Samenvattig ANW pww herfst. Domein 1, denken over wetenschap. Hoofdstuk 1, scheppingsverhalen en wetenschappelijk verklaren. - Predestinatie: het lot. Dit betekent dat alles wat gaat gebeuren al vast ligt voordat je geboren bent. - Met mythologie deed men dingen verklaren waarvan men niet wist wat het was, bijv. de bliksem. - Scheermes van Occam/Occam’s razor: in een verklaring krijgen alleen maar werkelijk waargenomen feiten een plaats. We verzinnen dus niets als het niet nodig is. • Om dingen te verklaren gebruikt men dus zoveel mogelijk feiten, en legt men verbanden tussen deze feiten. - Theorie: een wetenschappelijke verklaring die slaat op een algemeen verschijnsel. • Uit een theorie kun je een voorspelling afleiden, deze kun je toetsen d.m.v. experimenten, met deze experimenten kun je een theorie bewijzen (verifiëren). Dit is niet altijd waar. Daarom bedacht Popper een nieuwe bewijsmanier: falsifiëren. Iets aannemen totdat het tegendeel bewezen is. - Vaak komen formules te pas aan het bewijzen van een theorie. Hoofdstuk 2, wat doet wetenschap? - Nieuwe producten en producten die worden doorontwikkelde, bijv. de gsm. - Nieuwe technieken, bijv. de automatisering in fabrieken. - Wetenschap brengt veel veranderingen met zich mee, waar iedereen anders mee omgaat. Hoofdstuk 3, wie doet wetenschap? - Nieuwsgierigheid/persoonlijke behoefte is nodig voor de stimulans om onderzoek te doen. - De wetenschap is een beetje verborgen i.v.m. met gevaar voor bedrijfsspionage en gevaar. Maar de laatste tijd wat opener omdat mensen willen weten wat er met het geld gebeurt dat ze in de wetenschap stoppen. Hoofdstuk 4, waarom doet men onderzoek? - Syfilis (SOA): kan voorkomen worden met een arseenverbinding. Dit is rattengif. - Door nieuwsgierigheid. - Door eigenwijsheid. - Door medelijden/eigen belang. - Voor geld & prestige. • Onderzoekers willen graag als eerste iets ontdekken om zo aanzien te krijgen van collega’s. - Omstreden onderzoek. Soms mag onderzoek niet worden gedaan omdat het gevaarlijk kan zijn. Zo is het uitvinden van het chloorgas in de eerste wereldoorlog een omstreden onderzoek geweest, maar toen was er niemand die hem zei dat het niet mocht. Tegenwoordig is het zo dat wanneer een onderzoek hier niet mag worden gedaan, het wel in bijna elk ander land kan en dat daarom de onderzoekers hun project in het buitenland uitvoeren. Hoofdstuk 5, zekerheid bestaat niet. - Wanneer er nieuwe producten op de markt zijn gekomen, waarvan nog niet helemaal zeker is dat ze veilig zijn, geeft men ze de GRAS-status (Generally Regarded As Safe) - Roken: • Verslavend door werkende stof nicotine. • 23.000 doden per jaar door: * Kanker aan longen, mond of keel. * Longemfyseem (wanneer allerlei longblaasjes samenvoegen en zo één groot longblaasje worden, ze hebben dan minder oppervlakte waar stofuitwisseling kan plaatsvinden). * Hart- en vaatziekten. • Ontwerpakkoord fabrieken. Hierin staat dat reclame voor sigaretten vrijwel niet meer toegestaan zal zijn en dat de fabrieken geld beschikbaar stellen voor schadevergoedingen en antirookreclames. • Convenant (=geen echt contract, maar een ‘herenakkoord’). Beide partijen beloven plechtig zich een aantal jaren aan de afspraken te houden. In dit convenant stond dat er uiteindelijk helemaal geen reclame voor sigaretten meer mocht worden gemaakt. • Volgens de minister van volksgezondheid was het niet ethisch dat een fabrikant gif op de markt brengt en vervolgens geld gaat geven om de medische gevolgen ervan te vergoeden. - PVC (polyvinylchloride). • Gemaakt uit het gas vinylchloride, deze stof veroorzaakt leverkanker. • Milieubelastend: wanneer men bij de verbranding van afval ook PVC doet verbranden ontstaan CO2 en het zure gas waterstofchloride. • Weekmakers (ftalaten): * Lossen op in het maagzuur waarna alleen de harde delen overblijven die als een soort perforator gaatjes gaan maken in de darmwand. (=perforatie). * Deze ftalaten lijken erg op oestrogenen (vrouwelijk geslachtshormoon), waardoor er abnormaliteiten bij mannetjes ontstonden die deze weekmakers inslikten. Dit gebeurt vooral bij vissen, omdat er veel afval in het water wordt geloosd en daardoor komen de vissen in aanraking met deze weekmakers en worden er steeds minder mannetjes geboren, waardoor bepaalde waterdieren worden bedreigd. - MAC-waarde. Maximaal Aanvaardbare Concentratie in ppm (=parts per million). Hoofdstuk 6, geen voordeel zonder nadeel. - Anticonceptiepil: • Veroorzaakt bij een heel enkel geval trombose. Dit is een bloedpropje. - Aspirine (= acetylsalicylzuur): • Kan bij een vrij lage dosis bij kinderen het syndroom van Reye veroorzaken. Vooral wanneer kinderen op dat moment griep of waterpokken hebben. * Na aanleiding van dit voorval heeft men de paracetamol (= kinderaspirientje) ontwikkeld. * Mensen gebruikten eerst de aspirine als bloedverdunner wanneer ze hartkwalen hadden. Maar toen uiteindelijk de paracetamol was uitgevonden, gingen ze die slikken, terwijl deze helemaal geen bloedverdunner was. Daardoor hebben mensen met hartkwalen een tijd lang de nodige bescherming gemist. - Bijsluiter (waar ook de bijwerkingen op staan): • Wettelijk verplicht. • Fabrikanten zorgen er zo ook voor dat mensen hen niet kunnen aanklagen vanwege bijwerkingen. Hoofdstuk 7, asbest in Nederland. - Asbest werd vroeger gebruikt als isolerend en brandwerend materiaal en bestaat uit allemaal kleine vezeltjes. Deze vezeltjes komen pas vrij wanneer men in asbestplaten gaat zagen/vijlen/boren/scheuren. - Als de asbest nog vast zit in platen, is er niets aan de hand. Maar zodra de kleine vezeltjes vrijkomen, is dat een probleem. Je kunt er 3 ziektes van krijgen: • Longkanker. • Mesothelioom (kun je alleen krijgen door asbest). Dit is een kanker aan het longvlies die vervolgens naar allerlei delen van het lichaam uitzaait. • Asbestose (kun je ook alleen krijgen door asbest). Dit is wanneer je een littekenweefsel in de longen hebt en wanneer sommige longblaasjes samen groeien tot één groter longblaasje. De longcapaciteit neemt dan af. - Nadat bekend werd dat veel werknemers ziek waren geworden van het werken met asbest gingen zij een schadevergoeding eisen bij hun (voormalige) werkgever. Dit was soms moeilijk aan te tonen en vaak won de werkgever terwijl je mesothelioom en asbestose eigenlijk alleen maar van het werken met asbest kunt krijgen. Daarom kwam de bewijslast op een gegeven moment niet meer bij de werknemer maar bij de werkgever te liggen. Wanneer een werknemer dan asbestose of mesothelioom had moest de werkgever aantonen waarom die werknemer dat niet kan hebben gekregen van zijn werk. - Er is nog altijd een stijgend aantal slachtoffers. Men verwacht in 2020 het maximale aantal te hebben bereikt. Dit komt omdat men nu pas bezig is met over de asbest te verwijderen en omdat het ‘langzame’ ziektes zijn. Hoofdstuk 8, de informatiemaatschappij. - Wachten op een ander. Zoiets zien we vooral bij de voorvallen met asbest. De werknemers namen niet aan dat de asbest gevaarlijk was, want dan had de overheid wel ingegrepen. Terwijl de overheid daarentegen dacht dat de werknemers het wel aan zouden geven als ze in een gevaarlijke situatie zouden werken. En zo wacht men eerst op een actie van de andere kant. - Het beste is in dit soort situaties om zelf op zoek te gaan naar informatie en om zelf op de hoogte te blijven van alle ontwikkelingen. - Het is belangrijk informatie te schiften. Dat betekent dat je alleen de informatie eruit haalt die voor jou belangrijk is. • Wanneer je dit niet doet kan het zijn dat je het gevoel hebt dat je teveel informatie op je af krijgt en dat je een ‘input overflow’ krijgt. Hoofdstuk 9, hemelverschijnselen: uurwerk of glazen bol. - Hemeltijd. • In de banen van de zon/maan/sterren/planeten zit veel regelmaat. • Aan de hand van de standen van de zon kan men overdag de tijd nauwkeurig aflezen met een instrument genaamd een gnomon (= zonnewijzer). - Astrologie (= horoscoop). Men denkt aan de hand van de standen van de zon/maan/sterren/planeten voorspellingen te kunnen doen. Deze zijn voor ieder sterrenbeeld anders. - Bijgeloof. Als voorbeeld dat je een wens mag doen als je een vallende ster ziet. - Astronomie (= sterrenkunde). - Kometen. • Bestaan uit stof + ijs + steen. • Ze gaan in een ellipsbaan om de zon. • Ze hebben een kern, een coma en een staart. * Wanneer ze in de buurt van de zon komen, verdampt een deel van het ijs en alleen dan ontstaat een ijle wolk van gas en stofdeeltjes (vanaf de aarde zichtbaar). Dit wordt de coma of kop genoemd. * Achter de kop is er een staart. Soms zijn dat er 2. Eén bestaat er dan uit elektrisch geladen gasdeeltjes en de andere uit stofdeeltjes. Deze wijzen door zonnewind en stralingsdruk van de zon af. - Meteoren (vallende sterren). • Ze bestaan uit kleine stofjes. • Ze hebben een grote snelheid van 60 km/s waarmee ze dan de aardatmosfeer binnendringen. Door de grote wrijving die dan ontstaat branden ze binnen enkele seconden op. • Wanneer de baan van de zon kruist met de achtergelaten stofjes uit de staart van een komeet zijn er hele meteorenzwermen te zien. Sommige keren jaarlijks terug. * Perseïdenzwerm (12/13 augustus). * Geminidenzwerm (13/14 december). - Meteorieten en planetoïden. • Meteorieten zijn brokstukken die te groot zijn om geheel in de aardatmosfeer te verbranden. • Ze zien eruit als vuurbollen voordat ze op de aarde inslaan. • Wanneer de diameter > 1 km is, spreken we van een planetoïde of asteroïde. • Men denkt dat een zeer grote planetoïde inslag de oorzaak is van het uitsterven van de dinosauriërs (65 miljoen jaar geleden). * Men denkt dat deze planetoïde een diameter van 10 km had en dat de kraterinslag een doorsnede had van 180 km en 2 km onder het Mexicaanse eiland Yucatan ligt. * De grens tussen het krijttijdperk en het paleogeentijdperk heet de K-T-grens. Deze zie je in gesteente terug door het iridium dat erin zit. - Supernova’s. • Dit zijn exploderende reuzensterren die zijn opgebrand. * Na het opraken van de brandstof voor kernfusie, stort het binnenste van een zware ster ineen tot een neutronenster. * Wanneer de ster zwaar genoeg is zelfs tot een zwart gat. • De buitenste lagen worden de ruimte ingeblazen en zenden een zeer sterkte straling uit die nog lang te zien is. - De vraag is, of al deze uitleg van bijzondere gebeurtenissen de verwondering ervoor wegneemt. - 2 belangrijke personen zijn Charles Lyell (= grondlegger van de geologie) en Charles Darwin (= van de evolutieleer). - Normen uit de natuur? • Naturalistische drogredenen: wanneer groepen mensen proberen normen te ontlenen aan natuurwetenschappelijke feiten en theorieën. Hoofdstuk 10, modelgebruik. - Model: een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. - Worden gebruikt voor: • Kunst. • Architectuur. • Mode. • Techniek. • Natuurwetenschap. • Geneeskunde. - Er zijn verschillende soorten modellen (je moet voorbeelden kunnen herkennen in de toets): • Schaalmodellen. • Structurele modellen: laten zien hoe iets in elkaar zit. • Cybernetische modellen (robots) (op de computer). • Mathematische modellen (wiskunde) (op de computer). • Diermodellen (= proefdieren) (om medicijnen uit te testen). Domein 2, leven. Hoofdstuk 11, leven is… - De Grieken dachten eerst dat de wereld één groot organisme was. - Empedocles bedacht de 4 elementen, hij dacht dat alles was opgebouwd uit deze dingen. • Aarde. • Water. • Lucht. • Vuur. - Hippocrates dacht dat het lichaam uit alle 4 de elementen was opgebouwd. Het belangrijkste was lucht. Ook wel pneuma: de levensadem. - Sanctorius heeft met een speciale weegschaal zijn stofwisseling gemeten. Hij merkte dat je de hele dag op onverklaarbare wijze gewicht verloor. Hij noemde dit onmerkbaar zweten. - Homeostase (= gelijk houden): dynamisch evenwicht van het inwendig milieu. Dit kost energie. • Bijvoorbeeld: de temperatuur, de bloedspiegel, de bloeddruk, etc. • Dissimilatie: verbranden. Assimilatie: opbouwen. • Je kunt stoffen kwijtraken via: * urine. * uitwerpselen. • Bedreigingen van binnenuit: bijvoorbeeld wanneer de temperatuur daalt. • Bedreigingen van binnenuit: virussen en bacteriën. Maar ook temperatuur. - Ook planten kunnen zich beschermen tegen bedreigingen. Wanneer ze worden aangevallen door bijvoorbeeld mijten stoten ze een geur uit die andere planten kunnen ruiken. Onbesmette planten kunnen zich dan beschermen tegen deze beestjes door bijvoorbeeld enzymen aan te maken, daardoor smaken hun bladeren niet meer lekker en zijn ze beschermd. Alleen kunnen sommige insecten deze gifstoffen onschadelijk maken (zie ook het plaatje van de akazia plant op bladzijde 52). Planten die zich het beste kunnen aanpassen, kunnen dus het beste overleven. - Wanneer er een mutatie is bij de regelgenen krijg je gehandicapte of misvormde dieren/mensen/planten. - In een organisme vinden we dus: stofwisseling, homeostase, bedreigingen van binnen en buiten, kunnen reageren op prikkels uit omgeving, ontwikkelen en reproduceren zich volgens een ingebouwde blauwdruk die vastligt in de genen. - Aantal genen van de mens: 30.000. LET OP: dit deel is gemaakt ná de les van woensdag. Hiervoor wist ik dus niet precies wat we wel en niet moesten leren. De extra dingen die ze nog heeft toegevoegd, wat niet in het boek staat, heb ik ook toegevoegd aan de samenvatting. Daar hoef je je dus niet druk om te maken, het is dus wel zo dat sommige stukken eigenlijk niet nodig waren, maar die mag je er zelf uit halen. Hoofdstuk 12, op verkenning langs de grenzen van het leven. - Antoni van Leeuwenhoek: uitvinder van de microscoop. Hij vond toen diertgens. Door hem begon men te twijfelen aan de theorie genaamd ‘generatio spontanae’ dat levende organismen uit dood materiaal ontstaan. - Virussen. • Worden niet als levend beschouwd. • Ze hebben geen stofwisseling. Voor het uitwisselen van stoffen of energie met hun omgeving is de hulp van een ‘onvrijwillige’ gastheer nodig. Deze gastheercel doet dan ‘gedwongen’ veel kopieën van het virus maken. Het virus levert de gastheer daarvoor alle benodigde genetische informatie. Nadat de gastheercel de nieuwe virussen heeft geproduceerd, barst deze open zodat de nieuw gevormde virussen weer nieuwe gastheercellen kunnen infecteren. - Prionen. • Soort eiwitten. • Geen levende wezens. Geen stofwisseling en zelfs geen genetisch materiaal. • BSE (= Bovine Spongeiform Encephalopathy) (= gekkekoeienziekte). Veroorzaakt door prionen. • In onze (zenuw)cellen zitten al ‘normale’ prionen. Wanneer we via voedsel ‘abnormale’ prionen binnenkrijgen en deze in contact komen met normale prionen worden dit ook abnormale prionen, deze kun niet door ons lichaam worden vernietigd en uiteindelijk zal de hele cel vol zitten met abnormale prionen waardoor de cel afsterft. Hierdoor krijg je ‘gaten’ in de hersenen. Vrijkomende abnormale prionen kunnen dan weer nieuwe cellen binnen en dan sterven ook die af. Doordat er zo meerdere gaten in de hersenen ontstaan kan zo iemand niet goed meer functioneren. - Stasis. • Sperma, eicellen en embryo’s van allerlei soort zoogdieren (ook de mensen) kunnen worden ingevroren. Alle lichaamsprocessen staan dan stil maar ze zijn dan nog niet dood. Dit heet statis. Na ontdooiing kunnen zaadcellen en eicellen gewoon weer worden gebruikt en embryo’s kunnen weer verder groeien wanneer ze in een draagmoederlichaam worden geplaatst. - Coma. • Wanneer een patiënt door een hersenbeschadiging in een toestand van totale bewusteloosheid is geraakt, zonder bewustzijn. • Mensen ontwaken soms uit een coma, maar soms is deze onomkeerbaar. • Lichaamsontwikkelingen gaan wel gewoon door. - Hersendood. • Wanneer alle hersenactiviteit is stilgevallen ben je pas écht dood. • Mensen in een onomkeerbare coma zijn nog niet dood, omdat bepaalde lichaamsfuncties het nog doen. Je bent dan hersendood. • Soms worden hersendode mensen in een coma ‘levend’ gehouden totdat bijvoorbeeld de baby is geboren of alle organen (bij orgaan donoren) uit zijn genomen. Hoofdstuk 13, mens en machine. - Robot: een mechanisme dat min of meer de gedaante van een mens heeft en bewegingen, verrichtingen of arbeid kan uitvoeren. Hoofdstuk 14, ontdekkingsreis naar het binnenste van de mens. - De oude Grieken deden zelf niet in lichamen snijden om het te onderzoeken. Hiervoor hadden ze 2 redenen: 1. Het onzekerheidsprincipe van Heisenberg. Wanneer je iets gaat onderzoeken, verandert het. 2. De Grieken deden niet aan handenarbeid, dat was minderwaardig in hun ogen. - Anatomie: hoe het lichaam in elkaar zit. - Patheloog: iemand die in een lijk snijdt. - Claudius Galenus. • Ontleedde vooral apen en varkens om de bouw en werking van het menselijk lichaam te doorgronden. • Hij maakte alleen een belangrijke fout, hij dacht dat de inwendige bouw van een dier, overeenkwam met de inwendige bouw van een mens. Wat in sommige gevallen niet zo blijkt te zijn. • Al zijn bevinding heeft hij in 17 anatomieboeken beschreven. • Hij verzon ook dingen, omdat hij vond dat het er wel moest zijn. Zo zei hij dat er poriën in hart zaten omdat daar de pneuma uit moet komen. - Andreas Vesalius. • Schrijver van het eerste goede anatomieboek. - Günther von Hagen: ontwikkelde een nieuwe conserveringstechniek die plastinatie heet. Het komt erop neer dat eerst al het lichaamsvocht wordt vervangen door aceton, waarna de aceton weer wordt vervangen door kunststof. Op deze manier kunnen lichamen in allerlei posities goed bewaard blijven. Hij heeft ook een rondreizende tentoonstelling ‘Körperwelten’. Hoofdstuk 15, medisch-diagnostische methoden en technieken. - 4 lichaamssappen, bedacht door Hippocrates van Kos. • Bloed. • Slijm. • Gele gal. • Zwarte gal (bestaat eigenlijk niet). * Hij dacht dat wanneer iemand ziek was, het evenwicht tussen deze sappen was verstoord. - In de Middeleeuwen werd bij ziekte gekeken naar urine, slijm en bloed. Men dacht vooral bij urine aan de kleur, plaats van troebelheid en neerslag te kunnen zien in welk orgaan de ziekte was. - Diagnose: vaststelling. - De aanwezigheid van een biochemische stof in bloed, slijm of urine kan worden gedaan met een biosensor. • Deze hebben een biologisch molecuul (enzym of anti-lichaam) en een elektronische chip. Het enzym/anti-lichaam kan maar één soort molecuul herkennen en binden. Zodra dit gevonden is, wordt een signaal afgegeven naar de chip en die zet het om naar een elektrisch signaal. Zo hoef je de gemeten waarde alleen nog maar af te lezen van het schermpje. • Kan worden gebruikt bij bijvoorbeeld het onderzoeken van glucose in urine bij suikerziekte. - Spirometer: longcapaciteit meten. - Bloeddrukmeting: informatie over de toestand van de bloedvaten. - ECG (elektrocardiogram): hartfilmpje. - EEG (elektro-encefalogram): hersenactiviteit meten. - Echoscoop: hiermee krijg je een beeld van een nog ongeboren en kun je controleren of alles oké is. - CAT/CT-scan (computerized axial tomography): persoon wordt in een apparaat gelegd waar het röntgenapparaat omheen draait en zo foto’s maakt. - MRI/NMR-scan (nuclear magnetic resonance): werkt met een zeer sterk magnetisch veld. Bij een MRI wordt het magnetisch veld aangezet. Alle atomen gaan met hun positieve kant naar de magneet staan (rechtop). Er klinkt ook een keihard geluid om energie toe te voegen aan de moleculen. Het magnetisch veld en het geluid gaan tegelijk uit. De moleculen zakken terug. De extra energie wordt waargenomen door de computer foto. Hiermee kan men alle weefsels en organen in het lichaam zeer gedetailleerd weergeven. - PET-scan (positron emission tomography) (radioactief): wordt gebruikt om de stofwisselingsactiviteit van organen (bijvoorbeeld de hersenen) te bestuderen. Hiermee is het mogelijk om te kijken welk deel van de hersenen wanneer actief is en ook is het mogelijk om tumoren op te sporen. Dan spuit men een radioactieve vloeistof in het lichaam, die verspreidt zich en die kan worden waargenomen. Waar de vloeistof blijft, is de tumor. - fMRI-scan: foto van hersenen met kleuren om activiteit waar te nemen. - Kijkoperatie: met camera en licht. - Met de microscoop kan met ook cellen en weefsels onderzoeken. Bijvoorbeeld om te kijken of iemand een goed of kwaadaardig gezwel heeft. Ook kan hiermee bij een zwangerschap bij de vlokkentest (vanaf week 10) en bij de vruchtwaterpunctie (vanaf week 14) celmateriaal verzamelen en vervolgens controleren of er sprake is van erfelijke ziekten of van chromosoom afwijkingen (bijvoorbeeld syndroom van Down.)