Goederen + diensten aangeboden door de overheid: - Collectieve goederen = goederen die niet individueel geconsumeerd kunnen worden. Bvb dijken en leger. - Quasi-collectieve goederen = goederen/ diensten die centraal door de overheid geregeld worden. Bvb onderwijs en treinen. - Individuele goederen = alleen als consumenten er om vragen. Bvb paspoort en vergunning. Gevangenen dilemma: - Mee lift gedrag = dat de ene wel betaalt en de ander niet, zodat hij er beter vanaf komt. - Dominante strategie = de keuze waar je het beste mee vanaf komt. Belastingsstelsel in Nederland - Progressief systeem in Nederland > als het inkomen toe neemt betaal in procentueel(in verhouding) meer. - Aftrekposten = bedragen die je van je inkomen mag afkalen, voordat je de belasting gaat uitrekenen. Bvb rente hypothecaire lening en woon/werk verkeer met openbaar vervoer. - Heffingskorting = nadat je de belasting hebt uitgerekend mag je, afhankelijk van je persoonlijke situatie, bedragen van je belasting afhalen > je krijgt korting op de loonheffing > korting Als je de hypotheekrente aftrekt afschaft, krijgt de overheid meer belasting binnen. Iemand met een huurhuis betaald meer belasting dan iemand met een koophuis. Aftrekposten werken denivellerend. Hypotheekrentekorting> minder belasting betalen Nettowinst = brutowinst – belasting Gemiddelde tarief = te betalen bedrag/bruto inkomen x 100% Het marginale tarief is het percentage dat je eventueel over extra inkomen zou moeten betalen. Inkomsten van de overheid: - Directe belasting = belasting op inkomen en vermogen. Bvb vennootschap belasting > belasting over winst van bedrijven. - Indirecte belasting = belasting op goederen. Bvb btw en accijns. Accijns = belasting op goederen waarvan de overheid wil dat het zo min mogelijk geconsumeerd word. - Premies voor verzekeringen. Bvb AOW-premie - Niet belasting ontvangsten. Bvb boetes, winst overheid bedrijven, college geld. Structuur = alles wat te maken heeft met de aanbod kant van de economie. - Veranderingen bij overheid en bedrijven. - Veranderingen in de productiecapaciteit. (= het aantal dat maximaal geproduceerd kan worden) Conjectuur = alles wat te maken heeft met de vraag kant van de economie. - Consumenten die meer of minder willen kopen. - Export die toe of af neemt. Conjectuurbeweging = schommelingen in de economische groei, ten gevolge van schommelingen in de vraag kant naar goederen. Als de lijn bij een conjectuurbeweging boven het gemiddelde is, dan is er een hoge conjectuur. Als die lager is, is er een lage conjectuur. Begrotingstekort = ontvangen – uitgaven >bedrag dat geleend moet worden. Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing >toename van de overheidsschuld *saldo = verschil tussen twee uitgaven (tekort of overschot) Kapitaal markt = markt voor leningen. Voorla banken bieden leningen aan. Onder andere aan de overheid, consumenten en bedrijven. De overheid ging lenen, maar betaalde de aflossing terug > er is een extra aanbod op de kapitaal markt. Dit is altijd gelijk aan het financieringssaldo. NOOIT DE RENTE MEE NEMEN IN HET BEREKENEN VAN DE SCHULD!! Staatsschuldquote = staatsschuld/nationaal inkomen(bbp) x 100% Bij een overschot van het financieringssaldo wordt de staatsschuld kleiner. Bij een tekort wordt de schuld groter. Principes beginsels bij belastingen: - Profijtbeginsels = de gebruiker betaalt > gebruikt je het weinig, dan betaal je weinig. Gebruik je het veel, dan betaal je veel. Bvb BTW en accijns. - Draagkracht beginsels = wanneer je veel inkomen hebt, betaal je in verhouding meer dan iemand die een lager inkomen heeft. Bvb inkomensbelasting. - Solidariteitsbelasting = sommige betalen ook voor anderen. Bvb ziekten fonds premie > mensen die weinig ziektekosten hebben, betalen net zoveel als iemand met veel ziektekosten Accijns > afnemen van gebruik Subsidies > toenemen van gebruik 0% BTW = Marit goods 6% BTW = noodzakelijk (eten) 21% BTW = luxe goederen