1.1 Element 8 casus ethiek verwerking (opdracht 4.3) Naam: Voornaam: Groep: Inhoudelijke aanpak en hulpvragen bij ethische casus De hoofdvraag bij de ethische casussen: Moet ik iets doen en wat moet ik doen waarom? 1. Deze vraag dien je vooraf eerst te beantwoorden vanuit jouw beroep. Noteer je antwoord op apart blad en houd dit goed bij tot na het gesprek. 2. Tracht de volgende valkuilen te vermijden bij het gesprek: Onmiddellijke oplossingen beginnen formuleren Vanuit persoonlijke visie en ervaring spreken Anekdotes uitwisselen Doel van de gespreksleider: Directe besluitvorming vermijden! Tracht een systematiek te gebruiken zodat iedereen vanuit de casus praat. Structuur om het gesprek te doen: Bij moreel beraad ga je ervan uit dat de mensen zelfstandig kunnen nadenken. De groep zoekt naar het ‘heet’ punt in de casus. Dus de concrete casus gebruiken om een abstracte visie te maken om het moreel beraad te starten. 1. Wat is er volgens de groep allemaal aan de hand? 2. Welke opties kunnen en moeten overwogen worden? 3. Wat gaat de groep precies doen? Of anders geformuleerd volgens de BOB-structuur: B = beeldvorming (1) O = oordeelvorming (2) B = besluitvorming (3) TIP: werken met een flip-over om de ‘hete’ items op te schrijven. Het moreel beraad gaat om: Moeten wij? Is het geoorloofd? Is het nastrevenswaardig? Moeten we iets verbieden? Wanneer de groepen de eerste stappen hebben ondernomen, maar toch nog een niveau hoger willen en kunnen geraken, kunnen ze gebruik maken van het ethisch stappenplan (zie enveloppe 1). Op het einde van het moreel beraad kan er aan de hand van de stappen in een socratische dialoog (zie enveloppe 2) gebruikt worden om te ‘reflecteren’ over hoe ze het nu hebben aangepakt. 3. Individuele verwerking. Beschrijf wat er voor jou is veranderd en verhelderd. Vergelijk hierbij je eigen startpositie (apart blad) en het uiteindelijk resultaat van het groepsgesprek. Reflecteer en bespreek dit vanuit je persoonlijk standpunt. Enveloppe 1 Het ethische stappenplan (gebaseerd op ‘Social casework in de 21ste eeuw een praktisch handboek voor professioneel hulpverlener; 2010.’) Concrete ondersteuning voor ethische discussie. 1. Analyse van de situatie a. b. c. d. Benoem het probleem Welke vragen stel je aan jezelf of groepsleden om een beschrijving te krijgen van het probleem? Start het overleg met jouw team en ga met je team op zoek naar een correcte verwoording van het probleem onder de vorm van een vraagstelling. Is het verantwoord dat … Hoe kijk je nu als persoon en als professional naar de situatie? 2. De analyse van de belangen a. b. c. Omschrijf zorgvuldig de mogelijks diverse partijen op micro- (direct betrokken actoren) meso – (team) en macroniveau (samenleving). Het waardeoordeel Welke concrete normen zijn in het geding? Vanuit persoon Vanuit professie Welke wet- en regelgeving zijn van toepassing? Probeer je in te leven in de diverse betrokkenen en omschrijf het “gevoel” dat de betrokkenen ervaren. Het waardeoordeel Welke concrete waarden/normen zijn in het geding en tracht een hiërarchie aan te brengen. Wat primeert en waarom? Vanuit persoon Vanuit professie Welke wet- en regelgeving zijn van toepassing? Vb welke artikels/voorschriften … 3. Hoe tot oplossingen komen? Wat is voor dit verhaal ‘ethische handelen’? a. b. c. d. e. Morele conclusie Welke handeling/strategieën zie je? Beschrijf een of meerdere alternatieven voor de aanpak van dit probleem. Welke consequenties kan dit hebben? Argumenteer de keuze voor het alternatief gekozen door de groep en verwerk hierin de waarden van 2c. Geef aan of dit alternatief past binnen jouw mensvisie (roze blad) dus met hetgeen je zelf eerst had opgeschreven. 4. Methodische evaluatie a. b. Evalueer het taakgericht aspect: Hoe zijn jullie als groep te werk gegaan? Evalueer het procesgericht aspect: Werd er zorgvuldig afgewogen? En hoe heeft zich dit geuit? Werden alle leden van de groep voldoende betrokken in het discours? vanuit persoon/visie vanuit professie/visie Enveloppe 2 Stappen in een socratische dialoog (gebaseerd op Kessels, 2002) 1. Beschrijving a. Wat gebeurde er? (feiten) b. Wat heeft u gedaan? (handeling) c. Wat betekende het voor u? (gevoel, beleving) d. Welke vraag moeten we onderzoeken? (onderzoeksvraag) 2. Verheldering Anderen stellen verhelderingsvragen 3. Verplaatsing (door andere deelnemers) a. Wat zou de situatie voor u betekenen? (beleving) b. Wat zou u doen? (handeling) c. Hoe zou u de onderzoeksvraag beantwoorden? (oordeel) d. Waarom? Op grond van welke redenen? (visie) 4. Conclusie a. Wat gaat u aan het hart? (essentie) b. Deugden: i. Welke moed is er nodig om daar recht aan te doen? (fortitudo) ii. Wat moet je ervoor op geven? (temperantia: maat) iii. Wat moet je onder ogen zien? (prudentia: bezonnenheid) iv. Wat is er nodig in (uw deel van) de organisatie? (justitia: rechtvaardigheid)