Hoofdstuk 1 paragraaf 1.1 Vroeger lagen alle continenten aan elkaar, dit grote continent werd Pangea genoemd, door de jaren heen kwamen de continenten los van elkaar te liggen. Hoe is nou te verklaren dat de continenten aan elkaar lagen? Doordat in bijvoorbeeld 2 continenten dezelfde overblijfselen van dieren werden gevonden. Hoofdstuk 1 paragraaf 1.2 De aarde is opgebouwd uit bolschillen 1. De kern bestaat uit nikkel en ijzer is vast. 2. De mantel bestaat uit de binnen- en de buitenmantel bestaan uit siliciumverbindingen met ijzer en magnesium binnenmantel: vast / buitenmantel: vloeibaar. 3. De korst dunner dan een eierschaal bestaat uit zuurstof met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminium vast. Lithosfeer zuurstofrijke gesteenten van de korst en de zuurstofarme gesteenten van het vaste buitenste deel van de mantel. - Onderverdeeld in: de continentale korst en de oceanische korst. Bestaat uit 6 grote en 10 kleinere platen. Asthenosfeer de platen die drijven op een deel van de buitenmantel dat taai-vloeibaar is. Convectiestromen de kringloop van vloeibaarmateriaal. Door deze convectiestromen bewegen de platen van de lithosfeer. Hoofdstuk 1 paragraaf 1.3 Platen kunnen op verschillende manieren bewegen 1. 2. 3. 4. Divergentie uit elkaar ↔ : vulkaan of mid-oceanische rug. Convergentie naar elkaar →← : vulkaan of gebergte. Transform langs elkaar ↑↓: aardbeving of breukgebergten. Subductie onder elkaar ↘← : vulkaan, aardbeving of te herkennen aan een diepzeetrog. Als 2 continentale platen botsen, ontstaat er een berg, meestal plooiingsgebergten Als 2 oceanische platen botsen dan duikt de oudste plaat onder de jongste plaat. Als een continentale plaat en een oceanische plaat botsen dan duikt de oceanische plaat onder de continentale plaat, omdat de oceanische plaat zwaarder is. - Continentale graniet licht dik. Oceanische basalt zwaar dun. Hoofdstuk 1 paragraaf 1.4 Eruptie vulkaanuitbarsting, hierbij komt er gesmolten gesteente (magma) naar buiten. Daar waar de magma vandaan komt noem je de haard. Zodra dit magma op het aardoppervlak komt, heet het lava. Hete pluimen (meestal basaltisch) materiaal komen uit het onderste deel van de mantel naar boven. Het materiaal smelt dwars door de lithosfeer heen. De top van de gesmolten pluim noem je de hotspot. Schildvulkaan de lava van schildvulkanen heeft een grote vloeibaarheid en kan daardoor ver weg stromen voordat het stolt. Bij z’on effusieve uitbarsting worden verschillende dunne lavastromen daarbij over elkaar heen afgezet. Dit zijn meestal van die kleine eilandjes. vind je vooral bij hot spots en in de buurt van mid-oceanische ruggen. Samengestelde of stratovulkaan de lava is taai-vloeibaar en vormt daardoor kegels met een kleine doorsnede en steile wanden. Ze zijn opgebouwd uit afwisselende lagen van lava en vulkanisch as. vind je vooral bij subductiezones explosieve uitbarstingen. Hypocentrum het punt waar de aardbeving ontstaat. Epicentrum de plaats loodrecht aan het aardoppervlak boven het hypocentrum waar de trillingen het meest voelbaar zijn. Tsunami extreem hoge golfen ontstaan door aardbevingen in de oceanen. Hoofdstuk 2 paragraaf 2.1 Gesteenten alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de aardmantel voorkomen. Drie soorten gesteenten: 1. Stollingsgesteente gevormd door afkoeling van magma. 2. Sedimentgesteente ontstaan door het neerslaan van materiaal dat wordt aangevoerd door de lucht of door ijs. 3. Metamorfegesteente wordt gevormd doordat stollingsgesteente en sedimentgesteenten onder invloed van druk en/of een verhoogde temperatuur een gedaanteverwisseling (metamorfose) ondergaan. De gesteentecyclus Verwering het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en de planten. Drie soorten verwering: 1. Mechanische verwering het gesteente valt uiteen zonder dat de scheikundige samenstelling van het gesteente verandert. (vorstwerking) 2. Chemische verwering de scheikundige samenstelling bij verwering verandert wel (vb: het oplossen van kalksteen door (zuur) grond- of regenwater). 3. Organische (organogene) verwering dit is het gevolg van de werking van planten en dieren (vb: plantenwortels die gesteenten uit elkaar drukken of bacteriën die inwerken op de chemische samenstelling van een gesteente). Massabeweging verweringsmateriaal wat onder invloed van de zwaartekracht naar beneden glijdt. Drie factoren beïnvloedt massabeweging: 1. Wat voor soort materiaal is het? Bijvoorbeeld zand. 2. De steilheid van de helling. 3. De mate waarin het verweringsmateriaal is verzadigd met water. Aardverschuiving soms verplaatsen duizende tonnen aarde zich plotseling naar beneden. Oorzaak: een trilling ten gevolge van een aarbeving of vulkaanuitbarsting, maar ook verzadigd raken met water kan een rol spelen. Puinhelling het puin wat naar beneden is geschoven door de aardverschuiving. Dit is opgebouwd uit los verweringsmateriaal en vaak onstabiel door de grote hellingshoek. De kringloop van het water (Verdamping of evaporatie.) Hoofdstuk 2 paragraaf 2.2 Erosie dit is de uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind. Hoe langer er erosie op één plek plaats vindt hoe vlakker en lager dit gebied wordt. Sedimentatie het materiaal wat wordt meegenomen. Stroomgebied het gebied dat boven- en ondergrondse afwatert op een rivier. De hoeveelheid water die een rivier afvoert, hangt af van het klimaat, de vegetatie en de doorlatendheid van het gesteente. Waterscheiding de grens die wordt gevormd tussen stroomgebieden. Rivieren bestaan uit drie zones: - De bovenloop erosie. De middenloop transport. De benedenloop sedimentatie. V-dal wordt gevormd door een rivier. U-dal wordt gevormd door een gletsjer. Als de rivier uit de nauwe bergvalleien in de bredere dalen komt, vindt meestal een afzetting van het erosiemateriaal plaats. Deze afzetting heeft een karakteristieke vorm en wordt een puinwaaier genoemd. Meanderen is het ontstaan van bochten in rivieren. Doordat in de buitenbochten het water sneller stroomt vindt daar erosie plaats. In de binnenbochten stroomt het water langzamer en vindt daar sedimentatie plaats. Na heel lang te meanderen gaat de rivier recht stromen en komt er een hoefijzervorming. oxbow lake: hoefijzervorming. Deltakust het water verdeeld de riviermonding over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats aan de rand van een uiteenwaaiend gebied. Gletsjer een ijsmassa die op het land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is. Twee soorten: 1. Alpiene of dalgletsjers (vb: in Oostenrijk en Zwitserland). 2. Gevormd door de uitlopers van het landijs aan de randen van een ijskap (vb: Antartica en Groenland). Morene materiaal het verweringsmateriaal wat op, in en onder het ijs wordt meegevoerd. Glaciaal ijstijd tijdens het glaciaal rukt het landijs op en groeien de gletsjers. Interglaciaal tussenijstijd het ijs trekt zich terug. Erosie door de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten. Hier overheerst de afzetting van materiaal. Deflatie de uitschurende werking van de wind. - De snelheid van de wind is erg belangrijk hoe groter de windkracht, hoe groter de afbrekende kracht. Bij sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan.