Economie (totaalvak) SE 6 / Havo 5 Opgave 1. inkomen uit werk eigenwoningforfait aftrekposten reiskosten € hypotheekinterest- 10.325 belastbaar inkomen 1e schijf 32,25% van € 63.570 - 3.500 € 67.070 727 3e schijf 42% van 4e schijf 52% van - 11.052 € 56.018 - 14.870 € € 41.148 - 12.140 € 29.008 - 19.299 € 9.709 algemene heffingskorting arbeidskorting € 1.576 - 920 2e schijf 37,60% van UITWERKINGEN € 4.769 - 4.565 8.106 - 5.049 € 22.487 - 2.496 € 19.991 Opgave 2. C Opgave 3. C Opgave 4. B bij (1) bij (2) bij (3) bij (4) bij (5) bij (6) kleiner te lenen de financieringsbehoefte toeneemt het financieringstekort toeneemt Opgave 9. C Opgave 5. C Opgave 10. A Opgave 6. A Opgave 11. C Opgave 7. A Opgave 12. D (II is alleen juist, wanneer in de Rijksuitgaven aflossingen op de staatsschuld zitten.) Opgave 8. Opgave 13. a Consumptieve uitgaven betreffen de uitgaven aan ambtenarensalarissen en de materiële overheidsconsumptie. In dit laatste geval gaat het om de goederen die de overheid zich verschaft om het werk van haar ambtenaren mogelijk te maken. Investeringsuitgaven betreffen vooral de uitgaven aan onderhoud en aanleg van de infrastructuur. b Zowel consumptieve als investeringsuitgaven leggen beslag op productiefactoren. De betaling hiervoor vormt het inkomen van de bezitters van de gebruikte productiefactoren. c In geval van inkomensoverdrachten wordt – via belastingen of sociale premies – (een deel van) het inkomen van de ene persoon aan de andere persoon overgedragen. De ontvangende persoon heeft géén productieve prestatie geleverd; ergo: er is geen inkomen gevormd. d Inkomensoverdrachten via de overheid worden gefinancierd uit de belastingen (bijvoorbeeld de bijstand); inkomensoverdrachten via de sociale verzekeringsfondsen worden gefinancierd uit sociale verzekeringspremies (bijvoorbeeld AOW– en WW–premie). e Kostprijsverhogende belastingen verhogen de verkoopprijs van de goederen. Deze belastingen worden uiteindelijk uitsluitend betaald door degene die de desbetreffende goederen aanschaft. Belastingen op inkomen uit werk en beleggingen worden betaald door iedereen met (voldoende) inkomsten (loon, interest, dividend, en de inkomsten van het eigen bedrijf: winst). 317591951 1/3 Economie (totaalvak) SE 6 / Havo 5 UITWERKINGEN Opgave 14. a. militaire uniformen, energie ter verwarming van overheidsgebouwen b. 120 + 40 + 70 = 230 c. Overheidsontvangsten: 180 + 210 + 50 = 440 Overheidsuitgaven: 230 + 200 = 430 Begrotingsoverschot 10 d. De collectieve lasten bedragen: 440 + 295 = 735. De collectieve lastendruk is dan: 735 –––– 100% = 50,7%. 1450 e. De collectieve uitgaven bedragen: 430 + 300 = 730. De collectieve uitgavenquote is dan: 730 –––– 100% = 50,3%. 1450 Opgave 15. Kleines totale inkomen bedraagt € 72.500 + € 2.800 = € 75.300. Dit bedrag wordt verminderd met de aftrekposten: € 75.300 – € 727 – € 9.845 = € 64.728. Dit is het belastbaar inkomen, waarop het schijventarief moet worden toegepast: schijf 1: 32,25% van € 14.870 = schijf 2: 37,60% van € 12.140 = schijf 3: 42% van € 19.299 = schijf 4: 52% van (€ 64.728 € 46.309) = Totaal In mindering: – algemene heffingskorting – arbeidskorting Totaal Aan belastingdienst afdragen € € € € 4.796 4.565 8.106 9.578 € 27.045 € 1.507 € 920 € 2.427 € 24.618 Kleines netto inkomen bedraagt dus: € 72.500 € 24.618 = € 47.882. Per maand is dat een netto-inkomen van € 3.990,17. Opgave 16. a. Door oerproducent af te dragen: 19% van € 214 miljoen = € 41 miljoen Door raffinagebedrijf af te dragen: 19% van (€ 300 – € 214) miljoen = € 16 miljoen Door pomphouders af te dragen: 19% van (€ 420 – € 300) miljoen = € 23 miljoen Totaal af te dragen € 80 miljoen b. Het totaal door de drie afzonderlijke bedrijven af te dragen BTW was € 80 miljoen. Het ene bedrijf draagt af 19% van de omzet (€ 418 miljoen) is eveneens € 80 miljoen. De verklaring is dat de drie afzonderlijke bedrijven BTW afdroegen van de tot stand gekomen toegevoegde waarde (omzet – inkopen). De totale toegevoegde waarde verandert niet, de af te dragen BTW dus ook niet. Het totaalbedrag blijft altijd gelijk aan de BTW over de omzet van de laatste schakel (19% van € 420 miljoen). Opgave 17. D Opgave 18. C. Opgave 19. B. Opgave 20. a. De belastingontvangsten b. De overheid wil dat bepaalde goederen door grotere groepen worden genoten (opvoedende element). Weer andere goederen hebben een maatschappelijk gunstige uitstraling; denk wat sport betreft aan de volksgezondheid. c. Collectieve goederen kunnen niet worden gesplitst in verkoopbare eenheden. Daarom kan het profijtbeginsel niet worden toegepast. d. Toepassing van het profijtbeginsel leidt vaak tot prijsstijging, hetgeen de vraag vermindert. e. Als de vraag afneemt, kan de overheid ook het aanbod verminderen. f. De belasting- en premiedruk kan dalen, waardoor de vraag zich meer op producten uit de marktsector kan richten. 317591951 2/3