Begrippenlijst Web 2.0 Fad = een slecht iets/negatief. Social media = een platform/internet toepassing waarmee mensen snel en gemakkelijk informatie kunnen delen zondar tussenkomst van een professionele redactie. HTML = (HyperText Markup Language) een “taal” waarmee webpagina’s en andere informatie getoond kan worden in een webbrowser. Comversie = omzetting, het omzetten van gegevens van het ene bestandsformaat naar het andere. 4G = (4th generation) een vierde generatie mobiele-telecommunicatiestandaarden. Retweet = een tweet van een ander “doorsturen”. CSS = (cascading style sheets) een techniek voor de vormgeving van webpagina’s. CSS = (cross-site scripting) een benadering voor een type bedreiging voor de beveiliging van computers die in webapplicaties zitten. Flash = een vorm van computergeheugen. Buzz = een hype, Google Buzz is een social network. Community = een (online) gemeenschap. CMS = (content management system) een programma waarmee je berichten kan publiceren op internet. Usability = gebruiksbaarheid. API = (application programming interface) specificaties over hoe verschillende software samen zouden moeten werken. The Cloud = een concept waarmee verschillende computers met elkaar kunnen verbinden door internet. SPAM = een elektronisch bericht waarmee veel mensen in één keer bereikt kunnen worden. OpenID = een dienst waarmee je met één account op verschillende websites kan zonder nieuwe wachtwoorden aan te hoeven maken. IDEAL = een betaalmethode waarmee consumenten hun online aankopen snel en veilig kunnen afrekenen. Glasvezel = een lange vezel waar licht doorheen wordt gestuurd om zo signalen betrouwbaar over grote afstanden te kunnen transporteren. Hoax = een nepverhaal/niet waar. Content = tekst of beeld op een website. Ontvrienden = iemand verwijderen als vriend op social media. Widget = een kleine applicatie met beperkte functies dat geïnstalleerd kan worden op een webpagina. Android = een besturingssysteem voor mobiele telefoons en tablets. HTML5 = een “taal” die gebruikt wordt voor het structureren van content op het internet. QR-code = (quick response code) een barcode die gescand kan worden en leidt naar een webpagina. Open-source = een computer programma waarmee je een licentie op je werk kan zetten (copyricht op “plakken”). Database = een georganiseerde collectie van informatie. Lifehacking = iets waarmee je je leven kan verbeteren/makkelijker en sneller kan werken. Dit kan van alles zijn. Eniac = de allereerste computer in 1953. Web 1.0 = webpagina’s zonder interactie. Web 2.0 = webpagina’s met interactie (delen en reageren). Crowdsourcing = de menigte (via het internet) gebruiken als wijsheid. Crowdfunding = een alternatieve wijze om een project te financieren. Mensen investeren geld in projecten die ze werkelijkheid willen zien worden. Crowdspeaking = spreken voor een groep mensen. Spideren/Crowlen = het doorzoeken van een complete website door een spider of robot van een zoekmachine. Google adwords = een online advertising tool. Google scholar = zoeken op alleen wetenschappelijke artikelen. Ambassedeur = vertegenwoordiger van jouw bedrijf (consument). Adblocker = een toepassing voor je webbrowser die alle reclame blokkeert. PTT-Telecom = (voorganger KPN) bracht de eerste mobiele telefoon naar Nederland in 1994. Augmented reality = een live (direct of indirect) beeld van de werkelijkheid waarin elementen worden toegevoegd door een computer. Deze elementen bevatten vaak extra informatie over de omgeving. Foursquare = een social network dat helpt je zoeken naar leuke plekjes bij jou in de buurt. Track & Trace = zien waar je post nu is (de status). Internet of things = voorwerpen (zoals een lamp) die ook met het internet verbonden zijn. Big-data = de term voor een collectie van informatie die zo groot is dat het moeilijk is om te processen met gewone database management tools en applicaties. Eindeloos veel data. Kliks = het aantal keer dat je op een webpagina bent geweest. Device = een toestel zoals een laptop, telefoon en tablet. Browser = een toepassing waarmee je op het web kan surfen. Traffic source = de pagina waarop je het laatst geweest bent voordat je op de pagina kwam waar je nu op bent. Privacy = een afweerrecht dat de persoonlijke levenssfeer beschermt. Online cookies = een klein bestandje dat op je computer wordt opgeslagen om surfgedrag bij te houden. Autoriteit Consument & Klacht = een organisatie die je helpt spam te bestrijden. Disconnect = een browser toepassing waardoor het web sneller wordt, je meer privacy hebt en meer zekerheid/veiligheid. Tag = een keyword of term die gekoppeld is aan een stuk informatie. Segmentatie = het opdelen van grote klantgroepen in segmenten op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Marktsegmentatie = het opdelen van de grote markt in kleinere, beheersbare deelmarkten (product-marktcombinaties). Direct marketing = een vorm van marketing die de aanbieder in staat stelt de inzet van marketinginstrumenten op de individuele klant af te stemmen. Prosumer = een consument die steeds meer producent wordt. Engagement = de verhoging van de betrokkenheid. Positioning = wordt het claimen van een onderscheidende nichemarkt in de totale markt bedoeld. Portals of portalvorming = om voor een overzichtelijk geheel te zorgen waarbij de gebruiker alles gemakkelijk kan vinden. Pages = de soort en vooral hoeveelheid content. Packaging = de manier waarop je informatie maar vooral online diensten aanbiedt. Pathway = het pad die de bezoeker dienen te volgen om op de site te komen. Personalisation = persoonlijkheid van de omgeving Deze P is te vergelijken met de C van communicatie uit het 4C-model. Progression = hoe converteert een klant? Conversie is de kunst van het omzetten van een bezoeker tot klant. Payments = de manier van online betalen of afhandeling van de aankoop. Process = online process. Virale marketing = het “buzzen” van het internet. Tegenwoordig spelen social media daarbij een grote rol en wordt het maken van content ook wel contentstrategie genoemd. E-mailmarketing = het zo veel mogelijk boodschappen via e-mail te verspreiden. Microsite = een extra vaak actie- of doelgroepgerichte site die draait naast de hoofdsite. De hoofdsite wordt ook wel corporate site genoemd. Bannerblindheid = het wel zien van de banners maar deze niet tot je door laten dringen. Eyetracking = een methode waarbij de ogen van een websitebezoeker worden gemeten zodat precies kan worden achterhaald waar men naar kijkt op een pagina. Affiliate = een verkoopprogramma voor adverteerders en webmasters. Social media = de moderne vorm van public relations en online communicatie waarbij de dialoog meer dan ooit vorm staat en de macht aan de kant van de ontvanger en participant ligt. Usability = de Engelse vertaling voor gebruiksvriendelijkheid en bruikbaarheid. Effectieve website = een website waar de bezoeker snel vindt wat hij of zij zoekt. User experience = de gebruikerservaring en is de totale ervaring van een bezoek aan een site of het gebruik van een online dienst. Layout = de vorm waarin de webpagina getoond wordt. Lay-out is een middel om het doel en de boodschap van de webpagina te ondersteunen. Bedieningsmenu = alle knoppen of buttons die gegroepeerd de onderdelen van de site weergeven. Er kunnen op één webpagina meerdere menu’s staan. Navigatie = alle elementen die de bezoeker ondersteunen in zijn plaatsbepaling in de site. Compatibiliteit = het functioneren van de site in verschillende hard- en softwareomgevingen. Informatie ontsluiten = het zodanig aanbieden van teksten, afbeeldingen en andere multimedia op de website dat deze optimaal aansluiten bij (de beperkingen en mogelijkheden van) het gebruiksmedium. Fouten en foutafhandeling = de juiste afhandeling van de aanwezigheid van fouten. Transacties = de mate waarin transacties effectief, efficiënt, betrouwbaar en veilig kunnen worden uitgevoerd. Vindbaarheid = de vindbaarheid van de website op het internet, zowel met als zonder het gebruik van zoekmachines; de vindbaarheid van content op de eigen site. Naast vindbaarheid gaat het ook om het terug kunnen vinden, in combinatie met het kunnen bookmarken van dieperliggende pagina’s. Toegankelijkheid = de mate waarin de site voldoet aan de W3C-richtlijnen voor toegankelijkheid. User-centered design = waar de gebruiker of lezer centraal staat. Usage-centered design = waar het gebruik van de site centraal staat. User-experienced design = waar het opdoen van een gevoel, sfeer of ervaring centraal staat. De online marketingmix = de mix van online middelen die gezamenlijk het online marketingdoel dienen. Virale marketing = een veelgebruikt online middel en belangrijk fluistermiddel dat goed is voor de merkbeleving en naamsbekendheid. Merkbeleving (experience) = een kenmerk van een krachtige viral. Buzz marketing = een natuurlijke vorm van mond-tot-mondreclame om een boodschap snel, prettig en met snelle acceptatie de doelgroep in te schieten. Hype = een mediaverschijnsel dat puur gericht is op het trekken van veel mediaaandacht. Een hype komt snel en bombastisch, maar kan ook weer snel verdwijnen omdat de tijdsperiode te kort is om een juiste beleving (experience) bij de consument te bewerkstelligen. Fluistermarketing = marketing waarbij er nieuws wordt losgelaten op een terughoudende manier waarbij er sprake kan zijn van lekker. Het is bedoeld om de reacties van de doelgroep, het publiek of crowd af te tasten voor eventuele verdere ontwikkeling en betere acceptatie. Branded virals = een viral met als doel exprerience (beleving) op te wekken en awareness (bewustzijn) over te brengen. De afzender en het merk zijn zeer duidelijk aanwezig. Virale content = (meestal grappige of aanstekelijke) content in verschillende maar vooral eenvoudige vormen die gebruikers gemakkelijk aan elkaar doorsturen. De content van het middel staat hierbij centraal. Virale Public Relations = vooral gericht op de social media. Er wordt bewust op sociale kanalen gericht opdat die de boodschap overnemen en voor free publicity zorgen. Viraal wordt er naar de pers gelekt of gecommuniceerd in de hoop dat iedereen de boodschap overneemt. Connection point = een (online) spot waar veel gebruikers samen komen en vaak iets delen. Influentials = een respondent (in je doelgroep) die veel invloed heeft. Content = niet alleen tekst maar ook afbeeldingen, reviews, video’s en eventuele formulieren. Content zorgt voor de juiste informering en communicatie met de gebruiker of bezoeker. Conversiepad = het natuurlijke verloop van content tot conversie op een website. ALT-ernate teksten = een tekstaanduiding die in sommige browsers op objecten zoals afbeeldingen verschijnen in dien je met de muis op het object staat. Open Rate = het percentage van de mails dat daadwerkelijk is geopend door de ontvangers. Dit zegt niet veel over het lezen van de mail zelf. ClickThrough Rate = het percentage ontvangers dat in de e-mail doorklikt naar bijvoorbeeld een landingspagina. BounceRate = het gedeelte dat afketst in de mailing en dus niet aankomt. Databasemarketing = het effectief managen, schoon houden, beheren en laten groeien van de lijst van e-mailadressen en mailprofielen. SEO = er op een natuurlijke ervoor zorgen dat je website hoger genoteerd staat bij zoekmachines. Indexeren = het doorzoeken van zoekmachines van de websites en losse webpagina’s. SEA = de betaalde vorm van zoekmachinemarketing en de grootste bron van inkomsten voor de zoekmachines. Crosslinks = links vanaf bijvoorbeeld de corporate site naar de microsites en weer terug. Deze links zijn belangrijk voor de SEO en helpen alle sites een hogere positie te krijgen in de zoekmachines. Affiliate of performance bases marketing = een vorm van online marketing waarbij adverteerders hun tussenpartijen (affiliates) belonen voor de gegenereerde verkopen of leads die de affiliate heeft aangeleverd. Take-over = een webpagina of website op (bijna) alle bannerplekken een uiting van één specifieke adverteerder. Behavioural targeting = webadverteerders de effectiviteit van hun campagnes verbeteren. Cost Per Mille = het model dat afrekent per view, de kosten per duizend vertoningen of bekeken uitingen. Cost Per Click = het klikmodel dat afrekent per (unieke) klik op bijvoorbeeld een banner of link. Cost Per Lead = levert het mediabureau kant-en-klare leads aan zoals ingevulde offertes, aanvragen, bestellingen of aanvragen van brochures. Cost Per Sales = levert het bureau volledige inspanning en zorgt voor keiharde sales en ontvangt daarvoor een commissie. Cost Per Order = hetzelfde als CPS. Multiscreening = het gelijk gebruiken van meerdere schermen.