menigte. Wanneer allen dan verzadigd zijn, resten er 12 volle manden. Bij de 4000 blijven 7 volle manden over. Vanwaar deze nauwkeurigheid in de beschrijving? Wij weten wat verlangen naar voedsel betekent. De mens leeft niet van brood alleen. Hij wacht op de woorden van God die hem de zin van het leven, van het leed, ziekte, geluk, vreugde en vooral de zin van de dood en van het grote niets kan onthullen. Het betreft hier dus geen magische vermeerdering van het materiële voedsel. Denk bv ook aan de vermeerdering van de olie bij die vrouw (2 Koningen 4:1-7) door Elia of aan het wonder met de olie bij de hogepriester Mattitjahoe, waar het joodse Chanoekafeest op werd gebaseerd. Het zich wenden van Jezus tot de Vader in de Hemel is het betrekken van het materiële brood op het eeuwige/bron. De zegen over het brood verbindt eveneens het hier verschijnende met de bron van de eeuwigheid. Met het breken van het brood toont men het geheim van de tijd in zichzelf, het geheim van het leven in de eenheid, in de verdeeldheid in de tijd. In de zegen wordt de Here met God als eenheid beleden. Nadien krijgen de 12 discipelen dit brood of voedsel uit de Hemel. De 12 van de gehele mens, de gehele mensheid, van de gehele wereld, alles. Deze geven het brood verder door tot de 5 en ook tot degenen die de 4 zijn. Het woord duizend, Hebr elef, 1-30-80, is geschreven als 1, alef,1-30-80. Beide vertellen over de 1 op alle niveaus. Beide zijn ze 111, de 1 in de eenheden, in de tientallen én in de honderdtallen. Het teken alef vertoont ook een driedeling. Er is de jod, de waterdruppel, het kind boven en diezelfde jod in spiegelbeeld, onderling verbonden door de waw/haak/6, het teken van de mens. De jod boven behoort tot de eenheden. Deze jod is mannelijk. De jod beneden behoort tot de toekomst, het vrouwelijke, de wereld. De waw, het haakje, de verbindende mens is de reeks der tientallen, het eeuwig voortdurende heden. De 1000 komt overeen met de eenheid, verleden en toekomst, verbonden door ieder heden. De 5000 is geen willekeurig getal/ het is een uitdrukking voor de 5 in alle tijden. Het is de eeuwige 5. De 4000 is de 4 zoals deze altijd aanwezig is, een bestendigheid in de wereld en in het leven. Jezus geeft het brood eerst aan zijn 12 discipelen, niet aan het verschijnend aantal van 12 maar aan de 12 van de wereld, de 12 van ruimte en tijd; de eenheid van de 3 en de 4, 3x4. De 7 is slechts de aanwezigheid van de 3 en de 4 naast elkaar. In de 7 staat het mannelijke/3 nog naast de 4/vrouwelijke. In de 12 zijn ze op weg naar de eenheid van de 13. Echad, 1 spreekt in zijn tekens van die 13, nl 1-8-4. Bij de 5000 blijven 12 manden over. Deze zijn voor de hele wereld van de 12, voor de gehele schepping. Het mannelijke en het vrouwelijke zijn verloofd. Ze wachten op de 13°, op de volkomen eenheid. Het wezenlijke en het stromen van het tijdelijke hebben zich verloofd. Ze wachten op het definitieve komen van de Messias. Bij de 4000 blijven 7 manden over. Eeuwigheid en tijdelijkheid bestaan naast elkaar. Men wacht op het 8°. Men kan alleen maar hopen dat de 3 en de 4 met elkaar versmelten; dat de gehele wereld het in alle tijden en op alle plaatsen ervaart en beleeft; de 13° die allen tot een eenheid verbindt. Dat 8° dat na het naast elkaar staan van de 3 en de 4 verwacht wordt, is ook het begin van de fase van het kind. Want zoals 3 het mannelijke en 4 het vrouwelijke is, zo is de 5 het getal voor het kind in de mens. Het kind brengt de 7 van man en vrouw tot de 12. Het geheim van de pythagoreeërs was 3+4+5=12, maar ook 32+42=52, dus 9+16=25. Dit zegt, wanneer het mannelijke en het vrouwelijke zichzelf volledig kennen, het kind pas door en door begrepen kan worden. 29 Over de 5 broden en 2 vissen bij de 5000 en de 7 broden en de enkele vissen bij de 4000. Het woord brood, lechem, 30-8-40 heeft als totaalwaarde 78. De 5 broden vormen samen 390. Dat is naar het woord het getal van de hemel, shamajim, 300-40-10-40. De 5 broden spreken in het verborgene dus eveneens van de hemel. Zij vormen vanuit de hemel beschouwd het begin van alle dingen die hier bestaan. Zo komt het woord tot Jezus. Het komt vanuit het tijdelijke gezien toevallig. Maar in het wezen komt het vanuit de hemel, zoals de Heilige Geest in de gedaante van de duif. De 390 spreken ook van de zalfolie, shemen, 300-40-50, samen dus 390. De 5 broden als toevallige rest aanwezig, laat de hemel en de zalfolie van de Messias hier in dat getal verschijnen. Binnen het tijdelijke is iets of iemand altijd toevallig ergens aanwezig. Juist die geringe rest volstaat al om mee te beginnen. Dan ziet God er op toe dat alles komt wat men nodig heeft en nog veel meer. Dan ontvangt men een verbazingwekkende volheid. Alles raakt verzadigd. Eerst wordt men dat zelf. Dan gebeurt dat ook met zijn gehele wereld. Er blijft zelfs voor andere tijden en andere werelden zoveel over dat men het zich amper kan voorstellen. In het 1° geval 12 manden, de 3x4, in het 2° 7 manden, de 3+4. In beide gevallen is het een merkwaardige ontmoeting tussen het eeuwige en het tijdelijke. Bij de beide vissen, dag, 4-3, in het geval van de 5000 gaat het om een 2x7, dus 14. Die 14 kennen we al van de naam David, de door God geliefde. Ook 3x14 in de 42 generaties van Abraham tot Jozef. De ster die door de 3 wijzen uit het oosten werd gevolgd is in het Hebr kochab, 20-202, ook precies 42. De 2 vissen bij de 5000 zijn dus als de 2x7. Die enkele vissen bij de 4000 tonen de weg, het bewegen van de ster tot deze met de 3x14 als 42 vervuld boven Bethlehem blijft staan. Het betreft dus geen echte ster. De 7 broden bij de 4000 vormen het getal 7x78 (lemech 30-8-40), dus 546. In het getal 7 staan de 3 en de 4 naast elkaar. Maar ook in de verborgenheid spreekt het van de vereniging van de Naam van God, die van Zichzelf zegt 'Ik ben'. Het spreekt van de Naam waarmee Hij door de wereld wordt aangesproken, namelijk het Tetragram Jehowa, 10-5-6-5 (26), het 'Hij is', in de 3° persoon. In de 1° persoon, waarmee Hij zichzelf als 'Ik ben' benoemt, is het Ehjeh (Exodus 3:14), 1-5-10-5, 21. In de Naam 546 bestaat de eenheid van het Ik en het Hij, van de 21 en de 26, vermenigvuldigd tot 546, precies 7 broden. De weg van de 4000 vertelt over het zijn in de mens, van God in de mens en van de mens in God. Het is het samengaan van het Ik met het ogenschijnlijk daarbuiten liggende Hij. Dwz alles wat in het woord verteld wordt, alles op onze weg moet vooral in onszelf gezocht worden. En dan zien we dat ook de discipelen dit moeilijk verstaan. Ze denken bij de spijzigingen altijd nog aan concrete broden. Nog steeds scheiden ze het tijdelijke, verschijnende van het eeuwige, verborgene. De 4 brengt altijd dit gevaar van de scheiding met zich mee. Jezus spreekt daar van zuurdesem, Farizeeën en Sadduceeën, dingen waarvoor men zich dient te hoeden. Het gezuurde brood blaast zichzelf op. Het verleent aan het verschijnende, het tijdelijke een dusdanige nadruk dat men de eenheid met het eeuwige dreigt te vergeten. Het ongezuurde brood daarentegen is het brood van de uittocht uit de slavernij. Begrijp de betekenis van het woord en leg niet de nadruk op de opgeblazen verschijning, op het uiterlijke. Zoniet geraak je verstrikt in de veelheid van het verschijnende en merk je nooit hoe dicht je bij de wonderen bent geweest. De verlossing staat altijd op het punt door te breken. 15 Ontmoetingen met zieken 30 Niets inzien, blind zijn is een ziekte die ook gezonde mensen met scherpe ogen kunnen hebben zonder het zelf te weten. In het leven van Jezus dromden de zieken achter hem aan. Wat betekenen die ziekten in de eenheid van het woord? Op welke grond waren die mensen op zoek naar Jezus? Was het onbewust en dus ongericht, wisten ze zelf dus niet dat ze Jezus zochten. Dan zochten ze in hun leven eenvoudigweg jesboea, hulp waar het menselijke, natuurlijke, wetmatige geen antwoord kan op geven. Maar echte hulp is pas mogelijk wanneer het natuurwetmatige helemaal geen hulp meer kan bieden. Iedereen kent dagelijks zo’n ogenblik en omstandigheden. Wat zegt het woord 'blind' in gene zijde? Blind, iwer, 70-6-200 is geschreven zoals huid of vel. Het wordt als or uitgesproken. Het wordt voor het eerst in de Bijbel gebruikt nadat de mens door toedoen van de slang de vrucht van de boom van kennis nam. Toen merkte hij namelijk dat hij naakt was en dat hij zich schaamde. Vanaf dat ogenblik verschilde zijn uiterlijke van zijn innerlijke. Er kwam een breuk in zijn eenheid. Zijn buitenkant leek niet meer op God. Deze breuk wilde de mens vervolgens bedekken met een vijgenblad. De vijg is de vrucht van de 4° dag, de vrucht van de veelheid. Die veelheid toonde zich in een veelheid aan pitten die weliswaar zoet smaakten. In de overlevering is de boom van kennis de vijgenboom. Daarvoor werd de mens omhuld door het licht. Licht, Hebr ook or, 1-6-200. En God gaf hem een hemd om zijn naaktheid te bedekken. Het was een omhulling van huid, vel, or, maar dan 70-6-200. De 1 van het licht veranderde in de 70 van het vel. De veelheid, de omega kwam in de plaats van de eenheid, de alfa. De veelheid aan vijgenpitten nam de eenheid van het wezen weg. De veelheid van het tijdelijke ruimtelijke kwam in de plaats van de eenheid van het zijn. Zo is blind zijn als deze huid. Beide zijn 70-6-200. Zoals de huid het innerlijke/verborgene/het wezen van de mens verhult, zo heeft het blind zijn ook 2 betekenissen: de innerlijke wezenlijke blindheid en de fysieke/uiterlijke/tijdelijke blindheid die slechts het oppervlakkige ziet. Dat kan niet causaal worden genezen. En zo is het ook gesteld met de andere ziekten. Doof, Hebr cheresh, 8-200-300. Niet alleen het fysieke doof zijn maar ook het stil maken, het verzwijgen, het voor zich houden van dingen, zelfs het hebben van kwade gedachten, het verheimelijken is doof zijn. Bij de doven dringen de dingen niet meer door. De wezenlijke dingen houden zich voor hemzelf verborgen. Het is een soort verdoven. Bijna nooit wil men zich voor langere tijd verdoven of begrensd worden voor een bepaalde bezigheid. In het verdoven zit een 'zich doof maken', een zich afsluiten. Men wil er niets van weten of horen. Veel mensen zijn in dit opzicht dus doof voor de Bijbel of God zoals de bovengenoemde blinden innerlijk niets nog zien. Ze horen slechts wat logisch causaal van pas komt. Stomme, Hebr hem, 1-30-40. Zo iemand kan noch wil spreken. Het lukt niet fysiek of hij kan geen woorden vinden. Zie vb Zacharias, de vader van Johannes die door de engel met stomheid werd geslagen. Men kan niet meer uitdrukken waardoor men wordt bewogen. Olam, wereld, eeuwigheid wordt bijna met dezelfde letters geschreven. ‘Hem’ heeft als 1° letter de alef. Olam heeft als 1° letter de ajin, 70. Aan de veelheid van het leven en was de taal kan de stomme niet of slechts in nietgearticuleerde klanken uitdrukking geven. Men kan 'met stomheid geslagen' zijn terwijl men wel normaal kan spreken. Hij kan zich soms niet uiten over wat in hem of in het leven omgaat. Het ‘hier zijn’ is voor hem zinloos. Het is als dood zijn voor hem. De verlamden, de lammen. In wezen gaat het om het beëindigen van de weg. Men stokt. Men is besluiteloos. Men komt niet meer vooruit. Hebr piseach, 80-60-8, zoals het woord voor Pesach, Pasen dat ook 'overspringen' betekent, een 'uitzondering op de regel', een 'over de regel heen springen' betekent. Causaal gesproken zou de reeks voortgezet moeten worden, maar opeens gaat dat niet meer. Bij Pesach wordt de weg naar de dood, die binnen het causale de natuurlijke uitweg is, gestopt. Men springt over de dood heen. Na die gebeurtenis gaat de weg op een nieuwe manier verder, maar niet meer lineair, niet als een causale voortzetting in het heden van het voorbije leven. De verlamde die aan zijn bed is gekluisterd is in de wereld van de 31 verschijningen duidelijk. In het wezen daarentegen kan het betekenen dat hij vast zit aan zijn eigenschappen. Hebr voor bed is mitta. Het woord is verwant aan het woord voor maatstaf, eigenschap. Er is het procrustesbed dat de eigenschappen van de gast passend moet maken aan die van het land waarin hij zich begeeft. Dan begint het uitrekken en afsnijden tot de gast dood is wanneer hij past. Hier zegt Jezus: 'Neem je bed op en draag het.' Jij draagt je eigenschappen en niet omgekeerd. De zonden en het tekortschieten verhinderen de verlamde. Het opgeven van die zonden is het signaal voor het betreden van een nieuw leven. Hij ervaart nu in het wezen dit zijn eigenschappen van hemzelf afhankelijk zijn. Dat is zijn ontmoeting met Jezus. Het is iets volkomen nieuw voor hem. Wordt de lamme slechts causaal genezen, gaat hij hoe dan ook de dood tegemoet. De genezingen van Jezus daarentegen zijn in het wezenlijke, in de bron, in het eeuwige en dus van een geheel andere orde. Dat maakt de weg pas vrij. De anderen kennen geen zin in hun leven. Iedere dag stagneert in een gevoel een eeuwig wederkeren van hetzelfde. Zo zijn er ook vele mensen blind, doof en stom in de bron. Ze merken slechts het uiterlijke en horen nooit van het innerlijke. Door de gespletenheid van het leven, door de heerschappij van de 4 koningen over de 5 kan men innerlijk blind, doof, stom of verlamd zijn. 16 Melaatsen en melaatsheid. Melaatsheid, Hebr tsora-ath, 90-200-70-400. De stam is tsora, 90-200-70. Het drukt 'het boze spruit’ uit. Tsar, 90-200 betekent leed, druk, starheid. Ra, 200-70 betekent boos. Aan gene zijde spreekt uit het woord dus dat 'het boze als leed tevoorschijn komt'. Leed, starheid en druk hebben in het Hebr dezelfde wortel. De ra in dit woord duidt erop dat het boze in de uiterlijkheid doorbreekt. In principe is iedere ziekte tsora-ath. Het boze toont zich in de ziekte, in het uiterlijke. Tsora-ath is besmettelijk. Het boze trekt zoals de aantrekkingskracht van de aarde, op een wetmatige manier alles aan. Het geeft aan alles zwaarte. Het maakt alles lastig. Vertaalt men het woord met lepra is dat dus zeer eenzijdig. Bedoeld wordt de uitwerking van ziekte als dusdanig. Gezondheid, Hebr brioeth, 2-200-10-6-400 is een bron waaruit leven en levenszin geschept worden. Schepping duidt op een scheppen uit deze bron van het zijn. Zieke, choleh zegt: 'dat is algemeen, dat is geen kunst, dat kan iedereen'. Het zieke uit zich in het tijdelijke, het gezonde in het wezen. Het Hebreeuwse woord voor scheppen, bara, 2-200-1 heeft dezelfde letters als bron, be-er, 2-1-200. Geen wonder dus dat er zoveel melaatsen zijn die in vertwijfeling innerlijk voelen dat er voor hen slechts vanuit de bron hulp kan komen. Zij zijn in hun wezen op zoek zijn naar Jezus die iedere causaliteit kan doorbreken. Het 'gewone' genezen is een ziekte inruilen voor een andere. Het zijn gevangen in een keten van causaliteiten. De priester doet met de zieke helemaal niets. Hij brengt slechts een korban voor hem. Hij brengt de ziekte dichter bij God. Priester, kohen betekent in het woord 'als zij', als de engelen, als de hemelse heerscharen. Zijn ageren in de mens. Het betekent dat zijn innerlijke in de zieke leeft. Vanuit het innerlijke, vanuit de priester wordt zijn tsora-ath beoordeeld. Vanuit het innerlijke nadert hij met zijn offer tot God. Bij Jezus gaat het niet om het constateren van ziekten. Een ontmoeting met hem, een woord van hem verandert op hetzelfde ogenblik alles. 17 Bezetenheid en demonen. 32 In het Hebreeuws kunnen we bezetenheid begrijpen als bezeten worden, als een machtsovername door wezens, demonen die zich in de mens proberen te nestelen. Demon is Grieks. Hebr shed, 300-4, mv shedim. Toen God de mens op de 6° dag schiep als hoogtepunt van de schepping, was er toch nog iets wat zich roerde. Adam was een dermate verbazingwekkend wezen dat de gedachte kon ontstaan dat 'Het natuurwetmatige’ een punt zou kunnen bereiken waarop het zelf de macht zou kunnen nemen. God maakte iets gelijkwaardig aan Hem dat zich zonder meer van God kon bevrijden om dan zelf de wereld te regeren. Zo is er bv de torenbouw van Babel, of Nimrod, de aanvoerder van de 4 koningen. Ook de farao probeerde zich te meten met God, die hij helemaal niet nader wilde leren kennen. Of er is Nebukadnezar in Daniël. Er zijn de gevallen engelen en Lucifer. De mens kwam als kroon der schepping als een nieuwe dimensie in de wereld. De dimensie van genade en liefde zou alles kunnen verlossen uit de gevangenschap der oneindig ogende natuurwetmatigheid. Toen roerde zich de geest van de natuurwetten en sprak: 'Nee, niet iets nieuws! Dat verstoort onze rust en macht.’ God zei: ‘Nu is het genoeg. Mijn almacht bereikte alles tot in het uiterste. Nu zal de liefde dit alles een zin geven. Wij geven de wetmatigheid nu de macht, zonder einde.' En toen wilden de geesten een nog perfectere mens tot stand brengen, een soort supermens. Ze materialiseerden daartoe deze geest zodat hij bijna lichaam werd. Dit gebeurde vrijdagnamiddag, op de 6° dag. Toen greep God met zijn almacht in. Almachtige, Hebr Shaddai is een samentrekking van Sheomar Dai, 'Die sprak: Genoeg!' God stelde een grens in en niemand die ze overschrijden zou kunnen. God greep met zijn almacht in omdat dit superwezen in aantocht was, omwille van de liefde, opdat er genade zou zijn. Daarom wil men in het Jodendom op vrijdag haastig de avond bereiken. Men weet dat natuurwetmatig deze geesten willen komen om hun nieuwe mens, de supermens tot stand te brengen. Daarom vindt ook de kruisiging op vrijdagmiddag plaats. De supermens wil immers de dimensie der liefde verhinderen. Daarom moet Jezus gedood worden en de Romeinse gemeenschap die de wet belichaamt moet dit uitvoeren. Ook de antichrist uit de Openbaring van Johannes die door God niet wordt toegelaten, wordt op het laatste ogenblik vernietigd. Hij wordt aan het beest van het wetmatige overgelaten om te verhinderen verder te woeden. Het beruchte getal 666 uit diezelfde Openbaring toont reeds de volkomenheid van het begrip 6, nl de 6 in de 3 tijden. Wanneer alles van deze dag zich met alles verbindt krijgen we de 36. In deze waarde wordt de volledige groei van 1 tot 36 samengenomen. De som van alle getallen van 1 tot en met 36, is precies 666. Het verhaal gaat dat God deze 6° dag niet volledig tot een einde liet komen. Hij bekorte voor de mens, die toen op die vrijdagmiddag al uit de Hof van Eden was verdreven, de vrijdag. Wanneer de sabbat begint is de mens al uit het paradijs verdreven omdat hij de vrucht van de boom van kennis reeds in zich had opgenomen. Daarom ook kent men aan de vrijdag geen 24 uur toe en voegt men een stukje van die vrijdag toe aan de sabbat. Dit alles om te voorkomen dat de supermens tijd noch ruimte zou krijgen om hier als zodanig te verschijnen. God verdreef de mens op het juiste ogenblik uit het paradijs om hem in de tijdelijkheid van de 7° dag te verbergen. Daarom ook onderneemt het jodendom op vrijdagmiddag niets meer omdat het anders onder invloed van die super intelligentie zou kunnen komen. Men bereidt dan enkel nog de sabbat voor. Om die geesten het einde der wetmatigheid te tonen, bevestigt God dat alles in de schepping nu volkomen en vervuld is. Hij zegent die 7° dag. Er mag nu niets meer gebeuren. Een supermens kan niet meer binnen. God toont hiermee dat op vrijdagavond de wereld van liefde op het einde van de 6° dag is ingetreden en de 7° nog is begonnen. De vrouwelijke wereld, de wereld van de omhulling/tijdelijkheid/verschijningen wordt helemaal niet bestraft omdat ze de vrucht van de slang aannam. Met de 7° dag komt immers een nieuwe wereld, genade en vergeving. Aan het begin van de sabbat zal de zon helemaal niet ondergaan. Als teken van de genade die de vrouw ontving blijft het licht in de wereld. Daarom is de vrouw in het Jodendom 's avonds de bruid of 33 koningin. Zij dekt en ordent de tafel. Zij steekt de kaarsen aan. Zij wordt geëerd. De volgende dag, zaterdag komt dan de bruidegom, de profeet Elia, de verkondiger van de Zoon van Davïd, de Messias, om de 8° dag aan gene zijde van onze tijd te brengen. Besluit: De almachtige God greep op vrijdagmiddag in om de liefde, de genade te redden en het beest, de antichrist, die superintelligentie te verhinderen. Shaddaï, God in zijn Naam van de Almachtige (300-4-10) grijpt in. Hiermee komt de almacht van de wetmatigheid tot een einde en worden de grenzen gesteld. God zegt: 'Dai’. Nu is het genoeg!' De natuurwetmatigheid wil alles verklaren, alles beheersen en is altijd in opmars. Er bestaat geen macht dan die van de wetten en de intelligentie. Ze is er altijd, in het verleden, heden en de toekomst op weg naar de Shaddai, 300-4-10. Gods ingrijpen gebeurt ook in ieders leven zodra iemand deze grens dreigt te overschrijden. Vandaar ook zijn onze levensjaren in de verschijningen begrensd. God laat het laatste teken van zijn almacht, de kleine, onooglijke jod niet tot stand komen. Deze wezens blijven steken bij de shed, 300-4. Aangevuld met het land, met de jod zouden ze shaddaï, almachtig geworden zijn. Wanneer deze geesten inzien dat er hier voor hen geen ruimte is, trachten ze zich met de mens te verbinden door bezit van hem te nemen. Zij wilden immers supermensen worden, de antichrist zijn. Die heeft geen liefde nodig, doch wil alleen maar heersen met de wetten als enige bestaande. En zo komt hij altijd weer met verzoekingen, ook met de verzoeking van Jezus. Bij Jezus merkt hij al snel dat hij met wetten niets kan beginnen en dat bij hem het Woord van God regeert. Bij de mens probeert hij evenwel 'bijna wetmatig'. Wanneer dat lukt heet die mens 'bezetene'. Bezetenheid betekent dus in bezit genomen worden door de shedim. Een bezetene is een achoets shed, een door de shed in bezit genomene. Of ook achoets dibboek, een aan hem vatgeklonken shed. Dibboek, 4-2-100, vastkleven, hidawek, 5-4-2-100. De almachtige God, Shaddai zei dai, 'het is genoeg'. Daardoor bleef er voor de overmoed van het wetmatige slechts de shed over. Deze shed kent zijn verwantschap met de mens die het leven geheel met zijn eigen intelligentie inricht. Intelligentie is niet iets boosaardigs. Slechts wanneer zij te ver gaat moet ze worden teruggefloten. Het is een karakterkwestie. Berekent men alleen in het uiterlijke of kan men de anderen vreugde bezorgen, geluk toewensen en zich verheugen in de vreugde van anderen? Bezetenheid kan op allerlei gebieden optreden. Men kan bezeten zijn als een voetbalfan of andere fan, je rijk of land groot willen maken en alles naar deze tijdelijke doelen geoorloofd maken enz… Gaat het om eeuwige doelen, laat het dan aan God over. Hij bestuurt ons leven vanuit de eeuwigheid. Beperk u tot goed doen in het tijdelijke en wees niet gefocust op applaus. Het werkelijk goede gebeurt ook zonder dat iemand het hoeft te zien. Hij die weldaden ontvangt zou eigenlijk niet moeten weten van wie ze afkomstig zijn. Het moet allemaal om niet zijn. Genade, chen, 8-50 is de stam voor 'om niet', bechinnam, 2-8-50-40, zoals gratia de stam is van gratis. Lust, ook in de massa beleefd is egoïstisch bepaald. En dan volgt al snel de bezetenheid. Dan melden zich de shedim. Zij willen de gedachtegang causaal perfectioneren. Ook filosofie kan demonische bezetenheid zijn. Ze spreekt dan een onbegrijpelijke taal en wil invloed op de tijdelijkheid blijven hebben. Zij wordt agressief tegen iedereen die de taal niet begrijpt, vooral tegenover de mogelijkheid van het eeuwige. De beoefenaar maakt het depressief zodra de grens Gods’ wordt overschreden. Het leven dreigt dan zinloos te worden. Er zijn bezetenen die te ver gingen in de esoterie, astrologie, psychologie. Er bestaat religieuze bezetenheid, politieke, financiële, wetenschappelijke… Bij het overschrijden van de grens roept God dan: 'Genoeg Dai'. De antichrist bereikt zijn doel nooit. Je breekt nooit uit de 6. In het gunstigste geval bereik je het hoogst haalbare, het getal 666. In ons wezen weten we allemaal hoe het einde van dit wezen zal zijn. 34 De 2 bezetenen uit Mattheüs 8. Zij vragen Jezus: 'Wil jij ons uitdrijven. Laat ons dan in die kudde varkens varen.' Waarom juist varkens? Leviticus 11, 7° vers: Het varken vertoont een tweeslachtigheid. Uiterlijk zijn de juiste kenmerken aanwezig, maar ze ontbreken in het innerlijke. De bezetene vertoont een hoge intelligentie, een groot weten binnen het causale, maar inwendig bestaat een onjuiste georiënteerdheid om zich als supermens te handhaven. In gene zijde van het woord betekent varken, Hebr chasir, 8-7-10-200 omkeren, terugkeren, herhalen. De bezetene wil over de dood heen, terugkeren, omkeren. Aan het begin van het verhaal waren ze uit de graven verschenen. Ze waren erg gevaarlijk. Waar de bezetenen zich ophielden kon niemand hen op hun weg passeren. De bezetene is reeds een dode en zijn ziekte is uiterst gevaarlijk. Hij laat niemand zijn weg vervolgen. Na uitgedreven te zijn in de varkens, in de dieren van omkeren, terugkeren, herhalen sterft hun leven met die van de varkens in het water of de tijd. Het woord zegt echter: 'Zij keren om. Het leven komt terug.' Men denke aan het gezegde 'Wij zijn gestorven en we zijn opgestaan'. Die arme bezeten drommels zijn met deze zeugen niet verdronken. Bezetenheid kan genezen worden door de ontmoeting met Jezus die zich aan de natuurwetmatigheden onttrekt, zolang hij maar het verlangen heeft om terug te keren. Want dat is toch ook hun verzoek: 'Laat ons in die varkens varen. Wij willen chasir zijn. We willen choser, omkeren.’ Ons huidige leven moet terugkeren van bezeten te zijn door het tijdelijke. Het leven moet in het water, in de tijd het einde beleven van alles wat tijdelijk is. Wij zullen als nieuw geboren worden en alles herhalen, maar dan rein, onbezoedeld door de heerschappij van het tijdelijke. 18 Over het water lopen. Water staat voor de beleving van de tijd. Het teken mem, 40, betekent ook tijd. Waar iedereen zinkt en verdrinkt loopt Jezus over of op de tijd. Hij is niet onderworpen aan de wetten van het tijdruimtelijke. Hij komt van gene zijde. Daardoor kan hij de winden of geesten sturen. Hij is geen product van de tijd. Hij staat er boven. Zijn weg verloopt vooral ook aan gene zijde van de tijd. Petrus dreigt te verdrinken. Zijn geloof is niet groot genoeg. Gewoonlijk beweegt Jezus zich per schip over het water. Schip, Hebr ania. Ik is ani. Het schip is de omhulling van de verschijning van het ik. Zo beweegt alles zich in de tijd wanneer het ik de leiding heeft. Weinigen wagen het om overboord te gaan. Ze verdrinken wanneer ze zelfstandig door de tijd willen gaan. Jonah kocht voor zijn vlucht een plaats aan boord van een ania. Dat 'ik' bergt de vele mensen van de wereld. En omdat Jonah in het schip op de vlucht is voor God verliep alles heel anders dan hij had gepland. De wolk, de verheerlijking op de berg, Saulus voor Damascus. Verheerlijking in het woord betekent omvorming of verandering. Lucas vertelt dat het uiterlijk van Jezus veranderde. En dan verschijnen de reeds lang gestorven Mozes en Elia die een gesprek met Jezus hebben. Nadien verdwijnen Mozes en Elia door een wolk. Jezus en zijn 3 discipelen blijven achter. Volgens onze natuurwetten is een gedaanteverandering niet mogelijk. Ook de discipelen menen, wanneer ze Mozes en Elia zien, dat ze hutten moeten bouwen. Ze kennen het leven in het wezen nog niet. Ze weten niet dat het leven pas echt begint in wat men hier de dood noemt. Wolk, Hebr anan, 70-50-50. Antwoorden betekent anah, 70-50-5. Het verschijnen van God in de wolk is zijn antwoord. Is de stemming bij het beleven van een wolk dan ook Gods stem? Al de woorden die bv Mozes in de wolk hoort, worden ons vanuit de Heilige Geest meegedeeld. Geen ander mens kon die woorden immers horen. 35 Denk aan de wolkenkolom die de Hebreeën door de zee en door de woestijn leidde, die vanzelf bleef stilstaan of verderging. Denk aan de wolk tussen de beide cherubs op het deksel van de ark van het verbond van hemel en aarde. God woonde in deze wolk. Van daaruit sprak Hij. En natuurlijk brengen de wolken ook de regen. Het Woord van God voedt de mens. De regen verschijnt in het tijdelijke, de wolk in het eeuwige. In tijd en ruimte hoorde ook Mozes niets vanuit een wolk. De wolk bergt de regen in zich, dus het water, de tijd. Vaak is het water dermate gering aanwezig dat men in het geheel geen wolken ziet. De tijd, het water kan dus verschijnen zonder er iets van te merken. Soms zie je de wolk met daarin een antwoord. De tijd kan echter ook stromen als een rivier of zijn als de zee. Dan beweegt de wind het water en zegt men dat men de geest herkent of vermoedt als de bestuurder van de tijd en van het eigen lot. Water/tijd kan ook bevriezen tot sneeuw en ijs. Dan vertonen zich kristallen. Ook zo kan men structuur en harmonie in de tijd herkennen. De wolk echter toont de uiterst lichte structuur van de tijd. Ze heeft geen vaste vorm. Het ene ogenblik heeft ze de vorm van een mensenhoofd, kort daarop dat van een gebergte enz… Spreekt God vanuit de wolk zegt Hij: 'Let niet op de vorm. Het woord in de tijdstroom is als een inval, een toeval. Het valt je toe van boven.' De geest bepaalt de vorm van de wolken. De wolk is als grensverschijning van het water. De waterdamp toont de overgang naar het niet-zichtbare. Zij toont ons het worden van de tijd. De oorsprong van de mens die leeft vanuit de woorden van God is nooit star zoals in de wolken velerlei vloeiende vormen bestaan. Zo verdwijnen Mozes en Elia met een wolk, zoals ook de hemelvaart van Jezus in een wolk gebeurde (Handelingen 1:9). Wat gebeurde er met Saulus die vanuit Jeruzalem op weg was naar Damascus? (Handelingen 9) Zijn bedoeling was om de mensen die van de starre weg afweken te binden en naar de hoogste instanties in Jeruzalem te brengen. Op zijn weg verscheen hem dan de allang gestorven Jezus. 'Saul, Saul, waarom vervolg je mij?' Saul merkte daar zijn verblind zijn. De woorden wekten de stemming 'Wat doe ik eigenlijk? Is de wereld dan star? Is genade dan slechts voor starre gelovers?’ Hij merkte nu dat deze starheid hem verblinde. Hij kende alleen maar de buitenkant, de starre huid/or, 60-6200. De binnenkant is evenwel levend. De gehele geschiedenis van de Bijbel in het Oude Testament werd hem duidelijk. Iwer, zoals het woord voor huid, 70-6-200 geschreven. De woorden van Jezus zeggen hem toch naar Damascus te gaan, maar naar Ananias die hem verder zal helpen. Hebr. Ananjah 70-50-50-10-5 betekent Wolken-Heer, de Heer in de wolk of in de wolk is de Heer. De genezing van Saul, later Paulus, betekent God leren herkennen in de levendigheid van de geest en niet in starre beelden. Zo is de gedaanteverandering van Jezus, zijn verheerlijking een teken van het niet onderworpen zijn aan een starre vorm. Hij verscheen nu eens hier en dan weer daar alsof dat in de wereld niets uitmaakt. Hij leefde zodanig dat Mozes en Elia, afkomstig uit vele Bijbelse eeuwen terug, hier en nu met hem samen konden zijn. De discipelen konden het slechts op een aardse starre wijze ervaren en wilden hutten voor hen bouwen denkende dat hun gasten hier zouden blijven. De wolk toonde hen een verborgen persoonlijk leven waar een veelvuldigheid leeft. God is in ons zoals wij in God. De mens is geneigd om wat hier gebeurt als het enige te zien en zijn eigen innerlijke persoonlijkheid te veronachtzamen. Gelijkenis, mashal, 40-300-30 betekent ook heersen. Het leven in deze wereld maar niet van deze wereld wordt door beide kanten tegelijk beheerst. Woorden gelden aan beide zijden maar wat betekenen ze in mijn innerlijk? Wie beide zijden niet kan onderscheiden, weet ook niets van de liefde van God noch van zijn eigen liefde waar God op wacht. Diens leven is zinloos en saai. Eigenlijk wacht zo iemand alleen nog op de dood die hem van deze manier van leven zal bevrijden. 36 19 Farizeeën en schriftgeleerden. De tegenstanders spreken een heel andere taal dan Jezus. Zij verstaan hem eenvoudig weg niet. Maar ook zij leven in het eeuwige, in de bron die bij eenieder van ons in onze verborgenheid bestaat. Het is de zonde van alle tijden om slechts dat wat men onderneemt als werkelijk te accepteren. Zo ontstaan alle misverstanden. Uit die gelederen ontwikkelden zich de Farizeeën en schriftgeleerden. Er bestaat op dit vlak geen onderscheid tussen Joden of christenen. Farizeeën en schriftgeleerden zijn overal. Ze zijn in ons zoals ook de Amalekiet, de Edomiet, de Egyptenaar, de Jood en de Israëlmens in ons bestaan. Het verandert zoals de vorm van een wolk. De geesten, de winden die dagelijks door ons heen waaien beïnvloeden voortdurend de intensiteit van al die volkeren in ons leven. Farizeeën, peroeshim, afgeleid van het woord porash, 80-200-300 betekent zich afzonderen. Zij zonderen zich af van de wereld en van het leven. Wij ervaren hen als representanten van een bepaald soort hoogmoed, pedanterie, betweterigheid. Ze komen uiterlijk goed voor de dag en willen niet door anderen bevlekt worden. Ze leven alsof ze alles al bereikten. Ze zonderen zich dus af van de realiteit. Deze houding maakt zich van ieder mens in het tijdelijke meester. Sommigen verstarren erin, anderen vertonen deze houding slechts bij gelegenheid. Wat zijn dan die schriftgeleerden? Sommigen vertalen het als sofrim, mv van sofer, schrijver, eventueel auteur. Kinjodea sofer is een schriftgeleerde in de zin van 'iemand die goed bekend is met de Schriften'. Zelf heb ik vaak gedacht aan Talmid chacham, geleerde. Deze mensen werden en worden in het Jodendom zeer geëerd omdat ze ervan doordrongen zijn dat er heel veel zachtmoedigheid en bescheidenheid voor nodig is. Vandaar dat ik lang niet begreep wie deze schriftgeleerden waren of zijn. Het werd steeds duidelijker dat schriftgeleerden de woorden van de Bijbel slechts naar hun uiterlijkheden kennen en niet vermoeden dat ieder woord ook een rijke binnenzijde heeft. Vaak gaat het om beroemde filologen, kenners van de Hebreeuwse grammatica. Ze lachen wanneer men beweert dat de joodse wijzen vanuit hun innerlijke kant werden gevoed en daar onvergelijkbaar geluk van ondervonden. Ze bestaan onder Joden, christenen en moslims, zoals ze ook bestaan bij hen voor wie de woorden van de Bijbel heilig en eeuwig zijn. Het overkomt diegenen die in het tijdelijke alles bereikten. 'Wij zeggen toch gewoon wat er staat?' Ze kennen de Bijbel uit hun hoofd en tonen aan de hand van teksten hun gelijk. Iedereen heeft deze verhalen in zich en iedereen wordt geconfronteerd met de verzoeking om zich aan te sluiten bij de Farizeeën en schriftgeleerden die in ons leven. Het leven van iedere mens vertoont van dag tot dag tal van schakeringen. God, Elohim schiep hemel en aarde. Hij maakte nadien dan het onderscheid tussen licht en duisternis, tussen de wateren boven en de wateren beneden het firmament. Vervolgens dat tussen de zeeën en het droge, tussen de kruiden van het veld en de blijvende bomen, tussen het grote licht van de dag en het kleine licht van de nacht en de sterren; en daarna tussen de vogels en de vissen. En op de 6° dag werd dan het onderscheid aangebracht tussen alle dieren en alles wat kruipt en de mens. In al deze wezens is een levende ziel aanwezig, Hebr nefesh chaja ook in de mens. Er werd echter een 2° naam van God geïntroduceerd in Genesis 2:4, 'de Here God', Hebr Adonai Elohim, 10-5-6-5 (het Tetragram) en 1-30-5-10-40. Juist tegenover al die tweeheid in de verschijning kwam er nu een eenheid van een tweeheid in God zelf. Ook de mens staat in het leven tegenover al die vormen van tweeheid, wetende dat hij niettemin zelf een eenheid is. Zelfs de beide bomen in de Hof van Eden zijn met 2 terwijl ze door dezelfde onzichtbare wortel gedragen worden. Deze 'Here God' geeft de mens zijn adem en verleent hem daarmee de goddelijke eenheid (Genesis 2:7) van nefesh en neshama, van levende ziel en goddelijke adem. De mens heeft het wetmatige in zich maar ook het nieuwe, het goddelijke. De grote 37 vraag bij de mens nu is: beleeft hij deze eenheid of overheerst bij hem de tegenstrever? Het is een voortdurend conflict in het innerlijke van de mens. Heel vaak heerst de nefesh levensinstinct. Nefesh 50-80-300 toont affiniteit in de getallen met het woord voor slang, nachash, 50-8-300. In beide gevallen zijn de echte getallen 5-8-3. Nu begrijpt men ook het begrip vallen, Hebr nofel 50-80-30, dus ook 5-8-3. De val, de zonde heeft dus te maken met de zwakte, de verleidbaarheid van de nefesh. God gaf de neshama alleen aan de mens. Daardoor kan de mens in alles de eenheid erkennen en is God nu in de mens zoals de mens met zijn uitademing in God is. De Heilige Geest, Hebr Roeach ha-Kodesh kan de mens het woord inblazen tot in het hoogste van gene zijde. De geest wordt dus gezonden, geblazen. De mens met zijn neshama heeft de eenheid al in zich. Een dier met alleen een nefesh kan helemaal niet zondigen. We kunnen ons opwinden over een kat die een vogel grijpt of over een wolf die een lam verscheurt, maar echt kwaad ze zijn we er niet op. Want enkel de mens kan zondigen. De geschiedenis van 'de belastingpenning'. Jezus tegenstanders die hem voortdurend op zonden of overtredingen trachtten te betrappen om hem aan de Romeinen te kunnen uitleveren wilden van hem af. Zij kwamen tot Jezus, begeleid door enige Herodianen. Ze vleiden hem als vrome en vroegen hem of men de overheid, aan de keizer belasting moet betalen. Men verwachtte dat Jezus zou zeggen: 'Kinderen, het gaat toch om het eeuwige leven. Wat maken jullie je toch druk om die aardse overheid en zijn keizer?' Jezus liet zich evenwel een munt tonen en wees op de afbeelding van de keizer. De munt toonde dat de keizer de heer is en dat alles hier hem toebehoort. Jezus sprak dan de bekende woorden: 'Geef dus aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.' Men doelde hier op onze verhouding tot de wereld der verschijnselen. De keizer belichaamde in de Bijbel de heerschappij van Rome, de heerschappij van de wereld der wetten. Daarom richtte Paulus zijn eerste brief aan de Romeinen, niet die van vlees en bloed, maar aan de Romein in elke mens. Rome wordt in het jodendom ook geïdentificeerd met Edom, de tweelingbroer van Jakob van Israël. Theologen winden zich enorm op over het bedrog van Jakob tav Esau of ook Edom die hem de zegen stal. Ze zien evenwel enkel de uiterlijke kant van het gebeuren en miskennen de andere zijde waarmee de eenheid van het woord duidelijk wordt. Esau, Hebr Esow, 70-300-6, het gemaakte. Zo wordt zijn naam bij zijn geboorte beschreven. Hij was dus degene die gemaakt werd, die 'reeds klaar' was. Zijn bedekt zijn met haar betekent dat 'hij al vele ontmoetingen had gehad'. In de Kabbala worden alle vorige werelden ook aangeduid als de werelden van de 'koningen van Edom', met verwijzing naar de namenlijst in Genesis 36:31-39. We hoorden enige keren dat de wereld eerst wetmatig was, door wetten geregeerd tot God zijn eigen Naam nieuw noemde als Here. Daarmee kwam de Here God in de wereld. Tracht men die fase der wetten in de wereldgeschiedenis te duiden veruiterlijkt men. Dan verkoopt en verraadt men het geheel en is men een schriftgeleerde. De fase van de wet is in ons. Wij zijn dat zelf zoals ook de fase der liefde in de wereld niet daarna pas komt. Plaatst de Bijbel ze daarna, bedoelt men dat de fase der liefde altijd al in ons was omdat zij in de bron bij God is. Het patroon van de bron stroomt altijd, in elke tijd en door iedere mens. Rome is Edom in de bron. Ook in het heidense Rome leefden prachtige, heerlijke, heilige mensen zoals ook in het oude Egypte en overal ter wereld. Al deze volkeren zijn in ons aanwezig omdat ze leven in de bron bij God. Hun namen vertellen ons iets over hun beide kanten. De vraag van de Farizeeën aan Jezus was dus eigenlijk of we de wettenwereld simpelweg opzij moeten schuiven? Men wilde hem graag laten zeggen dat deze wereld hier niet echt telt en dat het vooral gaat om gene zijde en om iets wat na dit leven komt. De gerechtsdienaren van Herodes waren en kenden slechts de wereld van de 38 tijdelijkheid en huiverden bij de gedachte aan een 'daarna'. Ook de Farizeeën erkenden alleen maar het leven hier. Ze gedroegen zich alsof het Eeuwige hier reeds is. Ze verachtten de Romeinen als de mislukte kinderen van Edom en voelden zich daadwerkelijk uitverkoren. En zij wilden van Jezus af omdat deze hen wees op de wereld van de werkelijkheid, op de wereld van het woord. De tragedie nu is juist dat de Farizeeën hem uit de massa niet konden verstaan. Ze hadden nog wel weet van een wereld aan gene zijde, in tegenstelling tot de Sadduceeën die het bestaan daarvan op logisch causale gronden afwezen. De Farizeeën uit de massa hadden zich in de hoogmoed van hun uitverkiezing volledig afgezonderd en verblind voor de eenheid van het woord. Maar finaal komen allen vanaf hun eigen weg toch samen op die ene bestemming. Hebben we de moed onszelf te vragen hoe sterk het farizeïsme in ons leeft? 20 Instituties en gebruiken. Instituties zijn verschijningen in de tijdelijkheid. Zoals een lichaam onderhouden moet worden, zo ook kan deze wereld niet zonder bepaalde lichamen. Het fysieke lichaam is een verschijning vanuit de eeuwige bron. Zo ook zouden we graag in onze instituties het eeuwige belichaamd ziet. Het hier kan zich niet verzelfstandigen. Zonder de verbinding met het eeuwige gaat alles verloren. Maar het eeuwige verlangt evenzeer naar het hier en bevrucht het met de regen/het woord. Het hoopt op de bereidheid van het hier, van de aarde, het tijdelijke om het zaad/woord te ontvangen. Of de instituties hier kunnen bestaan is afhankelijk van alle mensen in hun verborgenheid. Dus niet slechts van de mensen die nu in de tijdelijkheid zijn, maar van alle mensen, want het verborgene is de bron van al het zijn. Het brengt in ieder tijdsmoment Gods blauwdruk van de wereld voort. Het kan dus dat bepaalde instituties in bepaalde tijden geen goede vertegenwoordigers hebben. Maar ook zij krijgen leven ingeblazen door mensen die elders ter wereld leven zonder daar zelf weet van te hebben, ook door heilige mensen uit alle tijden. Verschijnt hier een institutie moet zij gerespecteerd worden als een geheim, als een belofte. Men moet niet direct beginnen te analyseren, de institutie van het leven te misgunnen of te bekritiseren. Wees geduldig en verdraag ook tijdelijke ongerechtigheid. Men moet zich vooral bewust zijn van het gevaar een farizeeër te worden door zichzelf beter te achten en zich af te zonderen van het reële leven. Een institutie wordt als lichaam hier geboren. Een farizeeër berekent onmiddellijk de schadelijke gevolgen voor zijn machtspositie en zijn kleed. Emoties en natuurwetten leiden hem. Bedenk dan wat de zin van de mens hier is en van al het leven alvorens te oordelen. Het geldt voor alle instituties. Er zijn fasen waarin het farizeïsme sterker is en andere waarin het zwakker is. De mens is immers het centrum waar alles om draait. De mens kan in de loop der tijden opnieuw geboren worden nadat zijn vroegere lichaam hier is gestorven. En zo kan een institutie door het leven van een enkele mens ook weer nieuw worden. Het gebeurt onbewust zoals ook de institutie niet weet of er voor haar een verandering of een nieuw leven zal aanbreken. Het ware vindt immers plaats in het verborgene of de bron van het zijn. In het NT lezen we dat Jezus vaak op een berg klimt. Berg klinkt in het Nederlands door in woorden als bergen en verbergen, het gebergte bergt verborgenheden. Berg, har, 5-200 is ook de stam voor zwangerschap, harajon, 5-200-10-6-50. Uit een zwangerschap komt nieuw leven alsook uit de verborgenheid. Thora betekent niet wet zoals gewoonlijk vertaalt, maar is afgeleid van het woord voor bezwangeren. Met zijn woord bezwangert God de wereld en de mens. Op dezelfde wijze worden de 10 Woorden, Hebr Assereth haDibroth, ook vaak de Wet genoemd. Dit woord komt in de decaloog evenwel helemaal niet voor. Ook hier zien 39 we een teken tot afzondering, zichzelf beter achten, betweterigheid. Het stamt van de zelfhandhaving van de nefesh. De wet is het eerste waaruit het verlangen naar liefde en genade kan voortkomen. Voor degene die naar liefde verlangt is de wet iets verschrikkelijks. Wie slechts onder de wet leeft zal genoegen scheppen in de ondergang van zijn vijand. Zo namen de zwakkeren hun toevlucht tot listigheden om zich te kunnen handhaven. Daar is zo min tegen te doen als tegen een leeuw die de zebra verscheurd. Hier komt nooit een einde aan, tenzij de Messias komt, tegen alle natuurwetten in die de wolf en het lam laat samenwonen. De nefesh alleen kan zich daar niet toe ontwikkelen. De opeenvolging der geslachten kan de Messias niet voortbrengen. De nefesh verstaat dit niet en zal zich er, overeenkomstig de wetten, ook tegen verzetten. Leeft in het verborgene van de mens dan een boze geest? De mens heeft alle personen van de Bijbel in zich. Tot welke voelt men zich het meeste aangetrokken? De mens heeft zijn vrijheid omwille van de liefde. Verliep alles wetmatig was ook de vrijheid gepland. In dat geval zou de Messias causaal komen om menselijke verdiensten te belonen en vijanden te bestraffen. We kunnen de gebruiken niet bekritiseren of beoordelen. Het zijn de mensen die we slechts in liefde kunnen tegemoet treden door verwantschap te voelen met de waarachtige mensen in de Bijbel en door die in het eigen leven te herkennen. Mensen kunnen veranderen en berouw hebben op een innerlijke wijze. Misschien wordt het hier wel nooit opgemerkt maar dan weet men dat God het weet, anders zou het geen ware ommekeer zijn. Wil God het, zullen zijn gebruiken veranderen. Een mens die de liefde herkende zal ook de zin van trouw verstaan. Hij voelt zich aangetrokken tot die Bijbelfiguren die hun leven in de bron wijdde aan God. Hij zoekt daardoor naar de eenheid in het woord. Om aan God te kunnen geven wat van God is, moeten we van alles de bron proberen te vinden. Dat doen we niet als torenbouwers van Babel maar door te vertrouwen dat Gods trouw ons de zin van alles uiteindelijk wel zal doen toevallen. Het gaat dus steeds om het ervaren van de bron als bron om daarna de vreugde te beleven bij het ontdekken dat deze bron altijd stroomt en schenkt. God is onze Vader in de hemel die ons het dagelijks brood in onze tijd schenkt. Brood als voedsel van de mens en niet als voedsel ter bevrediging van onze dierlijke honger. 21 Jodendom en christenheid. In principe zijn alle mededelingen in het NT ook voor Joden acceptabel. Ze betekenen een vreugdevolle verrassing. Het is een vervulling van alles wat de mens uit het OT kent. Wat veroorzaakte dan de scheiding der wegen? De nefesh, het natuurwetmatige speelde een doorslaggevende rol. Het is een confrontatie die zich al in de bron afspeelde, een botsing van wetmatigheden gevolgd door een strijd om de heerschappij. Farizeïsme en schriftgeleerdheid maakten hun opwachting. Zodra men met hoogmoed op de ander neerkijkt verschijnt onmiddellijk de slang. 'Neem nu toch de macht. Je kunt de ander dwingen en kwellen. Uiteindelijk zal hij moeten bekennen dat je gelijk hebt.' Zo verovert men deze wereld en vergeet men de eeuwige bron of de eenheid van Gods Woord van. Deze verovering is de grote verzoeking of verleiding. Het christendom werd door het heidense Rome erkend. Sinds Constantijn was zelfs de keizer een christen. Het bewijs was geleverd. De sterkste partij had gelijk. De farizeeërmentaliteit won aan beide kanten. Er ontstond een machtsstrijd. Vanuit een machtsroes verkondigde men in de christenheid dat alles hier nu reeds vervuld werd. Het jodendom zal hierop hebben gevraagd: 'En waarom gaan sterven, dood, leed en ziekte dan nog steeds door? De Messias zou toch een geheel nieuwe wereld brengen? Zon en maan zullen nieuw worden. De wolf en het lam zullen samenwonen. Jullie zeggen dat alleen maar omdat jullie maar al te goed weten dat dit helaas nog niet het geval is. De bron, de Bijbel zal hier vervuld worden tot aan het laatste woord. Men kan toch niet beweren dat deze wereld nu al het eeuwige rijk is? Dat zal hier zeker ook 40 verschijnen, omdat in de bron alles al beleefd en vervuld werd. Maar hier zijn we toch niet identiek aan de bron? Jullie tonen ongeduld. Vertrouw op God wanneer jullie in hem geloven en hem trouw zijn. Misschien zijn jullie wel gevallen voor de verzoeking door de slang.' Zo ongeveer zal er gedacht zijn. De christelijke praktijk, niet alleen tegen de Joden, maar ook in hun onderlinge strijd, sprak/spreekt boekdelen. Zo ook struikelde het Jodendom in de geschiedenis meermaals omdat zij het onderscheid tussen het heilige en het profane niet begrepen. Natuurlijk wil men aan de gehele mensheid hier het mooist mogelijke schenken. Natuurlijk gunt men ook de Joden hier een rustig en gelukkig leven. Dat wensen we ook de Arabieren, de Russen, de Duitsers, de Amerikanen… Maar verkondigen dat alles hier en nu al vervuld is moet wel een zonde zijn. Nog altijd verlangen we naar de vervulling hier, naar de opstanding der doden, naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Christus is opgestaan, in de Bijbel, in de bron van het leven. Maar het is duidelijk dat we nog steeds leven in een wereld waarin de nefesh het zich af en toe kan permitteren genereus te zijn. Gesprekken gebeuren nog hoofdzakelijk onder schriftgeleerden. Verlegen bekent men de schuld van de eigen partij. De andere partij hoort dergelijke woorden graag. Schriftgeleerden zijn vaak al tevreden wanneer men hen eens gelijk geeft. Zij vergeten in hun verwaandheid liever dat Jezus geen profeet is, maar van een geheel andere orde. Het is een uniek wonder zoals ook de maagdelijke geboorte dat is. Aan zowel goede als kwaadaardig domme rabbi’s is er nooit een gebrek geweest. Eigenlijk is het Jodendom van oudsher in het OT bekend met het grote verlangen naar de Messias. Messias is het Hebreeuwse woord voor de Gezalfde, in het Grieks vertaald door Christus. De geschiedenis in het NT vertelt juist over het wonder van de Messias. De christenheid kondigde het rijk der eeuwigheid al in de wereld van de uiterlijkheden af. Het is het gevolg van overhaastheid. Ze vergat dat er een bron bestaat. Ze vergat dat het gaat om het huwelijk van bruid en bruidegom, van het uiterlijke en het innerlijke. Ook hier vergat men de betekenis van de Bijbel als het Woord van God. Ze vergat dat God zelf het woord is en dat het daarin gaat om een belofte van genade en om het doen ontwaken bij de mens van de liefde en zijn verlangen naar deze genade. Zolang deze nieuwe dimensie niet doorbreekt, blijft alle menselijk streven vergeefs en blijft men hier de vervolgde en de verdrevene. Ik denk dat ons nu een fase te wachten staat waarin het verlangen naar genade, naar verlossing in de wereld zal doorbreken. De ed/damp, 1-4 stijgt nu wellicht op. De nieuwe Adam, 1-4-40 kan nu verschijnen. Dan zullen christenen er niet van uitgaan dat Joden hun gelijk zullen geven door zich bv te laten dopen en daarmee het bewijs te leveren dat ze tot dan toe ongelijk hadden. Al evenmin is het de bedoeling dat christenen opeens Joden worden. Dan ontstaat er een vermenging van gebruiken, folklore en gebeden. Het is de bedoeling dat alles in de schepping trouw blijft aan de vorm die God hen gaf. God schonk aan alle planten en dieren hun eigen vorm. Zo leven ook alle mensen van alle talen. III Van veelheid naar eenheid: kruisiging, dood en opstanding. 22 Overgeleverd aan het onbegrip. De Farizeeën en schriftgeleerden verstonden de taal van Jezus niet. Het is geen intellectuele achterstand, maar ze begrepen de taal van de verborgenheid niet. 41 Sommigen verstaan slechts de uiterlijke betekenis terwijl de anderen, die de taal in de bron kennen, weten dat bij de schepping uit de bron de gebeurtenissen in de tijd opwellen. Aan de woorden van het uiterlijke kan dan klank worden gegeven. De bergrede maakt het duidelijk. Jezus zei: 'Jullie hebben gehoord dat er gezegd is...', en dan: 'Ik zeg jullie echter...'. Jezus bedoelde dat niet in de zin van een opeenvolging in de tijd, maar in de zin van: 'Wanneer jullie alleen maar oog hebben voor het verschijnende, zonder jullie daarbij af te vragen waar dat vandaan komt en wat de Schepper ermee bedoeld, verstaan jullie de zin ervan voor de eeuwigheid niet. En daarom zeg ik jullie nu wat de betekenis ervan is in de bron.' Wie geen toegang heeft tot de bron eet de vrucht van de boom van kennis. Dat verspert hem de weg naar de boom des levens. Dit weerhoudt hem niet om woorden uit de boom van kennis te gebruiken in de wereld van de boom des levens. Je kan Jezus alleen verstaan wanneer bij jezelf het verlangen groeit naar de zin van het leven en naar de eeuwigheid. Jezus merkte dat de geslachten der wereld in alle tijden zouden oordelen op grond van uiterlijke verschijningen. Daardoor ook zullen ze de vraag naar het innerlijke als lastig en paradoxaal ervaren. Op deze wijze zal men het doel niet bereiken. De wereldse macht is in handen van de instanties die het doeltreffendst conclusies trekken uit de verschijning. Iets anders kennen ze eenvoudigweg niet, zelfs niet hogepriesters. Zelfs engelen, boodschappers van God, zijn onderworpen aan het wetmatige. Nadat de mens door de ontmoeting met de slang ten val was gekomen, dus nadat hij in zijn verschijning in de wereld, dwz in zijn vrouwelijkheid was aangevallen en aangerand, of ook de vrucht van de boom, van het tijdsverloop in zich had opgenomen, bemerkte de mens dat hij naakt was. Voordien was hij ook naakt, maar toen was zijn uiterlijke verschijning nog gelijk aan zijn innerlijke. Zoals het innerlijke van de mens eeuwig is, zo is zijn uiterlijke een omhulling van licht/or, 1-6-200. Door zijn val, door zijn aandacht te richten op uiterlijke groei en kennis, raakte het uiterlijke van het eeuwige innerlijke gescheiden. Het uiterlijke werd tot ‘worden’, waar het innerlijke ‘het zijn’ bleef. Deze onvolkomenheid werd zijn schaamte die hij trachtte te bedekken om niet voortdurend aan deze gespletenheid van tijd en eeuwigheid herinnerd te worden. Hij bedekte zelf de schaamte met een vijgenblad. Dwz: hij wees daarmee de oorzaak van zijn val aan. De vijg is immers de 4° vrucht. Deze spreekt van de gebeurtenissen in de wereld van de 4/tewel, 400-2-30, van de wereld die bewoond wordt door de veelheid. Met de groei van de vijgenboom komt de vrucht van de veelheid. God geeft de mens dan een omhulling van huid/or, 70-6-200. Het licht/or, 1-6-200, verdween met de indruk van de mens dat hij kon ingrijpen in het uiterlijke van de ontwikkeling. Op de plaatsen waar het licht het duidelijkst de verbinding met de eeuwigheid verliest groeit dan vervolgens het haar. Haar, Hebr sa-ar, 300-70-200, wordt geschreven zoals het woord sha-ar, 300-70-200, poort. De sh is dezelfde letter als de s. door de poort wordt God binnengelaten. Daardoor kan een directe verbinding ontstaan tussen eeuwigheid en tijdelijkheid. (Psalm 24:7-9) Het haar daarentegen wijst op de veelheid der ontmoetingen in de tijd. De vele haren op het hoofd kwamen in de plaats van het eenmalige eeuwige. Het oog van de mens zag door tijd en ruimte, maar werd door haar bedekt. Zo waren ook de menselijke handelingen eenmalig en allesbepalend. Nu zijn ook de oksels met haar begroeit. De mens moet vele handelingen verrichten maar weet daarbij niet of en hoe ze met het resultaat zullen samenhangen. Het leven van de mens in de eeuwigheid raakte nu verdeeld over vele generaties. Hij kan zich hier nauwelijks met de echte voorouders verbonden voelen. Ook zijn nakomelingen vertonen een veelvuldigheid waardoor het gevoel van verbondenheid met hen verloren gaat. De haargroei die hierbij hoort leidt tot de diepst gevoelde schaamte. De mens verloor zijn eenheid door tijd en ruimte. Hij trof zichzelf in de uiterlijkheid aan als een wezen dat niets weet, niets kan en afhankelijk is. 42 Nu is er bij de man rond de mond ook baardgroei. Dwz wat uit de mond komt is erg verbrokkeld. Hij kan het woord niet meer in zijn goddelijkheid uitspreken. Baard en oudste betekenen in het Hebr beiden ‘zaken’, 7-100-50. De omhulling, het uiterlijke, de nekawa, het vrouwelijke heeft evenwel geen baard. Dwz het uiterlijke kan niets wezenlijks vertellen, hoe goed de uiterlijke bewijzen ook kloppen. Een Hebreeuwse uitdrukking: Kol isha erwa, 'de stem van de vrouw is schande', dwz 'dat het vrouwelijke niet moet spreken'. Deze stem verleidt. Erwa, 70-200-6-5 heeft dezelfde stam als aroem, 70-200-6-40 wat naakt betekent. De stem van het vrouwelijke is dus naakt. Ze doet alsof al het gezegde overeenkomt met de eeuwigheid. Aroem, naakt is ook gelijk aan het woord voor listig. De slang in het paradijs noemt aroem. Het wordt vertaald als listig, hoewel men evengoed naakt had kunnen gebruiken. De schaamteloosheid van de slang doet namelijk alsof het innerlijke, het eeuwige zomaar gelijk zou zijn aan het uiterlijke, het tijdelijke. Het vrouwelijke, het uiterlijke zou in dat opzicht dus een baard moeten hebben. Daarmee maakt het zijn relativiteit, zijn tijdelijkheid kenbaar. Het wordt Jezus duidelijk dat de mens hem niet zal verstaan en hij tracht van hem af te komen. Ook de discipelen verstaan hem slechts ten dele. Het apocalyptische dier van de tijdelijkheid heeft de mens in zijn greep. Daar vandaan zal Jezus in 3 dagen terugkeren in het hier. Dat gebeurt niet in 3 tijdelijke dagen maar in eeuwige, nl verleden, heden en toekomst. Altijd staat er een heden tussen gisteren en morgen. De 3 dagen na afloop waarvan Jezus weet dat hij uit de doden zal opstaan, hebben betrekking op een terugkeer op de 3° dag, dus in de toekomst. Want met een volle geloofszekerheid weet hij dat het leven er eens weer zal zijn. Het tijdelijke wordt daar niet ervaren als een eindeloosheid. Jezus weet nu dat deze wereld slechts tot inzicht kan komen wanneer zij de bron, het zijn zelf beleeft. Omdat deze wereld hier door de benijder van de liefde gevangen wordt gehouden, kan zij dat inzicht slechts door de verlossing in de dood beleven. Daarom is de dood ook goed. Hij bevrijdt de mens uit zijn verstriktheid in de wereld en dat zal Jezus deze wereld als eerste tonen. De dood lijkt zinloos omdat die alles lijkt te beëindigen. Jezus toont dat de dood de mens naar de eeuwige kant van het zijn voert. Daar zal men zichzelf leren kennen. Dan zal blijken dat de tijdelijkheid, het verschijnende als bruid altijd verbonden is geweest met de bruidegom, het eeuwige innerlijke. Men zal merken dat de tijd niet verloren gaat. Jezus zegt dan tegen zijn discipelen dat hij nu naar Jeruzalem moet. Hij vertelt hen wat daar allemaal met hem zal gebeuren, dat hij daar veel zal lijden, voor de oudsten, de oversten der priesters, de hogepriesters en de schriftgeleerden; dat hij gedood zal worden en op de 3° dag zal opstaan. 23 Jeruzalem als het centrum van de wereld. Waarom moet Jezus nu juist naar Jeruzalem? In Galilea wordt hij toch ook lastig gevallen? Wat betekent de naam Jeruzalem? Jeroeshalem Hebr, in de uitspraak Jeroeshalaim, betekent 'het verschijnen (van God) is (daar) volkomen'; 'het verschijnen (van God) is volkomen in zijn dualiteit'. 'Verschijnen' als het zien, het zichtbare. ‘Volkomenheid' bedoelt dat daar het uiterlijke én het innerlijke er permanent als eenheid, als volkomenheid zijn. Jeruzalem is dus geen geografische plaats die men opeisen kan maar een naam die uitdrukt dat God daar woont en dat God volkomen is. Het woord shalem is identiek aan shalom, vrede, 300-30-40. God verschijnt daar met zijn beide namen, Here en God als volkomen eenheid. Op deze plaats bevindt zich de grondsteen van de wereld. Op deze steen gebeurt de omslag, het uiterlijk gedood worden van Isaak en toch verder leven. Dood en leven zijn er in de volkomenheid. 43 Men spreekt van het Jeruzalem 'boven', van de stad in de hemel, niet tijd-ruimtelijk in kilometers of lichtjaren uitdrukbaar. Hebr oleb, opstijgen fysiek lichter worden. Vallen, afdalen en terugvallen duiden op een fysiek zwaarder worden, in de zin van moeilijkheden en bezwaren; verdichting zoals water in ijs. Het opstijgen is verdunning, verlichting. Het echte opstijgen leidt zelfs tot een verdwijnen uit het zichtbare, een zich volledig onttrekken aan iedere materiële bewijsbaarheid; de hemelvaart van Christus, het opgenomen worden in de wolk en tenslotte een volkomen verdwijnen na 40 dagen. Naar het woord is dat een verdwijnen na de tijd, na iedere tijdservaring of tijdsbeleving. Het woord al, 70-30, 'boven' is dus een onzichtbaar zijn, net zoals de hemel ook niet ruimtelijk boven is, maar naar de betekenis heeft van het woord in het Hebr shamaim, een dubbel 'daar', een dubbel sham. Dwz het tijdelijke en het eeuwige zijn daar tot een eenheid verbonden. Iedere shem of naam is daar in de vereniging van het uiterlijke en het innerlijke. Sham, 300-40 betekent 'daar' en aim is de Hebreeuwse aanduiding voor dualiteit. Shem, 300-40 betekent 'naam'. Alles wat benoemd kan worden is daarin van het ene uiterste tot het andere aanwezig. Jeruzalem is ook de plaats waar God woont, God in zijn volkomenheid. Onze wereld is het middelpunt van Gods schepping. Een punt is ruimtelijk gezien een nuldimensionaliteit, iets verborgen, onzichtbaar. Toch bepaalt dit punt de gehele ruimte. In deze wereld is het land Israël het middelpunt. Men kan er dus geen oorlog om voeren. Van dat land is Jeruzalem de hoofdstad en van deze stad is de Woning van God vervolgens weer het middelpunt. Het middelpunt van deze Woning is dan tenslotte het Heilige der Heilige. Daar woont God tussen de cheroebiem op het deksel van de ark des verbonds. Deksel, Hebr kaporeth, 20-80-200-400 is afgeleid van het woord voor verzoenen. God dekt bij zijn verzoening de zonden toe waarover men berouw heeft. Daarom heet de Grote Verzoendag uit de Bijbel jom Kipoer, waarbij kipoer, 20-8-200 zoals deksel geschreven is. De ark, Aron, 1-200-50 is afgeleid van het woord voor licht, or, 1-(6)200. In deze ark bevindt zich het door God in steen gegraveerde woord. Verborgen in de ark, omhuld door goud/licht. Daarom wil Jezus naar Jeruzalem. Daarom verwacht Jezus daar de dood en op de 3° dag de opstanding. Hij wil er ook heen omdat daar de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden zijn. Het gaat daarbij niet om een of andere toevallige ontsporing. De Bijbel vertelt over Jeruzalem als het centrum van het centrum van het centrum. Het geeft aan dat het daaruit voortvloeiende gebeuren in de tijd een heel belangrijke blauwdruk bevat. 'Zich afzonderen', Porash is de stam van het woord 'Farizeeër', iemand die het beter weet, beter leeft, die uitverkoren is, die afgezonderd is van het algemene en sterk is gericht op de bijzonderheid die men zichzelf aanmeet. Men mag het farizeïsme niet afwentelen op personen om zich zelf 'gelukkig en beter te wanen' en zich zo af te zonderen. Jezus weet dat men hem in het centrum niet zal verdragen. De trouwe Petrus kreeg kort daarvoor van Jezus de sleutels van het hemelrijk. Hij was de enige der discipelen die Jezus herkende als de Christus, de zoon van de levende God. Daarom prees Jezus hem en duidde Hij hem aan als de rots waarop hij zijn gemeente zou bouwen. Maar Petrus zegt een paar verzen verder op die aankondiging van het bittere einde: 'Heer, dat verhoede God! Laat dat je toch niet overkomen! We hebben je nodig.' Een menselijke reactie die zegt dat we te sterk aan deze tijdelijkheid zijn gebonden. Petrus leek het opstaan op de 3° dag niet geregistreerd te hebben. De nadruk ligt bij ons op het tijdelijke leven dat de blauwdruk van het eeuwige volgt. Jezus antwoordde: 'Ga achter mij, Satan'. Anders vertaald: 'Stijg op van mij, Satan. Je bent mij een valstrik omdat je niet bedacht bent op wat van God is, maar op dat wat des mensen is.' God schenkt het leven. Het is wat in het tijdelijke verschijnt en wat in het tijdelijke verborgen is. Erkennen we uitsluitend het tijdelijke als het leven en schrikken we terug voor de rest, zijn we mensen van de val/slang/satan/verzoeker. We zouden ons moeten verheugen dat Jezus er op de 3° dag weer zal zijn. De enige zekerheid is 44 immers de dood aan het einde van dit leven. Wanneer wij werkelijk in God geloven en vertrouwen, zouden we toch wel moeten kunnen achterhalen dat er reële eeuwigheid bestaat en dat God niet minder goeds kan geven dan dat wij ons kunnen voorstellen. Verlangen wij naar de verborgenheden van het woord en gebruiken we de woorden niet slechts voor ons causale tijdelijke denken, zullen we zeker ervaren dat het woord ook goddelijk is. Wat Jezus in het woord tegen Petrus zegt geldt uiterst wezenlijk voor mensen in de tijdstroom. We zitten dusdanig in die stroom gevangen dat er werkelijk een visser nodig is om ons uit het water te bevrijden. Na deze uitval naar Petrus die hem toch weer teleurstelt, zegt Jezus: ‘Als iemand mij wil navolgen, verloochene hij zichzelf, neme zijn kruis op en volge mij.' Hoe vaak denkt men dan alleen maar aan uiterlijk leed en een wrede dood? Het komt omdat we geïnfecteerd zijn door de Farizeeën en schriftgeleerden. Het 'zichzelf verloochenen', kachesh, 20-8-300 Hebr, betekent ‘zichzelf in zijn verschijning hier weerleggen'. Het betekent ook een zichzelf hier vernederen. 24 Het geheim van het kruis, 400. Het teken voor 400 in het oude Hebreeuwse hiërogliefenschrift heeft de vorm van een liggend kruis of maalteken. Het is de laatste uitdrukkingswijze. De 400 is het tienvoudige van de mem, 40 of de maat voor de tijd. De 400 is het laatste teken in de honderdtallen. De 4 tekens van die categorie vormen samen of 1000, opnieuw de eenheid of alef. Verder dan die 400 kan men niet denken of zich niets concreet voorstellen. Het knechtschap in Egypte, in de wereld van de stroom duurt 400 jaar. Vanaf het Bijbelse ogenblik waarop dit aan Abraham wordt meegedeeld zijn het er zelfs 430. Het is de tijd van de gevangenschap in de nefesh, in de wereld van de wetmatigheden, instincten en emoties... Ook ziel/nefesh, 50-80-300 heeft als totaalwaarde 430. We kennen dezelfde structuur 5-8-3 in het woord voor slang/nachash en val/nofel. De 400 van Egypte wordt in de Bijbel gerekend vanaf de geboorte van de zoon van Abraham, Isaak. Het getal 500 is het onvoorstelbare, het onmogelijke, de boom des levens, de afstand tot de hemel. Het kruis is de aardse weg tot de dood en tegelijk ook over de dood heen naar de verlossing. In het Oude Testament is het de weg tot Pascha, de verlossing uit de dood in Egypte. Deze weg voert door de zee van het einde en leidt nadien tot de opstanding aan gene zijde van de zee. De weg van de 400 is dus de weg in de dood waar ons voorstellingsvermogen ophoudt. Alles hier is vergankelijk. Neem daarom je kruis op. Kruis, tslaw, 90-30-2 is de vierheid die tot eenheid komt in het leven, in ruimte en tijd, in de Naam des Heren (in het Tetragram dus), van de 4 aartsmoeders, de 4 aartsengelen, de 4 wezens om Gods troon, de 4 Evangeliën, de 4 hoeken der wereld, de 4 hoeken van het menselijk kleed, de 4 keerpunten in het leven. De 4 draagt de 10 in zich. Zij vormt de afronding van de voorafgaande 3, 2 en 1, samen 10. In de 4 is alles aanwezig. Tslaw = tsade 90, lamed 30 en beth 2. Tsade is de vishaak en het geboorteteken van een nieuwe wereld. Het is het teken waarmee mensen uit de tijd, uit het water worden opgevist. Men denkt in dit verband ook aan de vissersring, de visvorm van de bisschopsmijter, het eten van vis op vrijdag. Tsade 90-4-10=104. Lamed, 30-40-4=74, ossenprikstok, ook het onderwijzen, het lemen, de weg in het woord gaan, in de mens zelf. Beth, 2-10-400=412, huis, de wereld waarin wij leven, gekenmerkt door de dualiteit van 'binnen en buiten'. 45 Als geheel vertelt het woord kruis, tslaw, 104-74-412 het gegeven 'sterk, machtig, geweldig'. Het is de bundeling van de 4, het bereiken van de grens waardoor het andere zich nu kan manifesteren. Takif, 400-100-10-80 is dit woord. De grens van het leven hier werd bereikt. De tijd van de doop, van de onderdompeling in het water, in de tijd is voleindigd. Nu volgt de doop met vuur, met het tegengestelde, de doop met de Heilige Geest. Dat is het geheim van het kruis, wat toegang tot een nieuw leven betekent; dat aangeeft dat nu pas het geweldige komt, het machtige sterke. 25 Woorden aan de grens van het aardse leven. Jezus sprak verder tot zijn discipelen. 'Want wie zijn ziel/nefesh redt, doodt haar'. Vrijer vertaald: 'Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen'. De nefesh is immers het leven in de oude wetmatigheid. Wie zich daaraan vastklampt weet niet genoeg van het leven van de eeuwigheid en kan het daarom ook niet verlangen. Hij verlangt hooguit naar langer lineair leven, betere gezondheidsmogelijkheden enz… De mens zal dit leven verliezen. Hij kent niets van opstanding. Slechts God in de hemel weet wat verder met hem gebeurt. Jezus ging verder: 'Wie echter zijn ziel doodt ter wille van mij, die zal haar vinden.' Anders vertaald: ‘Wie zijn leven verliest ter wille van mij, die zal het vinden.' Wie naar eeuwigheid verlangt die zal het leven van de eeuwigheid vinden. Zorgen spruiten uit de zekerheid van het einde met de dood. Men verdringt het omdat het onverdraaglijk is. Maar er blijft angst uit opwellen. Men leeft zo voortdurend onbewust met het einde en met het zinloze leven. Het leven verloor zijn ziel. De nefesh verlangt naar eeuwigheid zoals ook dieren zich verzetten tegen de dood. Het verlangt naar opstijgen, naar een lichtere, niet meer zo moeizame wereld. Het verlangt naar wat de Bijbel de damp noemt, ed, 1-4 als het begin van de mens/Adam, 1-4-40. De mens die dit verdringt maakt van zijn eigen neshama/zijn 'God in hem' iets onbeduidend. Hij gebruikt zijn keuzevrijheid om de verzoekingen van de Satan in het leven te volgen. Het zijn glinsterende zeepbellen die gestadig uiteen spatten. Men bouwt dan theorieën om zich zelf daartegen te beschermen. Jezus zei verder: 'Wat baat het de mens de hele wereld te verwerven en daarbij zijn ziel te beschadigen? Of wat kan een mens geven als losgeld voor zijn ziel?' Alles wat hij in deze wereld verwerft is begrensd. Hij verliest tijd en rust die nodig is om naar het eeuwige te verlangen. Eerst streeft men naar status, aanzien, zijn bankrekening laten groeien... Men zegt vaak: 'Eerst nog dit en dan later neem ik rust. Dan heb ik hier mijn materiële basis.' Maar dan wordt men getroffen door een infarct. Het is angst voor een ziekte, in het leven geroepen met de kracht van de suggestie. In de verborgenheid wordt het beeld van een mogelijke ziekte opgebouwd. Vanuit dat reservoir stroomt het in de tijdelijkheid. Het is vroegtijdig geestelijk overlijden. De duivel lacht om zijn overwinning. Men vertrouwde er beter op dat God ons ons dagelijks brood zou geven. 'Kijk naar de vogels in de lucht. Ze zaaien niet. Ze oogsten niet. Ze brengen niet bijeen in schuren. Toch worden ze door jullie hemelse Vader gevoed. Zijn jullie dan niet veel meer dan zij? Bezorgdheid voegde geen el aan levenslengte toe.’ En geeft God de mens in gesprek met Hem niet iedere dag wat hem toekomt om te leven? De mens noemt dit voedsel manhoe. Men vertaalt dat met 'Wat is dat?' (Exodus 16:15) Ieder ontvangt vanuit de hemel precies zijn deel, of hij nu meer of minder ijverig verzamelt. Dat is zijn vrijheid. Natuurlijk moet de mens hier werken, doch alleen maar om de weg naar God te begaan vanuit de slavernij naar het Beloofde Land, naar de wereld van de eeuwigheid. Dat is de zin van deze woorden van Jezus. De mens kan zijn verknoeit leven niet omruilen. Het zal hem vergaan in overeenstemming met zijn leven in de verborgenheid. God bestuurt. Het leven hier is een bijzondere rijkdom/geschenk/verrassing. De tijd is ook gegeven opdat de mens altijd weer kan omkeren tot de waarheid. Het verlangen ernaar is doorslaggevend. Wie 46 deze woorden verstaat kent het eeuwige leven. De wet van causaliteit is dan doorbroken en God werd in hem geboren. Het overschrijden van de grens van het aardse leven betekent dat men dan alles terugziet en beleeft in een nooit vermoede vreugdevolle helderheid. Alle onrecht zal dan rechtgezet worden. Dit zijn Jezus’ woorden over het komende aardse einde. Het gaat hier om realiteiten van het leven. Het is een waarheid die al in hem leeft. Omdat die waarheid werd afgedekt kan de farizeeër in ons opkomen en loopt men blind in de richting van de afgrond. Slechts God kan nog helpen. Daarom is er de nieuwe geboorte in de wereld/mens. De naam Jehoshoea, de Here toont ons als mens/de zoon van Adam dat wanneer alles in de afgrond lijkt te storten, Jehochanan/Johannes komt om door zijn leven te vertellen dat de Here/het Zijn/het Altijd-Tegenwoordige genade is. Hij rekent niet causaal zoals wij. Ook de zondaar kan op gerechtigheid bouwen. Jezus toont nu dat hij dood gaat zoals iedereen maar ook dat hij uit de dood opgewekt zal worden en alle wetmatigheid zal doorbreken. Ik zal op de 3° dag weer opstaan, in de toekomst dus, en een nieuwe wereld, een nieuw leven meebrengen. Dan zal de grote troost komen. Alle leed in het leven zal dan immers duidelijk onbegrepen geluk blijken. Hij zal tonen dat de dood, waar we zo bang voor zijn alleen maar zoveel angst inboezemt omdat we door de hang naar het uiterlijke het vertrouwen in God verloren. 26 De overgang van het Pascha en de zalving. De dag van het Pascha is de dag van de 'uitzondering', van het over alle wetmatigheid heen springen. Jezus’ leven nadert het ogenblik waarop iets definitiefs schijnt te gebeuren. ‘Men zal mij overleveren aan het einde, opdat ik gekruisigd zal worden.’ Met Pascha eindigt ook de wereld van Egypte. Nooit, zegt God, zal iemand nog de weg terug kunnen gaan naar Egypte. De tijd is niet omkeerbaar. Maar Pascha/Pesach geeft aan dat er over die wet zal gesprongen worden. Slechts 1 op de 5 beleeft dat, slechts de 1 van de '1-4'. De 4, de massa wordt er niet door aangeroerd. Die beleeft alles lineair verder. Pascha is het ogenblik van de overgang. Het leven hier in het tijdelijke wordt overgedragen aan de dood. Men kruisigt hem. Het teken van het kruis geeft de 400 aan. Het is de 4 in de werkelijkheid van de honderdtallen of de toekomst. Dwz, men levert de gekruisigde uit aan een lot in de toekomst dat in de menselijke voorstelling op één of andere manier verder gaat. Dat is het lijden van de gekruisigde. Hij weet dat de achterblijvers hem alleen maar kennen op grond van hun voorstellingen van het leven. Ze nagelen zijn leven aan het teken 400, het liggende kruis. Geen mens heeft een voorstelling van de 500. Niemand kwam zover. De verleiding door de slang en de daarmee beoogde val maken het onmogelijk om het verborgene als een realiteit te kennen. Men kan het slechts in zijn verborgenheid beleven. Het lijden van de gekruisigde is dat hij nu nog minder begrepen wordt en dat men hem nu zal vastnagelen aan de tijd van de 400, hoewel men weet dat deze brede weg van de grote ‘men’ naar de afgrond leidt. 2 dagen voor het Pascha verzamelden de overpriesters en de oudsten zich bij de hogepriester Kajafas, Gr. Het is met 'neerdrukken' verwant. Ze overlegden hoe ze Jezus met een list zouden vangen en doden, juist tijdens het Pascha. Ze verstonden Jezus taal niet en vermoedden dat hij hun wereld niet kende noch waardeerde. Ze achtten Jezus in staat om juist het Pascha te willen verkondigen naar zijn betekenis in het woord, dus als een doorbreking van de dood. Ze wilden het niet horen want ze bedekten de betekenis en predikten het als een overwinning op Egypte. Ze vreesden dat een gevangenneming op Pesach een oproer kon veroorzaken indien hij in staat zou blijken om een uitzonderlijk gebeuren - in overeenstemming met het woord 47 Pascha - te realiseren. Men vreesde niets zozeer als dat wat wegvoert uit de sleur van alledag. Men wilde in zijn rust ongestoord blijven. Toen kwam er een vrouw in het huis van Simon de melaatse in Bethanië, die kostbare olie over het hoofd en het lichaam van Jezus goot. De discipelen waren verontwaardigd dat deze olie op die manier verspild werd. Wie heeft daar nog wat aan? Men verkocht deze olie toch beter om het geld aan de armen te geven. Het was een beslissende ogenblik. Er bestaan variaties op dit gebeuren. Een vrouw Maria waste de voeten van Jezus. De tranen van deze vrouw bereikten zijn voeten. Ze droogden deze met haar haren. De discipelen, (in het Evangelie naar Johannes is het alleen Judas) protesteerden. Alleen Jezus zei dat deze geschiedenis voor eeuwig in de verkondiging zou gaan. Hij zag het als een laatste goede daad in het leven. De mens in de Bijbel is niet zomaar een mens die ergens leeft. De gehele mens leeft tegelijk in de tijd en in de verborgenheid. De gebeurtenissen zijn historisch maar ze worden in Gods woorden verteld. Het gaat dus om mensen die in een historisch verleden leefden maar over wie men verteld vanuit de eenheid van hun zijn, waarvan het historische slechts 1 kant is. De vrouw, volgens het woord wat het wezen omhult, de menselijke lichamelijkheid verschijnt bij een man/het innerlijke genaamd Simon. Simon is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor horen. Deze man is melaats. Zijn ziekte toont zich aan zijn lichaam. De plaats heet Bethanië Gr, Hebr 'Huis der vijgen'. De vijg is de vrucht die, naar het woord de vrucht van de boom van kennis is. Het lichaam van de mens 'weet' reeds van de opstanding. De olie, de shemen en de 8° dag zijn in het woord verbonden. Het vrouwelijke weet van het sterven maar ook van de opstanding in de 8° dag van de week wat een astronomische onmogelijkheid is, een doorbreken van de wetmatigheid, dus van het Pascha, een uitzondering op de wet. Jezus ziet het naderen van dood en de opstanding. Hij begrijpt dat het lichaam de opstanding voorbereidt. Dit doen van het lichaam is voor altijd. Het vindt plaats in het Woord van God, in de kern, in het wezen. Daarom stroomt de geschiedenis van deze vrouw in Bethanië voor altijd mee in alle tijdelijkheden. Zo ook het niet kunnen begrijpen van de twaalf discipelen van het zinloze uitgieten van de kostbare olie. 27 De eeuwige lijdensgeschiedenis. Het verraad van Judas, de Hoge Raad, Pontius Pilatus, de weg met het kruis, de kruisiging, de dood en de opstanding. De rivier die stroomt uit de Hof van Eden verdeelt zich in 4 rivieren. Deze rivieren bepalen de aard en de grenzen van Bijbelse landen (Genesis 2:10). Het zijn de 4 tijden van de wereld, de 4 nachtwaken en de 4 delen waarin ook de bijbelse dag is onderverdeeld. God schenkt ons de tijd. Als Here geeft Hij, offert Hij zichzelf aan de tijd. De stroom bevat alles wat Eden is. (Hebr geluk, verrukking, hoogste welbevinden). Dit paradijs is het Beloofde Land van de Bijbel. Men vindt er dood, ziekte, noch agressie. Het is het centrum van het centrum van de Bijbel, de kern, het wezen van waaruit alles stroomt. Het stromende is ook in het historische. Wij bevinden ons in dat wat stroomt vanuit het zijn. Maar het is onjuist om het gebeuren met Jezus uit de Bijbel te lichten en dat historisch te noemen; om bewijzen te verzamelen dat het in de tijd van de Romeinen allemaal precies zo historisch is gebeurd. Dat is nu juist de kruisiging van Jezus, een vastnagelen aan een bepaalde tijd. Zo neem ik hoogstens de buitenste omhulling waar van wat gebeurde. De Bijbel beschrijft het wezenlijke met het historische. Beide kanten zijn in een eenheid verbonden en dan is het historische vaak onherkenbaar, zoals ook Jezus na zijn opstanding zelfs niet meer door zijn discipelen werd herkend. 48 Maar welke betrekking hebben wij dan met Jezus? 'Jezus in ons' zoals 'God in ons' betekent niet zomaar dat Jezus ergens wordt losgemaakt uit de tijdstroom en tot een persoonlijkheid in de wereldgeschiedenis wordt. De grote zondaars zijn zij die het onderscheid niet kennen tussen het heilige en het profane, die God in het tijdelijke trekken en zijn Naam ontwijden zoals ze ook voortdurend elkaar verscheuren. Eén blik op de wereldgeschiedenis zegt genoeg. 'Jezus in ons' betekent dat hij altijd in de wereld is, maar dan onzichtbaar. Wanneer ons de genade werd geschonken Jezus in ons te weten, hoeven we niet om de zoveel minuten met een dweperige blik 'ach lieve Jezus' te zeggen. Men zegt toch ook niet voortdurend 'mijn hart klopt, ik adem, mijn nieren functioneren'. Zo iemand is, zoals ik boven beschreef, 'melaats'. De Christus/Messias is doel, hoop en zekerheid voor ieder leven en de basis van de schepping. 28 Verraad en verkoop. Nu wordt Jezus in de Bijbel door Judas verraden, door één van de 12. Judas Iskarioth, Hebr Jehoeda Ish Krioth, Juda, de man van de 'scheur', van de splijting. Jehoeda, de God lovende, schijnt in handen van de verzoeker te zijn gevallen. Hij ziet het geluk gespleten en hij gelooft dat alles enkel hier in het aardse is. De Jehoeda in het Oude Testament deed ook zoiets, nl Jozef verkopen voor 20 zilverstukken, shekel, 300-10030. Nu verkoopt iemand met dezelfde naam Jezus voor 30 shekel. Shekel = 430 zoals voor het woord nefesh, ziel en zoals het aantal jaren slavernij in Egypte, het getal van het hier in de tijd gebonden zijn. Binden, Hebr asar, 1-60-200. Van deze stam komt verbieden, gevangennemen, verraden, uitleveren, tucht en moraal. Vaak zijn het identieke woorden. De man Jehoeda die in het OT 20 en in het NT 30 shekel ontvangt, ontvangt in totaal '20-30', Hebr. kol, 20-30, dat 'alles' betekent. In het Oude Testament verkocht Jehoeda Jozef omdat deze zich er bij hun vader/Israël-Jakob over had beklaagd dat de broers, onder aanvoering van Jehoeda, zich laatdunkend opstelden tov de zonen van de bijvrouwen, nl Dan, Naftali, Gad en Asher, en dat zij hen als minderwaardig beschouwden. Het was een teken van een zich afzonderen, een zich uitverkoren voelen, een steeds weerkerend symptoom van hier iets willen bereiken. In het OT krijgt Jozef dromen als mededelingen vanuit de verborgen werkelijkheid. Jehoeda alias Judas kijkt niet naar de wereld als geheel, een typisch beeld van de farizeeër in de mens. Judas is dus 1 van de 12. In het verborgene van de mens is hij een mogelijkheid. Zoals ook Paulus, Zebedeüs, of Jeremia, Elia, Johannes, zoals Esau, Amalek, Israël, Kanaän, Henoch en al die anderen in de mens mogelijkheden zijn in het tijdelijke. Maar wij hebben, bewust of niet, de vrijheid van keuze. Hebr voor keuze is hetzelfde als voor 'uitverkiezing', nl bachor, 2-8-200. De uitverkiezing is dus gelegen in het feit dat men kan kiezen. De eenheid van de mens die het bewuste en het niet-bewuste omvat maakt die keuze. Hij kiest met de rede, met zijn emoties en met de neshema, met God in hem. Door wat in het leven wordt de mens aangetrokken? Waar gaat zijn verlangen naar uit? Het gaat om de eenheid van de liefde van de mens tot God, nl: 'met het gehele hart, de gehele ziel en met je gehele vermogen' (Deuteronomium 6:5). Met het hart wordt in het woord de levende belangstelling bedoeld voor alles wat in de wereld en in het leven gebeurt. Zoals het hart in het lichaam het centrum is van de bloedsomloop, zo is het hart in het verborgen aspect het centrum voor datgene waar de rede of het intellect belangstelling voor heeft. De gehele ziel/nefesh is het centrum van de emoties. Gaat men emotioneel mee in de levensgebeurtenissen of niet? Het is een voortdurend op en neer gaand proces. 49 En tenslotte is er het woord dat men met vermogen vertaalt, maar in het Hebr niets anders is dan het bijwoord zeer. Bij het voltooien van de schepping, aan het einde van de 6° dag zegt God (Genesis 1:31): 'Het was zeer goed.' Men kent het woord meodin als 'zeer' en als zelfstandig naamwoord 'het vermogen' of 'de kracht'. Alles wat de mens als zijn vermogen inzet is dit 'zeer' van de goddelijke neshama. Dat is onze kracht als mens. Dat is ons vermogen, onze uitverkiezing. Dus welke keuze maakt de mens? Het is vooral bij God bekend omdat Hij ons kent tot in onze meest verborgen diepten en wiens neshama we bij elke ademtocht inademen. Interesses, emoties, wensen en hoop samen bepalen in een mensenleven of iemand handelt als een Judas Iskarioth of niet. En zo is degene die door Judas verkocht werd, Jezus als de Christus, de Gezalfde natuurlijk ook. Het gedrag van de mens in het dagelijkse leven bepaalt of iemand de Messias als Verlosser verwacht of dat men ervan uitgaat dat alleen de eigen politieke partij kan helpen bij het redden van de wereld. Toch is het de verborgen realiteit die de wereld bepaalt. 29 In het teken van het lam. Het is de 1° dag van de ongezuurde broden. Het teken van het Pascha is de mens die ongezuurde broden eet. Dwz wat zichzelf opblaast, de zuurdesem is tijdens Pascha niet in huis. Het leven ziet het einde komen. Er nadert een beslissende fase. Daartoe reinig ik mij geheel van wat ik tot dusver belangrijk achtte om het nieuwe ongestoord een begin in mij te laten maken. Ik ben dan samen met mijn leven, met mijn wereld, met de 12 van de hier verschijnende levenscyclus. Ik neem de woorden 'Jezus in ons' serieus. Ik ben in Jeruzalem in het huis van iemand die mij vanuit de wereld gezien toevallig opneemt. Het paaslam wordt bereid. Het lam laat met zich gebeuren wat er over hem komt. Het kent zijn oorsprong. God blaast met zijn adem via de hoorn van het lam de schepping door het woord in de verschijning. Het paaslam is het teken van het wonder van het over de regel heen springen. Het geeft zich hier zwijgend over omdat het vertrouwen heeft in de eeuwigheid. Het aanvaardt de wet zonder protest. Daarmee komt de liefde in de wereld. Bij de wet komt verzet om zich te handhaven. Vertrouwen, Hebr emoena is ook geloven en trouw; Lat. fides. De maaltijd ‘s avonds, wanneer in Bijbelse zin de nieuwe dag van het Pascha al begon, behelst de overgang van de slavernij naar de vrijheid. Deze avond wordt in het joodse gebruik de seder genoemd, volgorde of ordening. De ordening van de schepping is, zo dat deze tot de verlossing leidt, vanuit de dood naar het leven. Het lam in de mens wordt dit gewaar. Lam, seh, 300-5, (Exodus 12:3) wordt soms ook kevies, 20-2-300 genaamd of ook tleh, 9-30. Het maakt deel uit van de tson, 90-1-50, kleinvee. Tson is naar klank verwant met tsioen, 90-10-6-50, teken… 'maak een teken met het lam'. Tleh voor lam is naar zijn stam gelijk aan het woord tal, 9-30, dauw. Dauw is een gave van de hemel, een teken van het water boven, van de tijd van de hemel als een bijzonder geschenk, dwz het woord uit de hemel. Wanneer het manna komt, het voedsel op de weg van de mens in het gesprek, in de woestijn, verschijnt eerst het tal, de dauw (Exodus 16:13). Men kent het getal 39 ook in de 'Here is Eén'. Het Tetragram, 10-5-6-5=26. Het woord 1, echad, 1-8-4=13. 'De Here is Eén' =39. Ook de 12 met Jezus als de 13° die de 6 en de 6 van de 12 verbindt, is ook het woord lam, tleh, als 'de Here is Eén'. De naam kewes voor lam, 20-2-300 is ook het woord voor veroveren, onderdrukken. Het lam verovert de wereld, beheerst de wereld door zich over te geven, door zijn zachtmoedigheid. De nieuwe wereld wordt niet meer beheerst door de wet en het recht van de sterkste dat alles kan maken. 50 Seh voor lam, de sin en de heb, 360+15=375. Jezus wordt geboren in het Bijbelse jaar 3760. Esau, in de Bijbel Esow =70-300-6, heeft als totaalwaarde 376. Met dit Bijbelse jaar worden de volkeren die onder het 'gemaakte' leefden, het 'voltooide' wat Esow ook betekent, worden opgenomen in de verlossing door de liefde, zachtmoedige. Het lam, het gehele, het volkomene (Exodus 12:5) is het middelpunt van deze avond. En bij iedere maaltijd hoort met bijzondere nadruk het brood en de wijn. Merkwaardig genoeg vormen brood, lechem en wijn, jajin, samen het woord 'Pascha'. Lechem, brood, 30-8-40=78. Wijn, jajin, 10-10-50=70. Pesach, 80-60-8=148, precies de som van de woorden brood en wijn. ...Judas verkocht Jezus voor 30 zilverlingen aan de hogepriester en de oudsten die hem ter dood wilden brengen. Zilver is het 2° metaal. Het houdt verband met de maan. De maan heeft te maken met het vrouwelijke, met de omhulling, de materiële verschijning. De zon/goud is het 1° metaal, het innerlijke dat later omhuld wordt, het mannelijke zachar. Daarom ook zijn de voorwerpen in de Woning van God van goud. Met de halve shekel telt men in de Bijbel ook de mens in zijn verschijning. Een halve shekel omdat onze verschijning hier slechts een helft te zien geeft. Er is immers ook nog dat eeuwige, de andere helft van die shekel. Ook de prijs van slaven wordt in shekel uitgedrukt, de waarde van de mens in de zin van het woord en niet een aardse prijs. Geen enkele Bijbelse maat wordt hier zomaar gebruikt, of het nu gaat om jaren of ellen. De wereld is in Bijbelse zin nu 5748 jaar oud, niet in fysische of geologische zin. Dat Judas voor zilver verkoopt betekent dat hij Jezus beschouwt als een aards iemand. Het dringt niet door dat Jezus afkomstig zou kunnen zijn van gene zijde. Ook de priesters en oudsten dachten dat men Jezus simpel uit de wereld kon verwijderen als een vergankelijke omhulling. Zo ook dacht aanvankelijk Jehoeda over Jozef. Hij verkocht hem voor 20 zilverstukken. Jozef was toch maar een zoon van Rachel, moederschaap, moeder van het lam. Jehoeda zag het louter als omhulling. Dat het echter een waarde op zichzelf zou kunnen hebben, dat de moeder reeds in de hemel doorslaggevend is voor de genade, barmhartigheid, zou hij pas later begrijpen. Zoals hij ook Tamar, de moeder van Perets pas op het eind herkende. (Genesis 38) Perets of doorbraak waaruit de lijn naar David voortkomt. In de mens, in de tijdstroom is ook het patroon van Judas en Jehoeda aanwezig. We voelen affiniteit met deze figuren wanneer we de Bijbel zonder deze te kennen verwerpen en enkel wat in de tijd verschijnt te erkennen als realiteit. De beruchte Judaskus. (Mattheüs 26:48) 'De verrader gaf een teken en zei: ‘Degene die ik zal kussen is het. Grijp hem.’ Kort daarop trad hij op Jezus toe en zei: ‘Wees gegroet, rabbi.’ en hij kuste hem. Kende men Jezus dan al niet? Hij werd door tal van mensen bezocht. En later zei Jezus zelf: ‘Jullie zagen mij toch iedere dag in de tempel. Jullie hadden toch al de gelegenheid om mij gevangen te nemen?’ Maw, waartoe nog die kus? Kussen, nashak, 50-300-100 betekent ook 'onmiddellijk aanraken'. Het wordt ook gebruikt bij de begroeting van Jakob door zijn broeder Esau (Genesis 33:4), opgevat als bijten, nashachy 50-300-20, ook 'tegen elkaar stoten' of 'lenen tegen rente' of 'benauwen'. De priester en de oudsten kenden Jezus heel goed van de tempel. Ze vielen hem daar voortdurend lastig met vragen en opmerkingen. Hun leven in de wereld was evenwel niet betrokken op het leven in de verborgenheid. Slechts vanuit het hemelrijk, vanuit het wezen kan de verlossing komen. Wanneer het wezen niet betrokken is, blijven de strevingen beperkt tot het bouwen aan de toren van Babel die toch ook bedoeld was om de hemel te veroveren. Ook Judas legt de nadruk op deze wereld. Op die manier verloor hij gaandeweg de betrekking met zijn wezen. Zijn verraad was een daad in het uiterlijke. De kus is een 'onmiddellijke aanraking'; een 'bijten', 'op elkaar botsen', een teken van gericht te zijn op het uiterlijke. Een kus kan ook van liefde uitgaan. Met zijn kus drukte Judas uit dat hij in de wereld van het verschijnende wilde tonen dat hij Jezus liefhad. Dat spreekt 51 ook uit zijn woorden. Maar aangezien Judas de betrekking met het wezenlijke evenwel verloor was zijn kus een verraad, een leugen. Hij kreeg er tenslotte 30 zilverstukken voor. De zonde van Judas is dus dat hij Jezus slechts kende als uiterlijk fenomeen. Wij moeten ons vragen of we Jezus niet uitsluitend zien zoals Judas die hem tegemoet trad met een liefde die slechts uit uiterlijke tederheid bestond. Want Judas werd op de voet gevolgd door een schare die bewapend was met zwaarden en stokken waarmee het vreselijke gebeuren van de kruisweg werd ingeluid. Uiterlijk is het inderdaad vreselijk, want deze weg mondt uit in de dood aan het kruis. Dat ons de opstanding en het eeuwige leven daarbij ontgaan bemerken we amper. Judas verhing zich immers. Dat is in de Bijbel 1 van de 4 doodsoorzaken die in het tijdelijke betekenen dat men het contact met deze wereld verloor. De voeten die de weg hier konden begaan, hebben geen verbinding meer met de aarde. Het is een veeg teken wanneer men slechts de dood van Jezus ziet en de schuld van de anderen daaraan en niet de apotheose van de gehele Bijbel, de opstanding in de nieuwe wereld, in het nieuwe Jeruzalem. Het enige succes dat Judas in zijn berouw dan nog heeft is dat zijn type mens zich ophangt en daar in de Bijbel uit de mens verdwijnt. Als nieuweling binnen de 12 komt dan Matthias, het 'geschenk van Jah', van de Here, de nieuwe 12° die door de Here wordt geschonken. Jezus zelf droeg zijn discipelen meerdere keren op zijn daden niet verder te verspreiden door er overal over te vertellen. Jezus had daarbij geen valse bescheidenheid of tactische overwegingen. Hij was er alleen maar voor beducht dat men hem als een magiër, 'iemand die van aanpakken weet' zou bewonderen. Hij wilde dat de nieuwe mens dit niet als een huichelaar ging rondbazuinen, maar dat hij 'zijn kamer zou binnengaan en de deuren zou sluiten'. De gevolgen zien we immers bij Judas die meent te verblijden door, zoals in de Griekse tekst zegt, teder te kussen. De 12 zitten met Jezus aan tafel voor de paasmaaltijd. Tafel, shoelchan, 300-30-8-50 afgeleid van shalach, 300-30-8, zenden. De maaltijd is wat God ons zendt. In het verborgene is het gehele leven een maaltijd. God doet ons zijn lotsbestel toevallen. Bij het Pascha heet de maaltijd daarom dus ook seder, de opeenvolgingsreeks van het lot in de sfeer van de verborgenheid. Het lam, het Pascha werd bereid. De wijn en het brood werden bereid. Tot op heden begint deze avond met het wassen van de handen in een waskom. Jezus zegt: 'Eén van jullie zal mij verraden.' Zoals gezegd is verraden identiek met het woord voor overleveren, overgeven, mosar, 40-60-200. Een verrader is een masor, 40-60-(6)-200. In de overlevering is zo bv sprake van de masoretische tekst, een tekst die van oudsher werd overgeleverd. Er ontstond nu ontsteltenis onder de 12. Iedereen vroeg of hij het misschien was. Jezus zegt dan: 'De Zoon des Mensen gaat wel heen, zoals van hem geschreven staat, maar wee degene door wie de Zoon des Mensen verraden wordt! Het zou voor die mens beter zijn dat hij nooit was geboren.' En dan zegt Judas: 'Ben ik het?', waarop Jezus antwoordt: 'Je zegt het.' Het gaat er dus niet om dat Jezus nu weggaat, zoals hij zelf ook zegt, maar om het feit dat hij daarbij door één van hen zal worden verraden. We zagen al dat verraden hetzelfde is als veruiterlijken, naar buiten brengen, in de wereld van de verschijningen brengen. Iemand die dat doet heeft Jezus niet begrepen of niet in zichzelf ervaren. Zo iemand levert hem uit aan de wereld van de tijdelijkheid en maakt een historische figuur van hem. Zijn leven is zinloos. De hoop die God op hem vestigde, zoals Hij dat doet bij ieder mens, wordt dan niet bewaarheid. Dat leven wordt verdaan. Het ware beter dat hij niet was geboren. De vraag nu van Judas, 'Ben ik het?' doet Jezus antwoorden 'Je zegt het'. Het expliciete van deze vraag toont zijn vervallenheid aan deze wereld. Hij had het zich immers ook in stilte kunnen afvragen, zoals de anderen dat doen, zonder zichzelf daarbij op de voorgrond te plaatsen. Dit benadrukken van de eigen persoon geeft aan dat hij door de Satan bezeten is, door de tijdelijkheid. Vandaar dat Jezus hem antwoordt in de trant van: Ik zie nu waar je gedachten vandaan komen. Verdere 52 woorden zijn overbodig. Je geeft het zelf al aan. Bij jou is alles slechts uiterlijkheid. Daarom kan alleen jij het maar zijn die mij aan de wereld zal uitleveren. En op jouw manier, op grond van jouw wereldopvatting en levensinstelling bedoel je het nog goed ook. Maar je bent helemaal vergeten wat de wereld is en wie ik ben. Je weet zelfs niet meer wie je zelf eigenlijk bent. 30 Brood en wijn. Na het wassen van de handen, na het onderdompelen van het handelen in de tijd, gebeurt dan de zegen over het brood en de wijn. Er staat: 'En toen zij aten nam Jezus het brood, zegende het, brak het en gaf het aan de discipelen. En hij zei: Neemt. Eet. Dit is mijn lichaam.' Bij Lucas staat: 'Dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit tot mijn gedachtenis. En hij nam de beker, zegende deze, gaf hem aan hen en zei: Drinkt allen. Want dit is mijn bloed van het nieuwe verbond, voor velen vergoten tot vergeving der zonden.' Brood, lechem, 30-8-40. Spreekt de verborgen zijde, komen we weer bij de geschiedenis van het tarwegraan dat in de aarde wordt gelegd, ontkiemt, tevoorschijn komt uit de aarde, geoogst, gedorst, gemalen, met water tot een deeg wordt en uiteindelijk tot brood. Men kent de tarwe als de eerstgeborene van de 7 vruchten der aarde (Deuteronomium 8:8). Lof aan God, de Here, de koning van het heelal, die 'het brood doet opkomen uit de aarde', dus niet slechts de tarwe maar direct het volledige brood. Ik vergelijk dit met de komst van Jezus, die niet het voortbrengsel is van 42 generaties (want dat geldt voor Jozef) maar die door de Heilige Geest rechtstreeks aan Maria wordt geschonken. Zo wordt bij het brood dus niet gedacht aan moeizame arbeid. Het brood komt als eerstgeborene rechtstreeks, kant en klaar uit de aarde en verschijnt in de wereld. De aarde kent het verschijnen van de tarwe nog niet. Zij is nog maagdelijk. Het brood is er reeds van voordien. Wanneer wij dan denken aan het Woord van God van waaruit de mens in eerste instantie werd gevoed (Deuteronomium 8:3), is dat iets wat voortkomt uit de mond van God. En dat kan dusdanig nieuw zijn dat een mens verbijsterd als een maagd kan zijn die bemerkt dat ze een kind in haar schoot draagt. Dit brood heeft dus beide kanten, het brood zoals het hier verschijnt én al wat het woord 'brood' vanuit zijn verborgen rijk vertelt. Het brood verschijnt hier evenwel sober, bescheiden, bijna onopgemerkt zoals ook Jezus. Hij zegt over het brood: 'Dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven is.' Dwz, kennen jullie de verborgen kant van het brood, kennen jullie de verborgenheden in dit eenvoudige stuk brood. Trek je een vroom gezicht bij de uiterlijke verschijning van het brood, leidt dat tot een huichelachtige vertoning voor God. Dan doe je niet onder voor de Farizeeën. Het brood wordt dan gebroken en uitgedeeld aan iedereen die aan Gods tafel zit, de tafel in de verborgenheid van het woord. Dat betekent ook dat wij de woorden van God die uit zijn mond voortkomen hier ook delen en meedelen. Ieder lot is een eenheid alleen voor dat specifiek individu bestemd. Zo neemt de maaltijd een aanvang. De wijn heet jajin, 10-10-50. Dit woord heeft de levende structuur van de beide joeds die de Here boven én beneden uitdrukken. Het Tetragramaton wordt immers gevormd door de 10 boven en een 10 beneden. In dat laatste geval echter verdeeld in een 5 en nog een 5. Het woordje 'en' is in het Hebreeuws de letter waw, 6 wat haakje of verbindingshaakje betekent. De Godsnaam wordt dan correct geschreven als de 10 van boven, gevolgd door de 5-6-5 van beneden, voluit 10-5-6-5. Noen, 50, vis. In het OT is Jehoshoea 'de zoon van Nun’. In jajin is de noen als laatste letter de 53 zogenaamde sluit-noen. Deze letter reikt het diepste van alle Hebreeuwse tekens. Deze 50 daalt dus af van boven tot in het diepste. De lof aan God is evenwel niet zozeer de jajin dan wel de wijnstok, de gefen, 3-80-50. Dit woord heeft namelijk de structuur van de woorden voor slang, vallen en ziel, 5-8-3, maar dan in omgekeerde volgorde, 3-8-5. Bij de wijn, geperst uit de vrucht van de gefen bestaat nl de mogelijkheid van het 'vallen', van de slang en de nefesh gebonden aan het wetmatige. Dan leidt de wijn tot een roes of dronkenschap. Men kan de wijn ook heiligen zoals bij het ongezuurde brood en op bescheiden wijze genieten. Dan verblijdt de wijn het hart van de mens en herkent men vooral de verborgen kant van dit woord gefen. Binnen de natuurwetten zou men voortdurend in een roes kunnen leven van bv studeren, onderzoek, financiën, erotiek, nicotine of heroïne... Daarom zegt men: ‘De mens kan Gods Woning niet in een roes betreden’ (Leviticus 10:9). Dwz geen enkele religieuze handeling of gedachte mag in een roes gebeuren. Wees dus niet 'bezopen' in het dienen van God. Daarom wordt binnen de joodse gebruiken heel voorzichtig met wijn omgegaan. Men kent in dit verband de belangrijke en vaak beslissende uitdrukking van de 'vergoten wijn', de jajin nesech, 10-10-50 en 50-60-20. Waarom is dat bij de wijn zo belangrijk? Niet zozeer de wijn als zodanig wordt bedoeld dan wel het bloed dat daarmee wordt vergoten. Het is niet om de bloedrode kleur van de wijn maar het vergieten, een 'uitgieten op de aarde'. Men heeft dan slechts een 'aardse' kennis van wijn. Ik denk nu ook aan de kwade daad van Onan (Genesis 38:9) die 'zijn zaad verdierf tegen de aarde'. Dwz hij was alleen maar op lust uit. Hij was onverschillig of het zaad ook leven zou kunnen voortbrengen. Hij verdierf zijn zaad omdat hij dit niet in de zin van de eeuwigheid wilde integreren. Zo is het ook wanneer men de wijn uitgiet op de aarde en in een roes leefde. Het woord voor afgodenbeeld, Hebr masecha, 40-60-20-5 heeft als stam nesech, gieten. Het ontstaat uit gegoten metaal dat men niet verder laat vloeien maar tot verstarring laat komen. In deze zin mag de wijn dus niet worden vergoten want dan is hij ontwijd. Daarvan moet men zich onthouden. Leert men dit in zijn verborgen kant kennen, creëert men wereld- en levensinzicht, zoniet blijft men een zondaar. Met het breken van het brood wordt uitgedrukt dat de hele wereld zijn deel krijgt. De 12 in ons verhaal staat voor de gehele wereld, alle mensen, de 3,4 en 5, het mannelijke, het vrouwelijke en de vrucht van hun eenheid, het kind. De wijn is mijn bloed van het nieuwe verbond, voor velen vergoten tot vergeving der zonden. Het woord bloed, dam, 4-40 houdt verband met het woord damah, 4-40-5, gelijken. Het bloed is 'Gods gelijkenis' waarin de mens wordt geschapen. Bloed vergieten betekent Gods gelijkenis van een mens verderven op de aarde. Dat kan al bv door hem slechts als een antropologisch wezen te zien, afstammend van de één of andere plantaardige of dierlijke cel. Het vergieten van zijn bloed ontneemt de mens zijn gelijkenis met God. Het bloed van Jezus wordt voor de nieuwe wereld vergoten. Hij weet wat gaat gebeuren. Maar hij vlucht niet want de wereld der liefde kan slechts bestaan wanneer zij tegenover al het oude staat. Deze houding is nieuw. In de nieuwe wereld zal de vergeving der zonden worden verstaan. Niet 'omdat' men braaf en vroom wordt, maar eenvoudig uit genade, om niet. God kent namelijk de totaliteit van ieder afzonderlijk leven. Het nieuwe verbond kent de verborgenheden van de mens. Voor deze nieuwe wereld doorbreekt Jezus met zijn leven alle slimme, bestudeerde, beheerste wetmatigheden en toont hij de weg van de liefde en de genade. Deze wijn werd vergoten, het bloed werd vergoten opdat daarmee het nieuwe kan komen. Daarom neemt Jezus alle consequenties van een doorbraak op zich. 31 Gethsemane. 54 Na de maaltijd gingen allen naar de Olijfberg, Hebr de 'Berg der Olijven', de berg van de 6° vrucht, de vrucht van de 6° dag, vrijdag dus. Het was al avond. Bijbels gezien was de vrijdag al begonnen. 'Het was avond geweest en het was morgen geweest, de 5° dag.' Op die avond al en in de daarop aansluitende nacht begon Jezus te spreken over een einde, over een beslissende cesuur. De wereld en de mensen zouden veranderen. De wet kreeg de liefde als nieuw leven. Het bittere van de olijf trad in werking. Het was ook het olijfblad dat bij Noach de nieuwe wereld na de zondvloed aankondigde. Het olijftakje werd door de duif, Atjonah gebracht. Jezus sprak nu dan ook de woorden die God richtte tot Zacharia/de profeet/de brenger van het Woord van God: 'Zwaard, ontwaak tegen mijn herder en tegen de man die mijn metgezel is, spreekt de Here der heerscharen. Sla die herder en de schapen zullen verstrooid worden. Maar ik zal mijn hand tot de kleinen wenden' (Zacharia 13:7). Na de loutering in het boek Zacharia besluit dit deel dan met de woorden: 'Ik zal zeggen, het is mijn volk. Zij zullen zeggen: Here, mijn God.' Jezus verkondigde nu aan de 12: 'In deze nacht zullen jullie allen door mij in een valstrik terechtkomen' of 'aan mij geërgerd raken'. Hij citeerde het laatste deel uit Zacharia 13:7 en voegde daaraan toe: 'Na mijn opwekking zal ik jullie echter voorgaan naar Galilea.' Toen zei Petrus dat hij nooit aanstoot aan Jezus zou nemen, waarop Jezus hem wees op de onmogelijkheid van deze vorm van trouw. Hij zei: 'In deze nacht, nog voor de haan kraait, zul je mij 3 keer verloochenen.' De geschiedenis is bekend. Men weet dat Petrus niet had blijven leven indien hij Jezus niet had verloochend. Het is zoals ook Judas in de mens is die hem dwingt zo te handelen. De mens draagt de 12 in zich. De tijdstroom brengt vaak omstandigheden waarin men geen absolute oordelen kan vellen. Men moet hier relativeren terwijl in het verborgene God met absolute zekerheid meet. God ziet de mens in zijn verborgenheid, in zijn wezen, in zijn bedoelingen, zijn hoop, zijn geloof, zijn liefde... Zo begint de nacht in Gethsemane, in Gath-Shemani, oliepers. Het aankomen in deze hof betekent dat het persen, de metamorfose van de vrucht van de 6° dag begint, met het ontstaan van de olie voor de Gezalfde, de Messias, de Christus. Dit proces is pijnlijk en brengt verdriet. Elk mens, de gehele wereld kent dergelijke pijnlijke episoden van teleurstellingen, oorlogen, catastrofen, ziekten, kortom de geboorteweeën van een nieuwe levensfase. 3 maal wendt Jezus zich in deze nacht tot God met de woorden: 'Mijn Vader, is het niet mogelijk dat deze beker aan mij voorbij gaat?' Het leed van een metamorfose is dat men ondanks de belofte iets kostbaars dreigt te verliezen dat nooit meer terugkomt. Men weet van de goedheid van God en toch veroorzaakt het enorme druk. De discipelen die Jezus in deze nacht meeneemt zijn Petrus en de beide zonen van Zebedeüs ('geschenk van God'). Aan hem deelt hij zijn leed mee. Ze vallen eenvoudig in slaap zodra Jezus zich voor korte tijd afzondert. Het leed van anderen kan men nooit verdragen of meedragen. Het is te veel. Men raakt murw en men verweert zich met oppervlakkig zijn. Men bemerkt met het verstrijken van de nacht dat het ogenblik van de definitieve beslissing steeds dichterbij komt. Het reactievermogen neemt af. Er sluipt een zekere gelatenheid binnen, een onverschilligheid. De nefesh, de levenslust wil slapen. Het zijn tekenen van een op handen zijnde metamorfose die we ook zien wanneer bepaalde levensfasen ten einde lopen. Dan volgt de van tevoren bekende komst van Judas en de menigte gewapend met zwaarden en stokken en de feitelijke gevangenneming. De discipelen verlaten hem. Ze slaan op de vlucht. Alle gedachten, idealen, plannen, uitingen van agressie, driften en bezetenheden verlaten hem en zoeken een goed heenkomen. Er gebeuren geen nieuwe invallen of ontmoetingen meer. Het belangrijkste is dan altijd weer: heeft de mens een betrekking met God? Niet met 'een' god die een deel van zijn leven beheerst, want dat is een afgod of een verbrokkeling van de eenheid. God als de 55 Allesomvattende, de Eeuwige, de Ene tot wie men kan naderen. In de verborgenheid van iemand die met deze God een betrekking heeft manifesteren zich juist dan de figuren uit de Bijbel. Misschien komen ze wel onder heel andere namen maar toch als mensen uit het leven in de kern, in het wezen. Zo wordt het leven in het tijdelijke gevoed door wat stroomt vanuit het eeuwige. Aangezien in de kern alles al vervuld is, bevindt zich in de blauwdruk in de tijdstroom ook deze vervulling al. Er is daar ook de dood maar met het antwoord van de opstanding, van de definitieve verlossing. Het is daarom van doorslaggevend belang dat men in zichzelf het Heilige, Eeuwige, de bron en de tijdstroom die vanuit die bron opwelt onderscheidt. Wie dat niet kent vertoont in zijn wezen de grote zonde tegen de Heilige Geest. Voor zo iemand is het gebeuren hier eenvoudig lineair verbonden met het gebeuren in de Bijbel. Iemand die de Bijbel op een dergelijke manier beleeft is dom en een zondaar. Hij begrijpt zijn eigen leven niet. Hij kan slechts door de vergeving der zonden worden geholpen. 32 Voor de hoge raad en voor Pontius Pilatus. Wat kan men antwoorden voor de Hoge Raad wanneer men slechts de maten van deze wereld kent? Bedoelt Jezus met 'de tempel afbreken en in 3 dagen weer opbouwen' Denkt hij aan een ploeg slopers en vervolgens aan een architectenbureau? En dan is er de vraag van de hogepriester of Jezus de Zoon van God is. Jezus antwoordt hier uiteindelijk met 'Gij zegt het'. De hogepriester en zijn schriftgeleerden hebben geen idee van het heilige. Voor hen is dat wat zij als zodanig aanmerken. Voor hen is een Zoon van God onmogelijk en godslastering. Ze verloren hun contact met de boom des levens door het gif van de slang, 'gekust' bij het nemen van de vrucht van de boom van kennis. In het stromen van de tijd vanuit deze bron komen al deze scènes in blauwdruk voor. Het is duidelijk dat ontelbaar velen een affiniteit hebben met deze schriftgeleerden, oudsten en hogepriesters en niet enkel onder de Joden. Het vonnis staat bij voorbaat vast. Men wil Jezus doden en kruisigen. De hogepriester scheurt zijn kleren. Het is een uiterlijk teken van rouw. De Romein Pontius Pilatus, aan wie Jezus wordt voorgeleid, doorziet de hatelijke gebeten emoties. En omdat ter gelegenheid van het feest altijd een gevangene wordt vrijgelaten, stelt hij voor om Jezus op deze manier in vrijheid te stellen. Het volk roept echter om de vrijlating van iemand anders, namelijk Bar-Abbas, Aramees, bar abba ook de 'zoon van de vader'. Aramees is een profane taal. Het Hebreeuws is de taal van gene zijde, de heilige taal. De profane normale oproerkraaier wordt door de mensen wel begrepen. Die vindt men zelfs sympathiek. Van Jezus begrijpt men helemaal niets. Men wil in het gezapige leven niet gestoord worden door gedachten aan de eeuwigheid en aan een opheffen van wetten. De mensen willen nu eenmaal voor iedere stap die ze doen een recept achter de hand hebben. Ze willen rustig hun beroep verder kunnen uitoefenen, goed eten en het overige verdringen. Ook daarvoor hebben de schriftgeleerden immers hun voorschriften en recepten. Wij beleven dit allemaal in het leven. Verbonden met Jezus lot in de Bijbel, worden vaak vragen gesteld waarop we alleen maar kunnen zwijgen omdat we voelen dat men ons toch niet begrijpt. Je knikt alleen maar in de zin van 'je zegt het'. Men merkt dan dat men eigenlijk alleen is. Op die beslissende ogenblikken is men alleen. De trouwe Petrus wringt zich in allerlei bochten om, ondanks alle plechtige beloftes de anderen te overtuigen dat hij nog nooit iets met hem van doen had. De hele weg die nu begint wordt in de Bijbel heel kort beschreven. Jezus wordt nu gegeseld, bespuugd en bespot. Hij krijgt gal te drinken in de wijn die men hem opdringt. De in azijn gedrenkte spons en het kruisigen zelf; de 2 misdadigers links en rechts van hem. 56 Misschien voelen we diep medelijden voor Jezus maar vanuit zijn perspectief ziet het er misschien heel anders uit. Hij zegt immers meerdere keren dat hij na 3 dagen weer zal worden opgewekt. Met opzet vergeet men vaak de overwinning van de opstanding, de nieuwe wereld, dat alles dus meer dan zomaar goed afloopt. De Bijbel, onverkort het Woord van God, vertelt van de kruisweg in de kern. Dwz de mens maakt in de stroom van de tijd verschrikkelijke dingen mee. Maar wat betekent het dan dat Jezus dit voor ons doet, dat hij de ziekten, de zonden en de dood eenvoudigweg voor ons draagt? Hoe merken wij dat? Kan het ons ooit helpen? Deze vragen komen terecht op. Want het leed van de wereld is te groot om nog voorstelbaar te zijn. Jezus beleeft het daar in het woord Gods. Het historisch gebeuren is met de Bijbel verbonden door middel van het woord. Het gebeurde daadwerkelijk hier op aarde voor de ogen en oren van de mensen. Of het onder aardse omstandigheden kan worden waargenomen zoals het in de Bijbel beschreven werd is afhankelijk van het echte leven en van dat in het verborgene. En omdat het verborgen is, kunnen we het ook nooit naar waarheid vertellen of beschrijven. We moeten de Bijbel echter volledig lezen en God laten uitspreken. De Bijbel toont ook immers dat Jezus opstaat en na de opstanding samen met zijn discipelen was, 40 Bijbelse dagen lang. Was Jezus echt dood? Leeft hij niet altijd, eeuwig en overal? Dat krijgt men wanneer men alles hier kruisigt, alles uitspant op de '400' van de tijd. Het zou beter zijn te zeggen dat hij hier verscheen in het Bijbelse jaar 3760/1 na de Bijbelse schepping. Het moge zo zijn dat de wereld sinds de oerknal al 20 miljard jaar voor onze wijze van waarnemen bestaat. Nagel hem dus vooral niet vast aan de tijd. Zelf zegt hij dat God geen God is van een dode Abraham, enz… want de uitdrukking 'God van Abraham, Isaak en Jakob' vormt juist het bewijs dat ze allen nog leven. De manier waarop het kruis gebruikt wordt maakt mij verdrietig. Het gebeurde allemaal op Golgotha, goelgoleth, schedel, Schedelplaats. Het Hebr galgatha zegt nog meer. Ik denk aan gal, vloeiende vorm en daarmee ook aan Gafilea en aan het woord gath, pers dat ook voorkomt in Getsemane. Daar was het de oliepers. Hier is het de pers waarin de vorm geperst wordt, waarin de gehele vorm een metamorfose ondergaat. Jullie denken bv dat iemand in 1943 stierf, maar dat is een misverstand. Dat geldt enkel voor het uiterlijke. Hij leeft verder, misschien wel in jullie midden in de wereld die jullie jullie helemaal niet kunnen voorstellen. Misschien is hij in jullie, misschien in anderen. Maar hij leeft hoe dan ook. De Bijbel spreekt van gal, 3-30. We kennen galoeth, ballingschap en ge-oela, 3-1-30, de verlossing. Gal betekent ook golf, bv in water, dus in de tijd. Daarmee ligt in de naam Galilea reeds de verandering in de tijd besloten. Daarom zegt Jezus dat hij de discipelen weer zal zien in Galilea (Mattheüs 26:32). Zo heeft ook de naam Galgatha ditzelfde gal in zich. Vervolgens is daar Jozef van Arimathea, Hebr Ramathaim, 'het dubbel verhevene'. Ram, 200-40= verheven, hoogverheven. Zo zegt men van God dat zijn troon ram is. En de profeet die de beide koningen Saul en David op Gods bevel met zalfolie zalfde was via zijn vader Elkana afkomstig uit Ramathaim Tsofim (1 Samuël 1:1). De dualiteit van het verhevene: God in de hemel en God op aarde. Tsofim betekent 'degenen die op de uitkijk staan, die schouwen'. De Scopusberg, Hebr Har haTsofim, de 'berg van hen die uitzien, die schouwen'. Elkana betekent 'God heeft verworven'. Het getal 17 komt meerdere keren in de Bijbel voor, telkens aan het einde van een fase. Zoals aan het einde van een scheppingsdag. Het getal verschijnt wanneer de zondvloed een einde maakt aan de wereld in het bijbelse jaar 1656. Wanneer Jozef door zijn broers wordt verkocht en er voor allen een nieuwe fase aanbreekt is hij 17 (Genesis 37:2). Het is dan 'goed', hoewel wij geneigd zijn om dergelijk gebeuren af te wijzen. De zonde met het gouden kalf (Exodus 32) gebeurde op de 17° dag van de 4° maand. 57 De verovering van Jeruzalem door de Babyloniër Nebukadnezar gebeurde veel later door de Romein Titus op de 17° dag van de 4° maand. Mozes vluchtte op zijn 17° voor Farao uit Egypte. Dan is het met zijn leven als prins in het paleis afgelopen. Wanneer men een leven achter zich heeft en het was goed/17, kan men zich afvragen wat de zin was van je jaar dubbelen of van het verdriet, de opwinding enz… Daarom is het pas echt goed wanneer alles wat verdween gericht wordt, goed wordt en weer voorhanden is. Dat betekent dat ook fase 16 er weer bij zou moeten zijn. Want die is voorbij al was het pas gisteren. En dan moeten ook de fasen 15 en 14 erbij zijn. En zo tot en met het allereerste begin, de fasen 2 en 1. Wanneer we dus het gehele leven er weer bij willen, als howe, als tegenwoordigheid, komen we met de 17 van het einde, van de overgang uit bij het getal 153. Dat is de visvangst die 153 vissen omvat. Het wil zeggen dat Jezus na zijn opstanding al zijn levensfasen, levensogenblikken ophaalt uit het water, opvist uit de tijd. Dan volgt de maaltijd. Alles is voorbereid, het kolenvuur, het brood. En dan laat Jezus de vissen brengen. Zijn hele leven is daar concreet bij tegenwoordig. Niets werd vergeten. Werkelijk goed is het pas wanneer niet slechts het einde goed is, maar wanneer men verbijsterd inziet dat alles altijd al goed was. Door de nadruk op het uiterlijke te leggen, beoordeelden en bekritiseerden we het evenwel voorbarig en namen we een dramatische pose aan. Jezus vertelt daar, met de uit het water opgehaalde vissen, wat de eigenlijke betekenis is geweest van Judas, van Kajafas, van de Samaritaanse. Alle fasen van het leven zijn bij de opstanding aanwezig. Wij kunnen in Galilea zijn en het woord in de vorm ontdekken. We kennen het bevrijden van de omhulling/uiterlijkheid. De omhulling is goed ter bescherming, zoals de schil van een vrucht, zoals het kaf om het koren. Zonder zou nooit het brood en ook niet Bethlehem kunnen komen. Dat is ook het goede van de instituties. Ze beschermen het innerlijke, het heilige. Dankzij deze bescherming groeit het kostbare graan waaruit later het brood bereid wordt. In deze beschutting kunnen mensen leven, hun geluk leren kennen en in stilte grote en heilige mensen zijn. Zonder deze omhulling was het tere innerlijke misschien allang gestorven. Het had zich niet kunnen ontwikkelen. Daartoe geeft God de mens ook zijn huid/omhulling. Aan het einde is die omhulling niet langer nodig. Vandaar dat Jezus in zijn nieuwe omhulling ook niet herkend wordt, zelfs niet door degenen die hem 3 dagen tevoren nog gezien hadden. Natuurlijk is er een gelijkenis maar er is bovendien de uitdrukking van het innerlijke. Eerst bij het breken van het brood, bij het uitdelen van het Woord van God komt de herkenning van het eeuwige. Het is niet goed wanneer men zich ergert aan de actuele toestand van een institutie. God liet haar zo ontwikkelen. Je huidskleur of de kleur van iemands ogen liet God op deze manier ontstaan. Daarom moet men ook de huid, de omhulling van een institutie waarderen als iets wat door God zo werd gewild. Men moet er zich dus niet als een wolf op storten. In de wereld van de Messias wonen wolf en lam samen. Laten we daarom proberen nu al naar die wereld toe te leven, niet slechts door elkaar te verdragen maar door elkaar ook al een beetje lief te hebben. Dan worden wijzelf ook al aangeraakt door de opstanding en niet langer alleen maar gehuld in duisternis. 33 Consequenties van het Nieuwe Testament. De mondelinge Thora is de partner van de schriftelijke Thora waarvan men weet dat deze door de Heilige Geest op de Sinaï aan Mozes werd gegeven. Het is een gebeuren dat historisch niet valt te doorgronden. Men zegt ook dat de mondelinge Thora door God aan Mozes werd gegeven, namelijk tijdens de 40 dagen en nachten dat Mozes op 58 de Sinaï verbleef. God kon de tafelen ook in een minuut geven, maar Hij sprak met Mozes over het gehele leven in de tijd, volkomen en compleet. De Thora heeft in zijn uiterlijke verschijning het jodendom in de tijd van de ballingschap daadwerkelijk weten te behoeden. Dat staat buiten iedere discussie. De innerlijke waarde van de mondelinge Thora kreeg evenwel zelden aandacht. Weinigen kennen haar verborgenheden. Vaak vormt de innerlijke kant van de gesproken Thora samen met de innerlijke kant van de schriftelijke Thora een onmetelijke en verbijsterende bron van vreugde en zekerheid. Moshe kibbel Thora me-Sinaï, Mozes ontving de Thora van de Sinaï. Van het woord kibbel, 100-2-30 werd het woord kabbala, 100-2-30-5 afgeleid. Dit woord bevat zowel een krijgen, een ontvangen alsook een overlevering, dat deze verder kan worden doorgegeven. Het gebrek aan verlangen naar de verborgen kant veroorzaakt onverschilligheid en fundamentalisme. De wereld lijkt daarmee te zeggen: ‘Wanneer jullie, herders, ons niet naar waarheid kunnen vertellen over de zin van het leven in de eeuwigheid, dan slaat bij ons de woestheid toe. Dan zullen wij het uiterlijke dusdanig tot in het extreme overdrijven dat iedereen wel moet inzien dat men op die manier niet leven kan’. Het jodendom kan dus alleen maar worden geleefd wanneer men in het leven van alledag beide kanten van het leven/het woord kent. Joden staan huiverig tegenover het instituut kerk. Het zijn instinctieve emoties tov een vijand. Christenen en Joden praten natuurlijk, maar deze gesprekken gebeuren onder de leiding van theologen van beide partijen. Deze zijn evenwel kenners van de buitenkant van het woord, nl schriftgeleerdheid en theologen. Maar voor de andere kant is genade nodig en een zich openstellen. Het ontbreekt in die gesprekken juist aan verlangen naar de andere kant van het woord. Ik spreek over de christelijke wijze en de joodse wijze. Maar beide wegen tot het beleven van de Bijbel zijn eigenlijk 1. Zo is het ook niet goed om al te lichtvaardig over te stappen van de ene naar de andere kerk, bv van protestantisme naar katholicisme, omdat het gaat om nuances. Het gaat om God, het eeuwige leven. Van daaruit wordt ons lot gestuurd. Laten we niet vergeten dat de mens, nadat hij de vrucht van de boom van kennis nam, zich voor God verstopte. Hij had een onbehaaglijk gevoel. Hij wist nu dat hij naakt was en dat er iets fundamenteels niet meer klopte. Ontstemd probeerde hij zijn naaktheid te bedekken, wetend dat dit slechts in heel gebrekkige mate mogelijk zou zijn. Het vijgenblad verwijst tenslotte naar de vijgenboom die als 4° een verbinding heeft met de door God zo sterk afgeraden boom van kennis. Bovendien voert de tijdstroom toch altijd de farizeeër en de schriftgeleerde in zijn blauwdruk mee. In ieder heden is de tijd in zekere zin ten einde. Er is het gevoel van de laatste dag, van het einde der wereld. De ervaring van morgen is er immers niet. En worden aan het einde van de Bijbel niet de catastrofes van het leven beschreven? In het OT is dat de verwoesting van de woning van God. In het NT is dat de kruisiging en de dood van Jezus, een nieuw beeld van wat de tempel/woning van God is. En hoezeer de profeten de definitieve verlossing aanbieden de wereld van de vorm blijft hangen bij de dood en de ondergang. Het NT doet dat in de vorm van de opstanding en de ontmoeting in Galilea, Dan dient zich het grote onderscheid aan, het nieuwe, het geloof, de liefde en de hoop. Deze 3 zijn juist gebaseerd op het ontbreken van wetmatig bewijs. Dood en ondergang worden zonder meer als feiten geaccepteerd. Het is een onontkoombare wet die door de ervaring alsmaar wordt bevestigd. Daarom bouwt men verder aan zijn materiële vestingmuren. Zo bouwt men en zo verschanst men zich in de instituties waarbinnen men zich meent te kunnen verdedigen en waarbinnen men zich natuurwetmatig meent te kunnen handhaven en zich zelfs nog meent te kunnen uitbreiden. Tegelijk vormen zij ook de omhulling, de verschijnende vrouwelijkheid die het wezen in warmte en intimiteit laat kiemen en intimiteit laat groeien. 34 Geneigd tot het kwade en het goede. 59 In het jodendom kent men de uitdrukking 'met de gehele nefesh’. Dat zegt dat de mens tweeërlei jetser heeft. Jetser, 10-90-200 neiging, zin, drift, bouwsel. Jetser tow is de goede neiging. Jetzer hara is de kwade neiging. In de natuur bestaat dat onderscheid niet tenzij in de mens. De mens kan uitkijken naar de Geest van God en zelfs naar de Heilige Geest. Dwz hij kan door het verlangen, door de neshama hunkeren naar die jetser tow om daarmee ook zijn boze neiging te beheersen. De mens kan emotioneel op het goede gericht zijn. Dan uit zich alles in bescheidenheid, verborgenheid, zachtmoedigheid. Het kan dan niet anders. Hij weet dat hij verstandig zal handelen in de zin van God en niet in de zin van doelbewuste overwegingen. Deze goede kant van de nefesh opent voor de mens de volledige zin van het leven. De Bijbelse maat voor wat verschijnt en wat verborgen is, is de el, de amma, 1-40-5. In de Bijbelse taal staat het ook voor moeder, Imma. De 153 vissen bevatten alle lagen van het woord goed. De uiterlijke en de innerlijke, alle aardse pogingen en alles wat vanuit het verborgene van de mens is ontstaan. We hebben de keizer gegeven wat van de keizer is en God wat van God is. 60 Appendix 1 De auteur geeft in de tekst de Hebreeuwse woorden en namen fonetisch weer, dus naar uitspraak. Hij schrijft ze in onze Latijnse letters en nadrukkelijk niet volgens de wetenschappelijke moderne taalgeleerden. De Hebreeuwse lettertekens die eigenlijk medeklinkers zijn, hebben niet alleen een echte (eigen-)naam maar ook een getalswaarde. Daar sommige medeklinkers, afhankelijk van hun plaats in het woord, een andere uitspraak kunnen hebben, vermeldt de auteur. Een Hebreeuws woord heeft ook een getalswaarde volgens de afzonderlijke tekens. Zo kan de geïnteresseerde lezer de betreffende Hebreeuwse lettertekens voor de geest halen. Bovendien wordt zo duidelijk dat, volgens het oude weten, woorden met dezelfde getalswaarde een wezenlijke verwantschap hebben. 1 alef 2 beth 3 gimmel 4 daleth 5hee 6 vav 7 zajin 8 cheth 9 teth 10 20 30 40 50 60 70 80 90 jod 100 kaf 200 lamed 300 mem 400 noen samech ajin peh of phe tsade kof resh shin of sin taf 61