De invloed van sociale steun en attitudes tegenover homoseksualiteit op de homoseksuele identiteitsontwikkeling Eindscriptie Bachelor Klinische Gezondheidspsychologie Departement Psychologie en Gezondheid, Ontwikkelings- en Klinische Psychologie, Universiteit van Tilburg Michelle Rouhof ANR: 265296 Begeleider: Dr. T.A. Klimstra Juni 2013 Inhoudsopgave 1.0 Samenvatting 2.0 Inleiding 2.1 Homoseksuele identiteitsontwikkeling 2.2 Wat is identiteit? 2. 3 Theorie van Erik Erikson 2.4 Theorie van James Marcia 2.5 De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie 2.6 Homofobie en stigmatisering op school 2.7 Nederland en moderne homonegativiteit 3.0 Methode 3.1 Selectiecriteria 3.2 Overzichtstabel 4.0 Resultaten 4.1 De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie 4.2 Homofobie en stigmatisering op school 4.3 Nederland en moderne homonegativiteit 4.4 Resultaten outline tabel 5.0 Discussie 5.1 Algemene sterktes en limitaties 5.2 De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie 5.3 Homofobie en stigmatisering op school 5.4 Nederland en moderne homonegativiteit 5.5 Conclusie 6.0 Referenties Samenvatting Dit literatuuronderzoek onderzocht het effect van sociale steun en attitudes op de homoseksuele identiteitsontwikkeling. Deze studie is gespecifieerd op mannelijke homoseksuele adolescenten. Er zijn drie stukken te onderscheiden, namelijk de homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie, homofobie en stigmatisering op school, en Nederland en moderne homonegativiteit. Er werd gekeken naar homonegativiteit en de onderliggende verschuiving van traditionele homonegativiteit naar subtielere moderne homonegativiteit in Nederland. Er is gezocht in elektronische databanken waarbij 16 relevante studies zijn geselecteerd. Deze studies zijn vervolgens uitgewerkt en met elkaar vergeleken. Hier is als conclusie uit gekomen dat homoseksuelen nog altijd worden gestigmatiseerd. Homoseksuele jongeren worden zowel fysiek als verbaal vaak geconfronteerd met geweld om hun seksuele voorkeur en activiteiten. Sociale steun en attitudes van mede-adolescenten hebben een sterke invloed op het verloop van het proces van homoseksuele identiteitsontwikkeling. Hoewel er tekenen zijn dat de acceptatie verbetert, lijkt in Nederland de traditionele homonegativiteit plaats te hebben gemaakt voor moderne homonegativiteit. Dit rijmt echter niet bij de huidige normen en waarden. Keywords: Homosexual Identity, Identity Development, Stigma, Social Support, Netherlands. Inleiding Homoseksuele identiteitsontwikkeling De normen en waarden die in de maatschappij aanwezig zijn over homoseksualiteit, stemmen niet overeen met wat we in de praktijk zien. Wekelijks komt er zinloos geweld jegens homoseksuelen in het nieuws. Deze tegenstelling roept verschillende vragen op: Wat hebben deze negatieve geluiden voor effect op de homoseksuele identiteitsontwikkeling bij adolescenten? Wat is het huidige stigma over homoseksualiteit op scholen? Wat zijn de gevolgen hiervan? Sinds de jaren ‟70 is er meer aandacht en onderzoek gekomen voor de moeilijkheden van de homoseksuele identiteitsontwikkeling, toch is “Homo” momenteel een van de meest gebruikte scheldwoorden onder jongeren op school. Wat is het effect van deze vorm van discriminatie op de identiteitsontwikkeling bij homoseksuele adolescenten? Met dit literatuuronderzoek zal worden ingegaan op deze vragen om beter zicht te krijgen op de huidige situatie. Hierbij zal specifiek ook naar Nederland worden gekeken. We stellen vaak dat we in een land wonen waar acceptatie en respect hoog in het vaandel staan, maar hoe tolerant is Nederland nou eigenlijk écht? Wat is identiteit? Wat ben ik en wie ben ik? Dit zijn twee vragen waar men het hele leven wel een antwoord op wil geven, maar waarschijnlijk zal hier nooit een definitief sluitend antwoord op gegeven kunnen worden. Het vormen van een samenhangend beeld van de zelf en identiteit is een belangrijk aspect van de menselijke ontwikkeling gedurende het hele leven. Een kind van vier zal wellicht zeggen: “Ik ben Milan en ik ben 4 jaar” terwijl een jongvolwassene al een stuk meer inzicht heeft. Ieder mens is uniek, heeft eigen ideeën, visies, standpunten en eigenschappen die kunnen veranderen en ontwikkelen (Smith, Dermer & Astramovich, 2005). Ieder mens ontwikkelt zo zijn eigen identiteit, een concept onderhevig aan verandering. Door het expliciteren van je identiteit laat je zien aan anderen wie je bent en wordt je zelf ook bewust van je eigen identiteit. Sommigen identiteiten, zoals gender, lijken vaster en meer bepalend dan anderen (Brubaker & Cooper, 2000). Ervaringen in seksuele gevoelens, gedrag en benoeming kunnen van elkaar verschillen. Het aantal mensen dat zich seksueel aangetrokken voelt tot mensen van hetzelfde geslacht is bijvoorbeeld groter dan het aantal mensen dat zich identificeert als homoseksueel (Bakker de & Vanwesenbeeck, 2006). Gender en de hierbij behorende seksualiteit omvat bepaalde verwachtingen en normen (Butler, 2004). Bij het doorbreken van dit verwachtingspatroon is er een kans op sociale uitsluiting. Dit kan problematisch zijn bij bijvoorbeeld de ontwikkeling van seksuele identiteit. Wat seksualiteit een bijzonder onderdeel van identiteit maakt, is dat het een zeer persoonlijk proces is, waar altijd al taboes om heen hebben gehangen, maar tegelijkertijd is het overal aanwezig en kunnen we er niet om heen (Brubaker & Cooper, 2000). In de adolescentie, misschien wel meer dan in welke andere levensfase dan ook, is het van belang een beeld te ontwikkelen van de zelf, sociale relaties en de zelf ín sociale relaties (Erikson, 1959) Theorie van Erik Erikson Erik Erikson(1959) deed onderzoek naar identiteit. Later zou zijn theorie een van de meest invloedrijke worden. Erikson had zijn eigen visie op de verschillende stadia in de ontwikkelingspsychologie van de mens. Hij zag acht verschillende levensfase, elk met hun eigen crisis. De uitkomsten in de levensfase met de bijbehorende crisis, zou een langdurig effect op het zelfbeeld hebben en ook invloed op de latere stadia (Woolfolk, 2004). De crisis die in de adolescentie speelt is volgens Erikson “de psychosociale crisis” (Schwartz, 2001). Erikson spreekt over „ego identity‟ tegenover „identity confusion‟. „Ego identity‟ omschreef Erikson als een samenhangend geheel dat je zowel naar jezelf als naar anderen projecteert (Schwartz, 2001). Hier tegenover stond “identity confusion. Met „identity confusion‟ bedoelde Erikson het gebrek aan de zoektocht naar identiteit waarbij men geen keuzes maakt of lessen weet te trekken uit eerdere ervaringen. Theorie van James Marcia De theorie van James Marcia(1996) kan gezien worden als een uitbreiding of opvolger van de theorie van Erikson (Meeus, 2011). Marcia onderscheidde vier verschillende identiteit statussen waar een individu in kan vallen, namelijk Identity Diffusion, Identity Foreclosure, Identity Moratorium en Identity Achievement. Tot welke status een individu behoort is afhankelijk van de hoeveelheid exploratie en commitment die ervaren wordt. Met exploratie wordt het overwegen van verschillende overtuigingen voordat een keuze wordt gemaakt bedoelt door Marcia. Met commitment wordt bedoeld in hoe verre iemand zich zeker voelt over zijn gekozen idealen en ego identiteit en hier trouw aan blijft. Identity Diffusion status houdt in dat er (reeds) weinig commitment en weinig exploratie is bij de adolescent. Identity Foreclosure status betekent dat de adolescent wel een keuze (commitment) gemaakt heeft, maar er is geen of weinig sprake van exploratie geweest. Bij Identity Moratorium status is de adolescent in een actieve staat van exploratie, maar commitment is relatief afwezig. Identity Achievement status staat voor een commitment welke wordt vastgesteld na een periode van exploratie. Het wordt gezien als de meest geavanceerde status. Er is namelijk sprake geweest van een identiteitscrisis en er is commitment jegens een bepaalde gekozen identiteit. Een adolescent met de Identity Achievement status heeft het meest identiteitswerk verzet (Schwartz, 2001; Marcia, 1966). Hoe zou dit proces verlopen bij homoseksuele adolescenten? De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie Bij de adolescentie gaat het om de leeftijdsperiode van ongeveer 12 tot 21 jaar. Deze periode wordt gezien als een van de belangrijkste ontwikkelingsfasen van de mens omdat het gekenmerkt wordt door identiteitsvorming en het zoeken naar de “zelf”. Hoewel identiteit dynamisch en vervormbaar is, kan er wel een duidelijk beeld over de eigen identiteit ontstaan. Marcia(1996) en Erikson(1959) lieten al zien dat het proces van identiteitsontwikkeling meestal niet vanzelf of vlekkeloos gaat. Deze zoektocht naar de groei in identiteit, waar adolescenten naar op zoek zijn, is voor homoseksuelen relatief nog moeilijker (Cass, 1979). Met name op het gebied van seksualiteit verandert er veel tijdens de adolescentie, zowel fysiek, hormonaal als sociaal (Gijs, Laan & Slob, 2009). Zowel homo- als heteroseksuelen ervaren soms seksuele gevoelens die hen in verwarring brengen over hun seksuele oriëntatie. Deze verwarring verdwijnt met de tijd en levert verschillende uitkomsten voor verschillende individuen op. Het vergelijken en kunnen identificeren met mensen in de directe omgeving is hierbij belangrijk. Voor heteroseksuelen mannen zijn deze vaak dichtbij, in de directe omgeving te vinden. Jongeren die er achter komen homoseksueel te zijn, hebben minder kans zich te kunnen identificeren met mede homoseksuelen uit hun directe omgeving. Het gevoel „anders te zijn‟ in een levensfase waarin juist de behoefte is je te identificeren en er bij te horen is vaak stressvol (Crosnoe, Cavanagh & Elder, 2003). Over de verschillende fases van de homoseksuele identiteitsontwikkeling zijn vele onderzoeken bekend, maar de resultaten stemmen niet allemaal overeen. Wel is er een algemeen verloop terug te zien in de meeste van de onderzoeken. Een van de onderzoeken is die van Harrison(2009). Harrison onderscheidt de volgende vier fases: Early Awareness, Identity Confusion, Identity Assumption en Identity Consolidation. De Early Awareness fase, waarin jongens voor het eerst aantrekkingskracht voor hetzelfde geslacht ervaren is meestal rond hun veertiende. Er zijn ook studies die resultaten vinden dat dit al eerder is, namelijk rond het tiende levensjaar bij jongens (McClintock & Herdt, 1996). De gemiddelde leeftijd waarop jongens hun homoseksuele identiteit rapporteren is 15,0 (Remafedi, Resnick, Blum & Harris, 1992). Het besef homoseksueel te zijn gaat vaak direct gepaard met het „anders‟ voelen. Deze fase wordt opgevolgd door de Identity Confusion fase waarbij het bewustzijn niet langer genegeerd kan worden. Gevoelens van schuld en schaamte kunnen hierbij aanwezig zijn. Er wordt ook wel gesproken van identiteitsconflict. Deze fase zien we min of meer terug in Eriksons‟ Identity Confusion. In de opvolgende Identity Assumption fase wordt de homoseksuele identiteit vaak geïntegreerd in het totale zelfbeeld. De laatste fase is de Identity Consolidation. De Ego Identity fase van Erikson is vergelijkbaar met de Identity Consolidation. In beiden draait het namelijk om de uiteindelijke acceptatie van de identiteit. Echter, dit gaat niet zo gemakkelijk als het klinkt. Het kan zijn dat homoseksuele jongeren bijvoorbeeld blijven hangen in de Identity Confusion fase (Harrison, 2009). Het positief voelen over de seksuele oriëntatie en dit kunnen toepassen in het dagelijks leven lijdt tot meer welzijn en geestelijke gezondheid. Acceptatie van anderen en sociale steun is hierin dus bepalend voor de geestelijke gezondheid. Homoseksuelen die hun seksuele identiteit voor zichzelf houden, hebben meer kans op verschillende ziektes waaronder kanker en infectieziektes (Cole, Kemeny, Taylor & Visscher, 1996) Later in dit literatuuronderzoek zal nog worden ingegaan op de verschillen tussen de ontwikkelingen van de afgelopen 30 jaar. Homoseksualiteit heeft de laatste jaren steeds meer media aandacht gekregen, toch is er nog de nodige problematiek aanwezig. Het lijkt alsof de norm van accepteren niet wordt doorgevoerd in gedachten én gedrag bij veel mensen. Homofobie en stigmatisering op school Algemene gedachtes en vooroordelen over homoseksuelen zijn sinds de jaren ‟70 enigszins verschoven. Tot de jaren ‟70 werd homoseksualiteit als individueel probleem of zelfs stoornis of ziekte gezien, zoals beschreven in de DSM destijds (Bayer, 1981). Voorheen was er in de media met name aandacht voor het geweld jegens homoseksuelen. Enkel deze medelijden wekkende beelden tonen heeft niet geleid tot een verandering, maar juist bevestigend voor het stigma (van Wijk, van de Meerendonk, Bakker & Vanwesenbeeck, 2005). Dit zal dan ook een positieve beeldvorming juist in de weg staan, zowel bij homoseksuelen als bij heteroseksuelen. Bij stigmatisering zijn de zichtbaarheid en de beheersbaarheid van belang. Homoseksuelen kunnen contact hebben met anderen, zonder hun seksuele voorkeur uit te spreken of deze te laten zien. Homoseksualiteit is een stigma dat theoretisch gezien verborgen of onzichtbaar kan worden gehouden. Het verbergen van een stigma levert stress op, bijvoorbeeld door de angst dat het zal worden ontdekt, de noodzaak constant alert te zijn en de twijfel of – en wanneer- men de homoseksuele voorkeur wel zal uitspreken (Goffman, 1963). Voor sommige stigma‟s worden mensen meer verantwoordelijk gehouden dan voor anderen (Weiner, Perry & Magnusson, 1988). Zo zegt ongeveer de helft van de Amerikaanse bevolking seksuele geaardheid te zien als een keuze voor een bepaalde levensstijl, terwijl de andere helft het ziet als een biologisch gegeven waarop men weinig invloed heeft. Wanneer mensen een stigma zien als beheersbaar of een keuze, lijdt dit tot grotere afkeer, afwijzing en negatieve behandeling (Whitley, 1990). Onderzoek heeft ook uitgewezen dat seksuele minderheidsgroepen onder jongeren meer kans hebben in aanraking te komen met geweld, meestal als slachtoffer van fysieke intimidatie door medestudenten Seksualiteit wordt tijdens de adolescentie een groot onderdeel van de identiteit en sociale relaties. School en medestudenten spelen dus een centrale rol in de levens van ontwikkelende adolescenten. Sociale instituten zoals school weerspiegelen vaak de grotere structuur van de maatschappij, met de daarbij behorende normen en waarden (Epstein & Johnson, 1998). Het onthullen van de seksuele identiteit kent risico‟s zoals afkeuring, discriminatie, stereotypering en pesterijen op school (Mooij, Fettelaar & de Wit, 2012. „Homo‟ is een van de meest voorkomende scheldwoorden op middelbare scholen in de huidige samenleving. Plummer (2001) vond dat jongeren het woord „Homo‟ associëren met onder andere „een watje zijn‟, „als een meisje gedragen‟ en „anders zijn‟. Russel en Joyner (2001) vonden dat 50% van de leerlingen vond dat je op school beter niet voor je homoseksualiteit kan uitkomen. Ook vonden zij dat 12% van de homoseksuele jongeren ooit een zelfmoordpoging heeft gedaan. In totaal heeft 66% van de homoseksuele jongeren behoefte aan steun, vooral bij het uit de kast komen. Op veel middelbare scholen wordt nog steeds (zeer) weinig aandacht aan homoseksualiteit en de beleving hiervan gegeven. Nederland en moderne homonegativiteit Discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen is in strijd met de Nederlandse wet. Het Wetboek van Strafrecht (2013) stelt dat discriminatie op grond van seksuele gerichtheid strafbaar is, zoals je opzettelijk beledigend uit laten over een groep mensen wegens hun seksuele gerichtheid en in het openbaar aan te zetten tot haat tegen, of discriminatie van mensen, of gewelddadig optreden wegens hun homoseksuele geaardheid. Desondanks vinden we vaak homogeweld in het nieuws en worden er negatieve attitudes tegenover homoseksuelen gevonden. Traditionele homonegativiteit is gebaseerd op ouderwetse, moralistische, religieuze ideeën en misopvattingen over homoseksualiteit (Morisson & Morisson, 2002). Homoseksualiteit wordt volgens deze opvatting vaak gezien als een zonde en een ziekte. Dit is een expliciete vorm van homonegativiteit die in Nederland steeds minder voorkomt. Hoewel er in landen als Nederland meer aandacht voor seksuele voorlichting en homoseksualiteit is, wordt homoseksualiteit ook in Nederland beschouwd als afwijkend van de norm (Graaf, Kruijer, Acke & Meijer, 2012). Nederland wordt door zowel inwoners als buitenstaanders gezien als tolerant (Sandfort, & Picavet, 2005). Dit schept de verwachting dat de ontwikkeling van de homoseksuele identiteit niet of nauwelijks problematisch is in Nederland. In vergelijking met zowel buurlanden als de rest van Europa, is het Nederlandse klimaat met betrekking tot homoseksualiteit gunstig (Sandfort, 1998). Ook is deze tolerantie de laatste jaren toegenomen. Toch is zinloos geweld tegen homoseksuelen, of het zelfmoord plegen van een gepeste homoseksuele adolescenten, bijna dagelijks in het nieuws. “Homo” wordt dagelijks als scheldwoord gebruikt op middelbare scholen, wellicht moeten we ons afvragen of er niet een subtielere vorm van discriminatie in de plaats is gekomen in plaats van openlijke afkeuring? Met deze thesis wordt getracht antwoord te geven op verschillende onderzoeksvragen en een samenhangend beeld te schetsen. Deze literatuur studie is gespecificeerd op mannelijke homoseksuele adolescenten. De hoofdvraag hierbij luidt: Wat is het effect van sociale steun op de identiteitsontwikkeling bij homoseksuele jongeren? In het eerste deel wordt gekeken naar het proces van de ontwikkeling van de identiteit bij homoseksuele adolescenten. In het tweede deel wordt gekeken naar stigmatisering en homofobie. Hierbij wordt antwoord gegeven op de deelvraag: Wat is het huidige stigma over homoseksuelen onder jongeren? In het derde deel is gekeken naar de huidige Nederlandse tolerantie en homonegativiteit. Hierbij is antwoord gegeven op de volgende deelvragen: Levert de homoseksuele identiteit nog steeds problemen op voor adolescenten in tolerant Nederland? Is er sprake van een verschuiving van traditionele homonegativiteit naar moderne homonegativiteit? Methode Bij het schrijven van deze thesis is gebruik gemaakt van verschillende zoekmachines om informatie over het desbetreffende onderwerp verwerven. De gebruikte zoekmachines zijn: PsycINFO, WorldCat Local, ScienceDirect, PubMed en Web of Science. “WorldCat Local” is een zoekfunctie ontworpen voor en door de Universiteit van Tilburg. Er zijn zowel Nederlandse als Engelse zoektermen gebruikt bij het zoeken naar relevante artikelen. De volgende zoektermen werden gebruikt: Homosexual, Social support, Identity development, School, Mental Health, Netherlands en Adolescents. Bij het zoeken werden deze termen gecombineerd, ook is er op synoniemen gezocht om te kijken of dit andere resultaten zou opleveren. De Nederlandse zoektermen leverden aanzienlijk minder treffers op dan de Engelse termen. Ook werden, voor zover deze verkrijgbaar waren, relevantie artikelen gebruikt waar in eerder gevonden artikelen naar gerefereerd werd. In totaal zijn 42 onderzoeken gebruikt voor deze literatuurstudie. 16 studies zijn geselecteerd om uitgewerkt te worden en zijn onderling vergeleken. Er zijn verschillende selectiecriteria gesteld. Hiervan is ook een overzicht te vinden in overzichtstabel 1. Artikelen van de laatste tien jaar hebben de voorkeur, gezien deze recenter zijn. Echter, ook oudere artikelen kunnen waardevolle informatie bevatten, dus deze zijn ook meegenomen. Dit was het geval wanneer er een vergelijking werd gemaakt tussen de huidige situatie en de situatie voorheen. Er werd gekeken of deze ook op zoeksites als „WorldCat Local‟ stonden om een bepaalde mate van wetenschappelijkheid te garanderen. Tabel 1. Overzicht Zoektermen en Resultaten Zoekterm Zoekmachine Aantal resultaten (2e Gespecificeerd op getal na specificering) Social support AND identity AND homosexual WorldCat Local Tilburg University Library 765 Homosexuality AND adolescents AND identity WorldCat Local Tilburg University Library 670 Identity development AND homosexual ScienceDirect 132 303 251 126 Homosexual AND adolescents AND mental health ScienceDirect Netherlands OR Holland AND homosexual Pubmed 12 WorldCat Local Tilburg University Library English + Article Journal + sexual orientation + mental health + adolescents 446 Journal + weglaten van termen “woman” en “african american” 238 72 Gay identity development OR homosexual identity development AND English + Article “10 years ago” + free full text available 624 234 English + Article adolescents AND social support Stigma AND homosexual AND school WorldCat Local Tilburg University Library 280 69 English + Article Resultaten De resultatensectie van deze literatuurstudie bestaat uit drie delen. 42 artikelen werden geraadpleegd voor bruikbare informatie. Hierbij zijn 16 onderzoeken uitgebreid bestudeerd en uitgewerkt in de resultatentabel omdat deze aanwijzingen naar het antwoord op de onderzoeksvraag gaven. Het doel van dit literatuuronderzoek is antwoord te krijgen op de volgende onderzoeksvraag: Wat is het effect van sociale steun op de identiteitsontwikkeling bij homoseksuele jongeren? In het eerste deel wordt gekeken naar het proces van de ontwikkeling van de identiteit bij homoseksuele adolescenten. In het tweede deel wordt gekeken naar stigmatisering en homofobie. Hierbij wordt antwoord gegeven op de deelvraag: Wat is het huidige stigma over homoseksuelen onder jongeren?. In het derde deel is gekeken naar hoe het zit met de Nederlandse tolerantie en homonegativiteit aan de hand van deelvragen als: Is er sprake van een verschuiving van traditionele homonegativiteit naar moderne homonegativiteit? En hoe tolerant is Nederland nou echt? Bruikbare resultaten uit deze studie zijn ook terug te vinden in Tabel 2. De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie Studies laten zien dat het ontwikkelingen van de homoseksuele identiteit problemen met zich mee brengt. Longitudinale studies laten het verloop en de lange termijn effecten zien. De longitudinale studie van Frijns en Finkenauer (2009) liet zien dat een geheim geheel voor jezelf houden psychosociale problemen op kan leveren. Zie Tabel 2 voor data. Er werd sterk bewijs gevonden dat seksuele minderheden (onder andere homoseksuelen) meer kans hebben op het plegen van zelfmoord. Dit wees onderzoek van Russel & Joyner (2001) uit waarin werd gevonden dat van de jongeren die wel eens een zelfmoordpoging gedaan heeft, 15% lesbo, homo of biseksueel is. Zie Tabel 2. Dit is twee keer zo hoog als bij heteroseksuelen. Echter, er werd ook gevonden dat dit verschilt met hoe zeer homoseksuelen zich als homoseksueel identificeren. Heteroseksuelen gaven aan de meeste stabiliteit te ervaren over 6 jaar gemeten over hun seksuele oriëntatie. Individuen die zich als 100% homo identificeerden, scoren bijna gelijk aan jongeren die aangeven zich als 100% heteroseksueel te identificeren (Salvin-Williams, Joyner & Rieger, 2012). Zie tabel 2 voor een overzicht van de data. Longitudinaal onderzoek van Ueno (2005) vond dat seksuele minderheidsgroepen meer stress rapporteren. Er werd een significant verschil gevonden tussen seksuele minderheids- en meerderheidsgroepen (p<.005) (M=1.72). Onderzoek van Floyd & Stein (2003) liet zien dat het comfortabel voelen over de eigen verkregen seksuele oriëntatie het hoogst is bij mensen die al op jonge leeftijd achter hun seksuele voorkeur kwamen en weinig sociale inbedding krijgen. Zie Tabel 2 voor data. Homofobie en stigmatisering op school Murdoch & Bolch (2005) vonden met hun studie onder 101 homo-, lesbi- en biseksuele middelbare scholieren dat ondanks goede steun van de familie, het ontbreken van sociale steun op school leidt tot zowel meer kans op slechte schoolresultaten als op meer spijbelgedrag. Zij onderzochten dit door het afnemen van enquêtes waarin 3 aspecten van het schoolklimaat werden belicht. Hieruit kwam naar voren dat jongeren die het klimaat van de school als negatief ervaren en zich slachtoffer voelen, het meeste aangetast worden en stress ervaren. Zie Tabel 2 voor data. Deze bevindingen van verhoogde stress zijn in overeenstemming met de resultaten van andere studies waarin werd gevonden dat 17% van de systematisch gepeste homoseksuelen zo veel stress ervaart dat zij kenmerken van een posttraumatische stressstoornis laten zien (p=0.005) (Rivers, 2004; Ueno, 2005). Dit sluit ook aan bij de volgende gevonden resultaten: het bewust, dan wel onbewust, hebben van vooroordelen kan leiden tot discriminatie. De wetenschap dat anderen jouw identiteit misschien minderwaardig vinden, kan leiden tot wantrouwen jegens anderen (Steele, Spencer & Aronson, 2002). Zie Tabel 2 voor data. Longitudinaal onderzoek van Ueno(2005) vond ook dat seksuele minderheidsgroepen meer stress rapporteren dan seksuele meerderheidsgroepen. Dit resulteert in zowel geestelijke als lichamelijke negatieve gevolgen (Sapolsky, 1998). Verdere cijfers en data zijn terug te vinden in Tabel 2. Homoseksuele adolescenten gaven in onderzoek van Mooij, Fettelaar en de Wit (2012) aan zich relatief meer geconfronteerd te voelen met geweld en relatief onveiliger op school dan niet-homoseksuelen. Er werd een significante stijging gevonden tussen 2008 en 2010. Er was geen significant verschil tussen 2006 en 2010. Data is terug te vinden in Tabel 2. Nederland en moderne homonegativiteit Gebleken is dat homoacceptatie nog steeds gering is. Veel jongeren vinden het normaal wanneer een jongen en een meisje elkaar zoenen op straat, maar 51% van de jongens keurt het af wanneer dit twee jongens bedraagt. 12% van de jongens en 3% van de meisjes zegt dat vriendschap zouden verbreken wanneer diegene homoseksueel blijkt te zijn. Homonegativiteit is vooral bij jongens hoog en vaak hoger bij jongeren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, streng Christelijke, streng Islamitische jongeren en bij lager opgeleiden. 30% van de homo- en biseksuele jongens zegt bijvoorbeeld dat ze liever niet homo zouden zijn en 22% zegt dat het niet fijn is om als homo te leven (Graaf et. al, 2012) Ondanks dat homoacceptatie nog steeds gering is onder leeftijdsgenoten, is er tussen 2005 en 2012 toch een kleine toename te zien in het aantal jongeren dat durft te zeggen op seksegenoten te vallen (Graaf et. al, 2012). Bij jongens gaat het om een toename van 2,1% (Graaf, Meijer, Poelman & Vanwesenbeeck, 2005) naar 3,1% in de totale groep 12-15 jarigen. Onder jongeren van 12 tot 14 jaar neemt het percentage dat zegt hierover te twijfelen iets af. Ook is de leeftijd waarop jongens voor het eerst aan iemand verteld hebben dat ze (ook) op jongens vallen in zeven jaar tijd afgenomen van gemiddeld 17,8 jaar naar de leeftijd van gemiddeld 16,6 (Graaf et. al, 2012). Van Wijk, van de Meerendonk, Bakker & Vanwesenbeeck (2005) keken naar traditionele en moderne homonegativiteit. Respondenten die hoog scoren op factor 1: „Moderne homonegativiteit‟, vinden dat homoseksuelen niet zoveel nadruk moeten leggen op hun seksuele geaardheid en worden moe van alle aandacht voor homoseksuelen. Deze items zijn modern te noemen omdat ze het onderliggende idee omvatten dat homoseksualiteit geen probleem is maar dat homoseksuelen zich niet zo duidelijk moeten profileren als homoseksueel. Factor 2 betrof de „Traditionele homonegativiteit‟. Respondenten die hoog scoren op deze factor vinden homoseksualiteit abnormaal en onnatuurlijk. Onder de Nederlandse bevolking komt moderne homonegativiteit dus meer voor dan de traditionele vorm. Uit de resultaten blijkt dat bijna drie keer zo veel mensen hoog scoren op de moderne schaal (24.7%) dan op de traditionele schaal (7.1%). Er is ook een groot deel (43.1%) van de respondenten dat laag homonegatief blijkt te zijn op de traditionele schaal, maar wel midden scoort op de moderne schaal. Uit onderzoek van Burridge (2004) werd duidelijk dat het niet (meer) sociaal wenselijk is om homoseksuelen te discrimineren of minderwaardig te vinden. Veel respondenten gaven aan: “Ik heb niks tegen homo‟s, maar…” Bijvoorbeeld: “Ik heb niks tegen homo‟s, zolang ze maar uit mijn buurt blijven”. Hoewel hier een positief gegeven is te zien is, klinkt er toch een negatieve ondertoon. Stigmatisering kan dus openlijk zijn, maar ook heel subtiel (Dovidio, Major & Crocker, 2000) Tabel 2. Overzichtstabel resultaten gevonden studies Studie Steekproef Kenmerken design Resultaten Bakker & Vanwesenbeeck (2006) N = 4147 N= 159 homo- of biseksuelen vragenlijst online aangevuld met oproepen op specifieke internetsites (fora) voor homoseksuelen 20% vind dat er te veel aandacht is voor homoseksualiteit. Mannen (18.9%) > vrouwen(10.0%) negatief over homoseksualiteit (p<0.05). Stelling: “Het is prima als mannen seks met elkaar hebben” 25% van de homoseksuelen heeft nooit een negatieve reactie gehad. 26.3% meerdere keren tot vaak negatieve reacties Meest voorkomende vorm: schelden/naroepen/kwetsende opmerkingen (42.8) Homoseksuelen: 37% vindt de situatie nu beter dan 5 jaar geleden. 19%vindt de situatie gelijk gebleven. 29% van de vind de situatie nu slechter Floyd & Stein (2003) N= 72 Leeftijd: 16-27 M= 16.32 cluster analyse N=29 <16 identificatie homoseksueel N=43 16> identificatie homoseksualiteit of geen identificatie Aan iemand seksuele voorkeur verteld M leeftijd 17.32 (SD=3.86) Vertelt aan ouder M leeftijd 18.06 (SD=2.69) Het comfortabel voelen met de eigen seksuele oriëntatie is hoger bij mensen die hier op vroege leeftijd achter komen Frijns & Finkenauer (2009) N= 278 adolescenten Leeftijd: 13-18 N= 101 geheim voor zichzelf N=177 geheim gedeeld 2 metingen longitudinale studie De participanten met geheim scoorden hoger op depressieve gevoelens (m=2.75 SD=0.66) en eenzaamheid (m=1.80 S0.60) en lager op zelfbeeld (m=3.11 SD=0.54) De participanten zonder geheim hebben een lager cijfer voor depressieve gevoelens (m=2.25, SD=0.70) en eenzaamheid(m=1.69, SD=0.58) en een hogere score voor zelfbeeld (m=3.36 SD=0.49) GGD Rotterdam (2005) 51 voortgezet onderwijs scholen N= 4736 eerstejaars N=4914 derdejaars vragenlijst stellingen Stelling: “Homo‟s of lesbo‟s zouden niet tot mijn vrienden/vriendinnen mogen behoren” 44% eens 36% eens Derdeklassers toleranter dan eerstejaars (p<0.05) Graaf, Meijer, Poelman & Vanwesenbeeck N=4821 Nederlandse adolescenten online vragenlijst 78% jongens 12-17 jarigen ooit aan iemand verteld 93% jongens 18-20 jarigen ooit aan iemand (2005) 12-25 jaar Graaf, Kruijer, Acke & Meijer (2012) N=3927 mannen‟ N=4137 vrouwen 15-71 jaar N=128 homo- en biseksuele jongens online vragenlijst 51% van de jongens keurt het af als twee jongens op straat met elkaar zoenen. 12% jongens zegt vriendschap te verbreken wanneer ander homoseksueel blijkt Homonegativiteit bij jongens > meisjes. Homonegativiteit Christelijke, Islamitische, Turkse, Marokkaanse afkomst > geen geloof. 30% geeft aan liever niet homoseksueel te zijn 2005-2012 3.1% toename homoseksuelen uit de kast. Mooij, Fettelaar & de Wit (2012) N= aantal scholen N= 37 N=140 N=89 tweejaarlijkse monitoring bij voorgezet onderwijs vragenlijst Geweldervaring 2006 M=4.53 SD=2,60 2008 M=5.94 SD=4.70 2010 M=7.49 SD=5.18 Onveilig voelen 2006 M=26.98 SD=33,82 2008 M=20.59 SD=35,61 2010 M=31.03 SD=33.69 Verschillen geweldervaring significant (p<0.05). Toename geweldervaring 2008 en 2010 is significant (p<0.05). LHB leerlingen voelen zich relatief meer geconfronteerd met geweld en relatief onveiliger op school, dan niet-LHB-leerlingen Geen significant verschil in onveilig voelen tussen 2006 en 2010 Murdoch & Bolch (2005) N= 101 lesbische, homoseksuele en biseksuele studenten 34 vrouwen 64 mannen 3 transgender enquête over 3 aspecten van het ervaren schoolklimaat Hogere mate van spijbelen van school en geen steun van de leraar hangen samen met het niet thuis voelen op school. Plummer (2001) N=30 Leeftijd: 18-33 flexibele interviews tussen 1995-1997 Jongeren gebruiken scheldwoorden als „homo‟ alleen tegenover jongens. Het gebruik van het woord „homo‟ gebeurd ook wanneer die persoon anders is of zich „meisjesachtig‟ gedraagt. De betekenis die mensen aan woorden als „homo‟ toekennen verandert met leeftijd. Bij jongeren hoeft het woord „homo‟ niks met seksualiteit te maken te hebben. 5 enquêtes Remafedi, Resnick, Blum & Harris (1992) N= 34.706 Leeftijd: 12-20 49.8% mannen verteld 93% jongens 21-24 jarigen ooit aan iemand verteld M leeftijd dat jongens hun homoseksualiteit rapporteerde = 15 27.1% van de studenten met homoseksuele ervaring identificeert zichzelf ook als homoseksueel. 10.7% onzeker was onzeker over hun seksuele oriëntatie Rivers (2004) Gepeste homoseksuelen N=190 Survey op school N=119 Interviews N=16 Russel & Joyner (2001) N= 6254 Gesl: vrouw N = 5868 Gesl: man Ueno (2005) N= 12.579 Salvin-Williams, Joyner & Rieger, (2012) Picavet & Stanfordt (2005 ) Van Wijk, van de Meerendonk, Bakker & Vanwesenbeeck (2005) 5 punt likert-schaal vragenlijsten 3 jarige retrospectieve studie 17% van de ondervraagde homoseksuele jongeren had wellicht last van een posttraumatische stresstoornis door het pesten (p=0.005) maakt gebruik van data van de National Longitudinal Study of Adolescent Health survey logistic regressive Van de 458 jongeren die rapporteerden een zelfmoord poging gedaan te hebben was 15% lesbi, homo- of biseksueel. LHB > Heteroseksuelen longitudinale studie maakt gebruik van de data van de National Longitudinal Study of Adolescent Health Seksuele minderheidsgroepen rapporteren hogere stress. ( p<0.05) M=1.72 2000 N = 20.745 2001 & 2002: N= 15.197 Leeftijd: 18-24 Leeftijd gem: 21.96 2007 & 2008 N= 15,701 Leeftijd: 24-32 Leeftijd gem: 28,53 longitudinal studie Heteroseksuelen hebben de meeste stabiliteit betreft hun seksuele oriëntatie over de 6 jaar gemeten. Individuen die zich als 100% homo identificeerden, waren wel bijna net zo stabiel als mensen die zich als 100% heteroseksueel identificeerden Onderzoek 1: N= 12 Leeftijd: ±12-18 Onderzoek 2: N= 24 Gesl: 15 man Leeftijd: ±12-30 2 onderzoeken gecombineerd, gegevens verzameld in 1997 door middel van interviews 5 op de 36 jongeren zeggen het niet moeilijk te hebben gevonden om met hun ouders over hun homoseksualiteit te praten. Doordat het kwalitatieve case studies zijn, is geen data betreft significantie e.d. beschikbaar. N= 200 Gesl: 107 vrouwen 92 mannen Leeftijd: 20-66 M= 37.1 kwantitatief schriftelijke vragenlijst convenient sample steekproef factoranalyse Moderne homonegatieviteit: 9 items, verklaarde variantie 39.9%. M=2.94 “als homoseksuele mannen net zo behandeld willen worden als iedereen, moeten ze niet zo veel ophef maken over hun seksuele voorkeur” Eens: 50% oneens: 24.5% Traditionele homonegativiteit: 7 items, verklaarde variantie 8.6% 3x zo veel mensen scoren hoog op moderne schaal (24.7%) dan op de traditionele schaal (7.1%). 43.1% scoort laag op traditionele schaal, maar wel midden op de moderne schaal. “Kinderen in Nederland zouden moeten leren dat het normaal is om homoseksueel te zijn” Eens: 46.3% oneens: 29.1% M=2.38 Discussie Met dit literatuuronderzoek is getracht antwoord te krijgen op de volgende vragen: Wat is het effect van sociale steun op de identiteitsontwikkeling bij homoseksuele jongeren? Wat is het huidige stigma over homoseksualiteit onder adolescenten? Wat zijn de fysieke en psychische gevolgen van dit stigma? Hoe gaan adolescenten hiermee om? Is er sprake van een verschuiving van traditionele homonegativiteit naar moderne homonegativiteit? Hoe tolerant is Nederland nou echt? Hierbij is getracht vragen voornamelijk sociale steun op school te betrekken. Een al langer bestaand probleem als antihomoseksueel geweld en discriminatie aanpakken, gaat sneller wanneer de concrete oorzaken hiervan bekend zijn. Hier was echter nog een gebrek aan. Er is met deze studie een kritische evaluatie gemaakt van relevantie theoretische en empirische wetenschappelijke publicaties betreft homoseksuele identiteitsontwikkeling en homonegativiteit. De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn gebruikt om te integreren in een samenhangend verhaal. De resultaten van dit onderzoek kunnen niet worden gegeneraliseerd naar lesbo‟s, gezien er alleen naar mannelijke homoseksuelen gekeken is om een accuraat beeld te kunnen vormen. De homoseksuele identiteitsontwikkeling bij jongens in de adolescentie Duidelijk is geworden dat in de adolescentie jongeren vaak hun seksuele identiteit ontdekken (Remafedi et. al, 1992). Een veilige omgeving, thuis, op school en onder vrienden (Murdoch & Bolch, 2005), waarbij geen negatieve (voor)oordelen aanwezig zijn over homoseksualiteit, zijn belangrijk en hebben een positieve invloed op het ontwikkelen van de homoseksuele identiteit. Opmerkelijk was dat van de jongeren die wel eens seksueel contact hebben gehad met anderen van hetzelfde geslacht slechts 27.1% zichzelf ook beschrijft als homoseksueel (Remafedi et. al, 1992). Door het huidige stigma dat nog steeds op homoseksualiteit ligt, hebben jongeren meer moeite met het accepteren en uiten van de homoseksuele identiteit. Verschillende aanwijzingen werden gevonden die in de richting wijzen dat homoseksuelen hun seksuele voorkeur liever niet vertellen. Een geheim voor jezelf houden levert psychosociale stress op en hogere kans op depressieve gevoelens. Deze keuze en de gevolgen leiden tot verhoogde stress, zoals Frijns en Finkenauer (2009) lieten zien. Stress heeft op haar beurt weer een negatieve invloed op het immuunsysteem. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat homoseksuele jongeren risico lopen te belanden in een negatieve spiraal. Dit is duidelijk geworden doordat meerdere onderzoeken zijn gecombineerd. Homofobie en stigmatisering op school Duidelijk is geworden dat er nog steeds een stigma ligt op homoseksuelen (Bakker & Vanwesenbeeck, 2006; GGD Rotterdam, 2005; Graaf et. al, 2012) Stigmatisering heeft een dubbel negatief effect op de gestigmatiseerde homoseksuele jongeren zelf. Coping-strategieën waarbij geprobeerd wordt de seksuele identiteit verborgen te houden, versterken eerder de gevolgen van het stigma dan ze te verminderen. Positieve coping-strategieën zoals het onthullen van het stigma en zoeken van sociale steun kan een positieve context opleveren voor de gestigmatiseerde zelf, maar ook voor anderen door bijvoorbeeld politieke en maatschappelijke veranderingen. Hierbij wordt echter risico gelopen dat ook de andere, negatieve kant op kan slaan. Bovendien kunnen adolescenten gevolgen wellicht nog niet goed overzien. Discriminatie en pesten kunnen gevolgen zijn van het openbaar maken van de seksuele identiteit voor de homoseksuele adolescent (Rivers, 2004). Er is een neerwaartse spiraal te zien in het patroon waarbij homoseksuelen bang zijn minderwaardig gevonden te worden, wat leidt tot geen sociale steun zoeken en de seksuele voorkeur voor zichzelf houden. Dit geheim levert weer meer stress op, gevolgd door nog meer geestelijke en lichamelijke gevolgen (Frijns & Finkenauer, 2009; Ueno, 2005). Er werd sterk bewijs gevonden dat seksuele minderheden (onder andere homoseksuelen) meer kans hebben op het plegen van zelfmoord (Russel & Joyner, 2001). Leraren weten vaak nog weinig van homoseksualiteit, terwijl zij wel een belangrijke rol spelen in het thuisgevoel op school. Dit thuis gevoel is weer van invloed op de prestaties en spijbelgedrag (Murdoch & Bolch, 2005) . Zelfs wanneer situaties zich voordoen, wanneer een leerling bijvoorbeeld een grapje maakt naar een andere leerling over homoseksualiteit grijpen veel leraren niet in. Dit is omdat de leraren de grapjes dan wel onschuldig vinden, dan wel niet weten hoe er mee te om te gaan of zelfs omdat ook leraren negatief kunnen zijn tegenover homoseksualiteit (Murdoch & Bolch, 2005). Wat mensen denken te doen en invullen in vragenlijsten is geen garantie voor eenzelfde gedraging in het dagelijks leven. Daarom is er zowel gekeken naar onderzoek onder homoseksuele mannen zelf als onder heteroseksuelen. Ook is er zowel gebruik gemaakt van survey studies als vragenlijsten om een betrouwbaarder beeld te krijgen. Nederland en moderne homonegativiteit Verwacht werd dat Nederland, met zijn gayparade en homohuwelijk meer tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit zou hebben dan andere landen. Hieruit volgend werd verwacht dat jongeren relatief ook minder psychosociale problemen zouden ondervinden dan in andere landen. Dit werd bevestigd(Wijk et. al, 2005), al moet er wel uitgekeken worden met dit positieve gegeven. Er kan geen terugval uitgesloten worden, bovendien geven nog veel jongeren aan homoseksuelen niet echt normaal te vinden en homoseksuelen ervaren dit ook zo. 37% van de homoseksuelen geeft aan dat de huidige situatie beter is dan 5 jaar geleden (Bakker & Vanwesenbeeck, 2006). De leeftijd waarop jongens voor het eerst aan iemand durven te vertellen dat ze homoseksueel zijn was in 2005 17,8 (Graaf et al., 2005) en 16,6 in 2012 in Nederland (Graaf et al., 2012). Er zijn dus ook positieve geluiden. Echter, gewelddadige incidenten en het gebruik van het scheldwoord „homo‟ onder adolescenten is nog dagelijks aan de orde (Mooij, Fettelaar & de Wit, 2012; Plummer, 2012). Er kan geconcludeerd worden dat niet alle resultaten overeenkomen (Bakker & Vanwesenbeeck, 2006). Er werd verwacht dat traditionele homonegativiteit sterk verminderd was. Deze hypothese werd bevestigd. In Nederland komt traditionele homonegativiteit relatief minder voor dan in andere landen. De subtielere vorm van discriminatie, namelijk de moderne homonegativiteit is op het eerste oog misschien minder zichtbaar, maar net zo voelbaar voor homoseksuele jongeren. Doordat moderne intolerante reacties zowel positieve als negatieve elementen bevatten, wordt het een stuk moeilijker voor homoseksuelen om daar mee om te gaan (Burridge, 2004). Als een homoseksuele jongere de negatieve boodschap aan de kaak stelt kan de ander reageren met „Maar ik zei toch dat ik niks tegen homo‟s had!‟. Zo lijkt Nederland dus tolerant, maar is dit eigenlijk niet helemaal het geval (van Wijk et. al, 2005). Picavet en Sandfort toonden dat homoseksuele jongeren vooral zo „normaal‟ mogelijk gevonden willen worden. Dit sluit aan bij de zogeheten moderne homonegativiteit waarin mensen zeggen niks tegen homoseksualiteit te hebben, maar ze wel „normaal moeten doen‟ (Wijk et. al, 2005). Wijk, Meerendonk, Bakker en Vanwesenbeeck (2005) vonden dat de helft van de jongeren het eens is met de stelling “Als homoseksuele mannen net zo behandeld willen worden als iedereen, moeten ze niet zo veel ophef maken over hun seksuele voorkeur”. Meetinstrumenten waarbij traditionele homonegativiteit van moderne homonegativiteit wordt onderscheiden, moet verder uitgewerkt worden. Er moet ook meer onderzoek gedaan worden naar de gevolgen van moderne homonegativiteit. Er is nog een gebrek aan het meten van moderne homofobie en er moet nog meer onderzoek gedaan worden naar de vraag waarom mensen zich schuldig maken aan moderne homofobie. Hier kan aan worden toegevoegd dat moderne homofobie wellicht geen goede definitie is. „Fobie‟ suggereert namelijk dat negatieve gevoelens jegens homoseksuelen voortkomen uit angst, maar dit is niet altijd het geval. Conclusie Verschillende onderzoeken zijn bestudeerd voor deze literatuurstudie die tot een samenhangend beeld met concrete antwoorden hebben gezorgd van de hoofd- en deelvragen. Er kan niet worden uitgesloten dat bij sommige van de bestudeerde literatuur een sociaal wenselijk antwoord is gegeven door respondenten. Dit kan ook opgevat worden als juist een versterking van de gevonden resultaten in deze studie. De bevindingen dat mensen zich bewust zijn van sociale wenselijkheid, met contravers gedrag in de werkelijkheid, zien we ook terug in de moderne homonegativiteit. Het past niet bij de Nederlandse normen en waarden homoseksuelen te discrimineren, toch zien we dit nog gebeuren en is er plaats gemaakt voor subtiele homonegativiteit. Opvallend is dat er ook gevonden werd dat 20% van de Nederlander vindt dat er te veel aandacht is voor homoseksualiteit (Bakker & Vanwesenbeeck, 2006; Wijk et. al, 2005). Met deze studie is aangetoond dat er wel degelijk extra aandacht voor homoseksualiteit en de bijkomende problemen nodig is. Er zal een manier gevonden moeten worden waarop het niet lijkt alsof er te veel aandacht is voor homoseksualiteit, maar het toch tot iedereen doordringt dat homoseksuelen en heteroseksuelen gelijk zijn. Er is al veel onderzoek gedaan naar hoe we stereotypen en vooroordelen kunnen wegnemen bij mensen. Dit is echter erg moeilijk gebleken. Voor een toleranter Nederland zal meer onderzoek gedaan moeten worden hoe langdurige effecten betreft homoacceptatie worden bereikt. Programma‟s op scholen kunnen hierbij een sleutelfunctie zijn. Homoseksualiteit en homo-acceptatie zijn thema‟s die aandacht (blijven) behoeven. Zolang homoseksuelen nog niet volledig worden geaccepteerd in de Nederlandse maatschappij en er nog steeds homonegativiteit bestaat, is het belangrijk dat er ingezet blijft worden op gelijkheid. Deze studie draagt bij aan een inzicht in homonegativiteit, homoseksuele identiteitsontwikkeling en het bewustzijn hiervan. Uit deze literatuurstudie zijn een aantal aanbevelingen voorgekomen betreft mogelijke vervolgonderzoeken. Toekomstig onderzoek zal meerdere middelbare scholen door heel Nederland, zowel in steden als dorpen, mee moeten laten doen aan een grootschalig onderzoek. Dit onderzoek zal moeten gaan over de attitudes naar homoseksualiteit en de gevoelens en ervaringen van de homoseksuele adolescenten zelf. Dit zal een diepgaander beeld van de homoseksuele identiteitsontwikkeling en bijkomstigheden moeten vormen. Mede hieruit, zouden programma‟s kunnen worden opgesteld om betere voorlichting te kunnen geven op scholen. Doordat het jaarlijks gemeten wordt, kunnen verbeteringen, maar ook verdere verbeterpunten goed aan bod komen. Het hele idee van school is dat het kinderen klaarmaakt voor de samenleving en kennis bijbrengt, of dit nou homo- of heteroseksueel is: het hoort niet uit te maken. Homoseksualiteit zou al vanaf jongs af aan een onderwerp kunnen zijn dat in de klas aan bod komt. Immers; homoseksualiteit is misschien „anders‟ maar dit maakt het niet meteen „raar‟. Bovendien bereik je samen meer dan in je eentje en deze sociale steun is net waar homoseksuele jongeren behoefte aan hebben. Iedereen heeft het recht om te zijn wie hij of zij is! Referenties Bayer, R. (1981). Homosexuality and American Psychiatry. Journal of Medicine and Philosophy,7, 376-381. Brubaker, R., & Cooper, F. (2000). Beyond “identity”. Theory and Society, 29, 1-47. Burridge, J. (2004). „“I‟m not homophobic but…”. Disclaiming in discourse resisting repeal of section 28‟. Sexualities, 3, 327-344. Butler, J. (2004). Undoing gender. New York: Routledge. Cass, V. C. (1979). Homosexual identity formation: A theoretical model. Journal of Homosexuality, 4, 219-235. Cole, S. W., Kemeny, M. E., Taylor, S. E., & Visscher, B. R. (1996). Elevated physical health risk among gay men who conceal their homosexual identity. Health Psychology, 15, 243– 251. Crosnoe, R., Cavanagh, S., & Elder, G. H. (2003). Adolescent friendship as academic resources: The intersection of friendship, race, and school disadvantage. Sociological Perspectives, 36, 331-362. Dovidio, J. F., Major, B., & Crocker, J. (2000). Stigma: Introduction and overview. The Social psychology of stigma, 1-28. New York: Guillford Press. Epstein, D., & Johnson, R. (1988). Schooling sexualities. Buckingham: Open University Press Erikson, E. H. (1959). Identity and the life cycle: Selected papers. Psychological Issues, 1, 1171. Floyd, F., J., & Stein, T., S. (2003). Sexual orientation identity formation among gay, lesbian, and bisexual youths: Multiple patterns of milestone experiences. Journal of Research on Adolescence, 12, 167-191. Frijns, T., & Finkenauer, C. (2009). Longitudinal associations between keeping a secret and psychosocial adjustment in adolescence. International Journal of Behavioral Development, 33, 145-154. GGD Rotterdam. (2005). Homo(in)tolerantie. Factsheet oktober 2005. Rotterdam: GGD. Gijs, L., Laan, E., & Both, S. (2009). Psychologische benaderingen van seksualiteit. In L. Gijs, W.L. Gianotten, I. Vanwesenbeeck, & P.T.M. Weijenborg (2nd ed.). Seksuologie (pp. 127-156). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. New York: Simon and Schuster. Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: Eburon. Bakker, F., & Vanwesenbeeck, I. (2006). Seksuele gezondheid in Nederland 2006. Delft: Eburon. Graaf, H., de, Kruijer, H., Acker, J. van, & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e 2: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft: Eburon. Harrison, T. W. (2009), Adolescent homosexuality and concerns regarding disclosure. Journal of School Health, 73, 107–112. Marcia, E. J. (1966). Development and validation of ego-identity status. Journal of Personality and Social Psychology, 3, 551-558. McClintock, M. K., & Herdt, G. (1996). Rethinking puberty: The development of sexual attraction. Current Directions in Psychological Science, 5, 178-183 Meeus, W. (2011). The study of adolescent identity formation 2000 – 2010; A review of longitudinal research. Journal of Research on Adolescence, 21, 75 – 94. Mooij, T., Fettelaar, D. & Wit de, W. (2012). Sociale onveiligheid van LBH schoolpersoneel en LBH leerlingen: Onderzoeksverslag. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Morrison, M.A., & Morrison, T.G. (2002). Development and validation of a scale measuring modern prejudice toward gay men and lesbian woman. Journal of Homosexuality, 43, 1537. Murdoch, T. B., & Bolch, M. B. (2005). Risk and protective factors for poor school adjustment in lesbian, gay, and bisexual (LGB) high school youth: Variable and person-centered analyses. Psychology in the Schools, 42, 159-172. Plummer, D.C. (2001). „The quest for modern manhood. Masculine stereotypes, peer culture and the social significance of homophobia‟. Journal of Adolescence, 24, 15-23. Remafedi, G., Resnick, M., Blum, R., & Harris, L. (1992). Demography of sexual orientation in adolescents. Pediatrics, 89, 714-721. Rivers, I. (2004). Recollections of bullying at school and their long-term implications for lesbians, gay men, and bisexuals. Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention, 25, 169-175. Russel, S. T., & Joyner, K. (2001). Adolescent sexual orientation and suicide risk: Evidence from a national study. Journal of Public Health, 91, 1276-1281. Ueno, K. (2005). Sexual orientation and psychological distress in adolescence : Examining interpersonal stressor and social support processes. Social Psychology Quarterly, 68 258-277. Sapolsky, R.M. (1998). Why zebras don’t get ulcers: An updated guide to stress, stress-related diseases, and coping. New York: Freeman. Salvin-Williams, R. C., Joyner, K., & Rieger, G. (2012) Prevalence and stability of selfreported sexual orientation identity during young adulthood. Archives of Sexual Behavior, 41, 103-110. Sandfort, T. (1998). Homosexual and bisexual behaviour in European countries. In M. Hubert, N. Bajos & T. Sandfort (Red.), Sexual Behavior and HIV/AIDS in Europe, (pp. 68-106). London: UCL Press. Sandfort, T., & Picvet, C. (2005). Problemen? Geen problem! Homo/lesbo worden in een tolerant socicaal klimaat. New York: New York State Psychiatric Institute. Schwartz, J. S. (2001). The evolution of Eriksonian and neo-Eriksonian identity theory and research: A review and integration. Identity: An International Journal of Theory and Research, 1, 7–58. Smith, S. D., Dermer, S. B., & Astramovich, R. L. (2005) Working with nonheterosexual youth to understand sexual identity development, at-risk behaviors, and implications for health care professionals. Psychological Reports, 96, 651-654. Steele, C. M., Spencer, S.J., & Aronson, J. (2002). Contending with group image: The psychology of stereotype and social identity threat. Advances in Experimental Social Psychology, 34, 379-440. Weiner, B., Perry, R. P. & Magnusson, J. (1988). An attributional analysis of reactions to stigmas. Journal of Personality and Social Psychology, 55, 738-748 Whitley, B. E. (1990). The relationship of heterosexuals‟ attributions of the causes of homosexuality to attitudes toward lesbians and gay men. Personality and Social Psychology Bulletin, 16, 369-377 Wijk van, E., Meerendonk van de, B., Bakker, F., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Moderne homonegativiteit: de constructie van een meetinstrument voor het meten van hedendaagse reacties op zichtbare homoseksualiteit in Nederland. Tijdschrift voor Seksuologie, 29, 19 27. Woolfolk, A. (2004). Educational Psychology. Boston, MA: Allyn &Bacon. Wetboek van Strafrecht. (2013). Artikelen 137 c t/m f en 429.