- Scholieren.com

advertisement
Maatschappijwetenschappen werk hoofdstuk 4 t/m 7.
Sociale partners: werkgevers en werknemers.
Tegenstrijdige belangen: werknemers het liefste zo weinig mogelijk inspanning tegen
een zo hoog mogelijk salaris, werkgevers zoveel mogelijke prestatie tegen zo laag
mogelijk salaris.
Gemeenschappelijke belangen: gebaat bij goed gaan van een bedrijf. Werkgever wil
winst en werknemers wil werkgelegenheid. Ook goede sfeer belangrijk.
Vakverenigingen: werknemers organiseren zich om betere arbeidsomstandigheden
af te dwingen. Stakingskas om loon door te betalen ( niet door werkgevers).
1906:
- NVV: socialistisch.
- NKV: katholieke.
- CNV: protestants- christelijk.
1976: NVV EN NKV gaan samen als de FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging.
FNV en CNV zijn beide vakcentrales: bevatten aparte bonden die per bedrijfstak zijn
georganiseerd.
MHP vertegenwoordigd middelbaar en hoger personeel en is de 3 e vakcentrale.
Aandachtsgebieden van vakbonden:
 Arbeidsorganisatie: werk verdeeld over de verschillende medewerkers.
 Arbeidsomstandigheden: veiligheid en maatregelen tegen
gezondheidsrisico’s.
 Arbeidsinhoud: mate van afwisseling, eigen initiatief, zelfstandigheid.
 Arbeidsverhoudingen: mogelijkheid van invloed in inspraak en sfeer.
 Arbeidsvoorwaarden: werktijden, salaris (primair) en auto van de zaak en
13e maand (secundair).
Individuele belangen: ontslagkwesties en zaken als onthouden van promotie en
onterechte overplaatsing.
Collectieve belangen: onderhandelingen over de cao: geldt voor hele bedrijfstak.
Pressiemiddelen.
- Acties.
Publiciteitsacties: spandoeken.
Prikacties: werk wordt even onderbroken.
Stiptheidsacties: wordt stipt volgens de voorschriften gewerkt zodat er
vertragingen ontstaan.
- Rechter om iets af te dwingen of ongedaan te maken.
- Staking.
Georganiseerde staking: staking wordt door een vakbond gesteund.
Wilde staking: zonder steun.
Criteria voor een staking:
- Georganiseerd door een vakbond.
- Vakbonden moeten alle andere wettelijke middelen hebben gebruikt.
- Gevolgen moeten overeenstemmen met het doel van de staking.
4.2 Werkgevers.
Centrale werkgeversorganisatie: VNO-NCW.
MKB- Nederland voor midden en kleinbedrijf.
Doel: behalen van winst of rendement. Bereiken door:
- Onderhandelingen met de vakbonden.
- Bevorderen van goed ondernemersklimaat met lagen kosten en gunstige
concurrentiepositie t.o.v. het buitenland.
- Bevorderen onderlinge eenheid: afspraken voor de onderlinge concurrentie
te reguleren.
- Ondersteuning van leden. (bijstandsfonds voor die met een staking te
maken hebben).
Pressiemiddelen:
- Dreigen te korten op de secundaire arbeidsvoorwaarden
- Dreigen het bedrijf te moeten sluiten als gevolg van een staking.
- Naar de rechter.
4.3 overleg tussen sociale partners.
 Bedrijfstakniveau. Sluiten van cao.
 Bedrijfsniveau. Zaken buiten de cao of de uitwerkingen ervan.
Ondernemingsraad:
- instemmingsrecht: persoonsbeleid (werktijden, vakanties).
- adviesrecht: zwaardere zaken zoals fusie, overname of ontslagen.
OR is verplicht voor bedrijf met meer van 50 werknemers
 Landelijk niveau:
- Stichting van de Arbeid: vakbonden en werkgeversorganisaties
overleggen over de stijging van de lonen bijv. Vastgelegd in centraal
akkoord: richtlijn voor de onderhandelingen op bedrijfstakniveau, maar is
niet verplicht om je aan te houden. Vaak loonafspraken voor elke
bedrijfstak apart.
- SER (sociaal economische raad): top van de werkgevers- en
werknemersorganisaties overleggen met elkaar. Ook kroonleden die
benoemd zijn door de regering. Taak is het adviseren van de regering over
alle belangrijke sociaaleconomische kwesties.
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet de cao algemeen
verbindend verklaren. Dat wil zeggen dat het voor alle werkgevers en
werknemers in de hele bedrijfstak geldt.
Overheid stelt ook wettelijke regels vast, zoals over de vakantiedagen, werktijden
en loonuitbetaling. Of loonmaatregel: minister bepaalt met welk percentage de
lonen mogen stijgen. Gebeurt als er een grote loonstijging verwacht en daardoor
inflatie aanwakkert.
Mate van succes hangt af van:
- Politieke klimaat: links kabinet goed voor vakbonden en rechts kabinet goed
voor werkgevers.
- Arbeidsverhoudingen: onderlinge verdeeldheid tussen FNV en CNV
verzwakt de positie van werknemers.
-
Economische conjunctuur: invloed neemt af in tijden van economische
neergang voor vakbonden, maar voor werkgevers neemt deze toe.
Machtsbronnen: hoeveelheid leden, organisatiegraad en actiebereidheid van
leden.
Modellen:
 Conflictmodel: belangentegenstellingen worden benadrukt. Machtstrijd
gepaard met stakingen, blokkades en bedrijfsbezettingen. Veel
werknemers worden lid in zo’n tijd.
 Harmoniemodel: gezamenlijk een oplossing zoeken, uitgaande van hun
wederzijdse afhankelijkheid. Dus gemeenschappelijke belangen staan
vooruit en tegenstellingen worden ontkend of naar de achtergrond
verplaatst. Beide zien de economische noodzaak. Poldermodel:
 Reguleringsmodel: tegengestelde belangen worden niet ontkent, maar
ook niet zo benadrukt dat er een conflict is. Belangen worden beheersbaar
en komt terug in regelmatig overleg.
Institutionalisering van de
conflictoplossingen. SER
compromissen. Voorkeur voor dit model,
omdat de kosten van een conflict hoog zijn.
4.4 nieuwe verhoudingen.
Overheid stelde strenge regels op het gebied van:
- Arbeidsomstandigheden: Arbowet.
- Arbeidsverhoudingen: OR.
- Arbeidsvoorwaarden: max. arbeidsduur per week.
Brede taakopvatting: aandacht aan onderwerpen buiten de directe
arbeidswereld zoals milieu, derde wereld en vredesacties.
Smalle taakopvatting: beperkt tot concrete belangenbehartiging op het gebied
van arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden.
Overheid controleert de resultaten steeds vaker vooraf d.m.v. voorwaarden: zoals
arbeidsduur, het dienstverband en de hoogte van het minimumloon. Door het
sociale zekerheidsstelsel en belastingmaatregelen beïnvloed de overheid de
inkomensverhoudingen.
Algemeen belang: sommige kwesties overstijgen de belangen van werkgevers
en werknemers zoals de hoogte van het minimumloon. Minimumloon invloed op
de uitkeringen en op bestaanszekerheid.
Overlegeconomie: overheid, werkgevers en werknemers proberen in onderling
overleg en in gezamenlijke verantwoordelijkheid het sociaal economisch beleid
vast te stellen. Zoals Stichting van de Arbeid, SET en RWI (Raad voor Werk en
Inkomen). Hier zitten ook vertegenwoordigers van de gemeenten.
Doelstellingen:
- Een evenwichtige economische groei: economische groei mag niet ten
koste gaan van andere behoeften, zoals milieu en dat bedrijven zich niet
alleen in de Randstad vestigen.
- Rechtvaardige inkomensverdeling.
-
Evenwichtige arbeidsmarkt: zorgen voor werkgelegenheid en voldoende
aanbod.
Stabiel prijsniveau.
Evenwichtige betalingsbalans: import > export : tekort dus moet lenen.
6.1 De rol van de overheid.
- Werkgever.
- Gesprek- en overlegpartner.
- Wet- en regelgever:
- Arbeidsomstandigheden geregeld in de Arbowet
- Arbeidsvoorwaarden: Wet op het minimumloon en de Wet op de collectieve
arbeidsovereenkomst.
- Sociale wetgeving: Sociale verzekeringen en voorzieningen.
- Werkgelegenheidsbeleid.
- Emancipatie- en doelgroepenbeleid.
6.2 Een evenwichtige arbeidsmarkt.
Arbeidsmarkt: alle situaties waarin sprake is van vraag naar en aanbod van
arbeidskrachten.
Beroepsbevolking: alle mensen die mogen en kunnen werken.
Werkgelegenheid: de totale beschikbare hoeveelheid werk.
Volledige werkgelegenheid: beschikbare hoeveelheid werk is gelijk aan aanbod
van arbeidskrachten.
Werkloosheid: aanbod van mensen is groter dan de vraag.
Overspannen arbeidsmarkt: vraag is groter dan het aanbod.
Overspannen arbeidsmarkt geeft inflatie, want de lonen zullen stijgen vanwege
het tekort aan personeel, dit wordt doorberekend in de prijzen en dit leidt weer tot
hogere looneisen.
Inflatie: de geldprijs van goederen en diensten is hoger dan hun feitelijke waarde.
Gevolgen werkloosheid.
- Hoge premiedruk. Hoe meer werkloosheid, hoe groter het deel dat van het
brutosalaris afgaat aan werkloosheidspremies. Werkende eisen een hoger
brutoloon, want dan houden ze netto net zoveel over. Maar hoge brutolonen
maakt arbeid duur, werkgevers gaan bezuinigen en er zullen meer ontslagen
vallen.
- Probleemwijken. Concentratie van werkloosheid bij specifieke
bevolkingsgroepen heeft tot gevolg dat daarmee ook andere
sociaaleconomische problemen versterkt worden in bepaalde wijken of
milieus.
Soorten werkloosheid.
- Frictiewerkloosheid: als iemand korte tijd geen werk kan vinden.
- Seizoenwerkloosheid: werkloosheid van mensen die seizoengebonden werk
doen.
- Conjuncturele werkloosheid: Slechter gaat met de economie. Conjunctuur:
golfbeweging van de economie die groeit en krimpt.
- Structurele werkloosheid: als banen/ bedrijfstakken geheel blijvend
verdwijnen. Naar lagelonenlanden
6.3 Werkgelegenheidsbeleid.
Maatregelen om de vraag naar arbeid te stimuleren.
 Goedkopere arbeid. Overheid verlaagt de belastingen en premies, daalt
het brutoloon, zonder dat het nettoloon verlaagt. Bedrijven kunnen
daardoor meer personeel aantrekken.
 Gunstig ondernemingsklimaat. Marktbelemmeringen wegnemen, zoals
versoepelen van ontslagrecht, flexibele arbeidscontracten, verbieden van
onderlinge prijsafspraken, verruiming van winkeltijden en beperken van
allerlei administratieve rompslomp. Ook kennis en infrastructuur zijn
belangrijk.
Wel grenzen, zoals groei mag niet ten koste gaan van milieu en
rechtsbescherming van werknemers.
 Verlenen van subsidies. Om werkgelegenheid te creëren of behouden.
 Overheidsopdrachten.
 Creëren van banen. Banen scheppen in projecten waar voor particuliere
bedrijven geen winst aan te behalen valt.
 Verbeteren van koopkracht. Bevorderen van werkgelegenheid door de
consumptieve bestedingen te stimuleren. Door belastingverlaging houden
mensen netto meer over.
 Herverdeling van werk. Akkoord van Wassenaar: vakbonden gaan
akkoord met loonmatiging in ruil voor minder werken.
Arbeidstijdverkorting (ATV) 40 naar 38 uur, met als doel
werkgelegenheid te creëren voor werklozen.
VUT (vervroegde uittreding) vrijwillig vervroegd pensioen.
Maatregelen aanbodzijde.
Kwantitatief tekort: het aantal beschikbare arbeidskrachten is te klein.
Kwalitatief tekort: aanbod is niet geschikt om de vraag te voldoen
 Betere arbeidsvoorwaarden. Hogere lonen.
 Werknemers van elders.
 Afsplitsen van taken. Afsplitsing van taken waar minder opleiding voor
nodig is, maakt het dus mogelijk dat werknemers waar een tekort aan is
zich concentreren op hun kerntaken. Mensen die taken overnemen wordt
het werk voor interessanter.
 Scholing en omscholing.
 Betere verdeling arbeid en zorg. Anderhalvebaan-huishoudens: een
ouder werkt fulltime de andere in deeltijd.
6.4 Emancipatie en doelgroepenbeleid.
Bedrijfscultuur: de manier waarop mensen met elkaar omgaan binnen een
bedrijf.
Sommige mensen weinig recente vakkennis en niet meer gewend aan
arbeidsritme. Lastig om gehandicapten in dienst te nemen, want speciale
voorzieningen. Ook cultuurverschillen.
Doelgroepenbeleid.
 Subsidieregelingen. In en doorstroombanen (ID-banen). Verdienen het
minimumloon waarbij werkgever weinig hoeft te betalen en de overheid
veel. 1998 omgedoopt tot WIW, wet inschakeling werkzoekenden.
Nu participatie- en terugkeerbanen. Participatieplaats krijgen geen
arbeidscontract en ontvangen geen salaris, maar behouden hun
bijstandsuitkering. Zo doen ze maatschappelijk iets nuttigs.
 Wettelijke regelingen om werkgevers te stimuleren om bepaalde groepen
werknemers in dienst te nemen. Wet op de deeltijdarbeid ingevoerd zodat
deeltijd werken mocht. Quotering: overheid stelt vast bij welk percentage
van het personeelbestand uit vrouwen, allochtonen of gehandicapten moet
bestaan.
Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden moeten bedrijven met meer
dan 35 werknemers aangeven of er participatie van minderheden is en zo
nee hoe ze die verbeteren.
Emancipatiebeleid.
Maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Seksesegregatie op
de arbeidsmarkt: vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in hogere functies. Veel
vrouwen werken in deeltijd en worden laagbetaald.
Emancipatiebeleid ondergebracht bij ministerie van Sociale Zaken.
Doelstellingen:
- Gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Algemene wet gelijke
behandeling: mogelijkheid om klacht in te dienen bij de Commissie Gelijke
Behandeling.
- Verandering van de beeldvorming over mannen, vrouwen en
emancipatie. Eerst nadruk op het doorbreken van het traditionele rollen
patroon. Vanaf jaren 80 naar het doorbreken van de ongelijke
machtsverhoudingen.
- Verbetering van de positie van vrouwen. Het daadwerkelijk inhalen van
een achterstand. Beïnvloeden van studie- en beroepskeuze. En de
arbeidsparticipatie verhogen d.m.v. verlofsregelingen, deeltijd en Kaderwet
Arbeid en Zorg.
Download