VERKONDIGING ZONDAG 23 oktober 2011 Voorganger: ds . B. Lazonder Schriftlezingen : Deuteronomium 15: 7-15; Mattheüs 19: 16-27 Gemeente van Jezus Christus, In vele verhalen van het Oude Testament wordt rijkdom gezien als een teken van Gods zegen, als een beloning voor mensen die in het bestaan van elke dag, Gods geboden naleven. Ook in het gedeelte dat wij lazen uit het boek Deuteronomium wordt in die trant over rijkdom gesproken en wel met betrekking tot het sabbathsjaar, ook jubeljaar genoemd. Ook dit was een gebod, een instelling van Israëls God. De leefregels voor het land van belofte, omvatten méér dan alleen de tien geboden! Ieder zevende jaar wordt een jaar van de kwijtschelding. Zoals de zevende dag de Sabbathdag is, de ‘loslaat dág’, zo is het zevende jaar het Sabbathsjaar, het ‘los-laat jáár. Het jaar van de kwijtschelding van schulden. Over dat sabbathsjaar valt heel veel te zeggen wat wij nu moeten laten rusten. Wat wij vast houden is de zin dat je je hart niet zult verstokken, maar je hand wíjd openen voor je behoeftige medemens en hem royal lenen. Jullie kúnnen dat ook doen , zegt de schrijver van Deutronomium,want jullie weten immers dat de Heer jullie zal zegenen wanneer het zó onder jullie toegaat. Ook in het zesde jaar (als je weet dat je volgend jaar alles kwijt zult moeten schelden ) ook dán zul je de behoeftige medemens met mildheid geven en je hart zal niet verdrietig zijn wanneer je hem geeft, want je weet toch dat de Heer, je God, je terwille dáárvan zal zegenen in al je werk en in alles wat je onderneemt. Zo legt Deutronomium 15 een heel nadrukkelijk verband tussen je hart en je hand wijd voor je medemens openen en de zegen van de God van Israël. Al deze gedachten spelen mee in het evangelie verhaal over die rijke man. In aansluiting bij de schrijver van het boek Deutronomium heeft deze jonge man zijn rijkdom vast en zeker gezien als zegen van Godswege. Hij heeft immers van jongs af aan heel nauwgezet de geboden onderhouden. Toch voelt hij zich niet helemaal zeker van zijn zaak. Er knaagt iets van onvrede, van onrust. Vanuit die onvrede zoekt hij de ontmoeting met Jezus. In Jezus ontmoet hij echter iemand die leeft in dezelfde kritische houding tegenover rijkdom en bezit als de profeten. Dit ondanks het feit dat het wáár is dat rijkdom in het Eerste Testament vaak gezien wordt als beloning van Godswege voor mensen die in het bestaan van elke dag Zijn geboden naleven. Jezus veroordeelt rijkdom in zijn algemeenheid ook niet, maar hij leert ons dat rijkdom een gevaar in zich bergt Het gevaar dat de rijke mens de handen krampachtig dichtknijpt, zich afsluit voor de medemens en voor de rijkdom van wat geen geld kost. Al die zaken waar je open voor moet zijn. Open van hart en hoofd en handen. Meester, wat voor góéds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Jezus houdt de man in eerste instantie wat af. Hij vraagt immers naar de bekende weg. “Er is er maar één die goed is, zegt Jezus en dat is God. Houd je dus aan zijn goede geboden als je het eeuwige leven wilt binnen gaan. Ondanks al zijn rijkdom hebben we hier te maken met een angstig, verkrampt en on-vrij mens. Hij heeft erg zijn best gedaan, hij heeft alle geboden altijd onderhouden en tóch leeft er onvrede en onrust in zijn hart, een vaag besef van iets dat hem ontbreekt. Hij had gehoopt dat Jezus hem iets extra’s, iets buitengewoons zou opleggen waarmee hij zich zou kunnen verzekeren van het eeuwig leven bij God. Maar Jezus raadt hem geen ingewikkelde meditatie technieken of iets degelijks aan om op te stijgen naar de hemel. Nee, de hemel is neergedaald op aarde. De hemel is alleen te vinden op aarde, onder de mensen. Daar is God te vinden, bij uw medemen-sen. Jezus wijst hem op wat hij allang weet en doet: het onderhouden van de geboden. Dat is genoeg míts gedaan met een open hart en open handen voor die medemensen, míts gedaan met liefde en met het oog op hén en in alle vrijheid van een kind van God. Het is betekenisvol dat Jezus alleen de geboden van de zogenaamde ‘tweede tafel’ citeert. Daarop staan de geboden die gericht zijn op de medemens. Terwijl het bij de ‘eerste stenen tafel’ gaat om de omgang met God. Jezus wil deze man duidelijk maken dat het liefhebben van God zich uit in het liefhebben van de medemensen. Je kunt alle geboden onderhouden en toch de liefde missen. De geboden niet doodslaan, niet stelen, geen trouw breken, geen vals getuigenis afleggen, je vader en moeder de eer geven die hen toekomt, daar kun je je allemaal aan houden uit fatsoen, uit plichtsbesef, uit angst om Gods liefde te verliezen., uit vrees dus voor je eigen eeuwig heil. Maar waar het zonder liefde gebeurt, het alleen een dure plicht is, daar verliest het iedere vreugde, iedere waarde.Vandaar dat Jezus aan zijn opsomming van de tien geboden uit het boek Exodus nog toevoegt “en onderhoudt ook dít gebod : heb uw naaste lief als uzelf (Lev. 19:18).” U weet het, dat is het tweede deel van Jezus’eigen samenvattig van de wet, het zogenaamde ‘grote’ gebod. Ook nu weer laat Jezus het deel dat gericht is op de Here God, weg. Heb God lief met alles wat je hebt en bent: je hart, je ziel, je verstand (Dtr.6 :5). Dat wat Jezus zelf het allereerste gebod noemt, noemt hij tegenover deze man niet. Geheel in overeenstemming met het weglaten van de eerste tafel van de tien geboden. Jezus verplaatst daarmee als het ware de aandacht van de man: weg uit z’n eigen hemel naar zijn medemensen. Jezus verwijst deze man naar zijn medemens om liefde te leren. Liefde wordt geboren in de ontmoeting van mens tot mens. Bij deze liefde gaat het niet in de eerste plaats om een gevoel maar veel meer om een totale levenshouding. Een manier van kijken en luisteren naar mensen. Ook naar die mensen die wij niet prettig of sympathiek vinden. Steeds bedenken: hij/zij is een mens als ik, een mens van God. Dat wil niet zeggen dat je altijd líéf moet zijn voor iedereen. Soms hoort terechtwijzen, corrigeren er ook bij. Maar wel vanuit een bepaalde gezindheid, vanuit een basishouding van gelijkwaardigheid, acceptatie en respect voor de mens om wie het gaat. Gód willen dienen en liefhebben betekent de nááste dienen en liefhebben. Dát is de weg, een andere ‘hogere’ weg is er niet. Wie in wil gaan in het Koninkrijk der hemelen moet de weg naar de naaste gaan en die liefhebben als zichzelf. Jezus wil deze rijke, onzekere man duidelijk maken dat je alle geboden kunt onderhouden en toch tekortschieten. Precies wat deze man zelf ook aanvoelde en wat hem naar Jezus dreef. Jezus verwijst hem naar zijn medemens. Niet om de geboden te leren onderhouden, want daar mankeerde het niet aan, maar om te leren liefhebben. Om de kramp te verliezen, de onvrijheid. Alleen dáár, in de ware ontmoeting van mens tot mens, ligt jouw bevrijding en genezing. Wat zegt Paulus ook alweer in zijn hooglied van de liefde? “Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs – wanneer ik de liefde niet had, het zou mij niet baten.” Dat éne ontbreekt u, zegt Jezus: ga heen, verkoop wat je hebt en geef het aan de armen en volg mij! Jezus zíét (hij kijkt immers met liefde naar ieder mens) wat deze man moet doen om bevrijd te kunnen leven. Hij moet zijn last, de last van zijn rijkdom afleggen. Zijn rijkdom die hem gevangen houdt, hem voortdurend bezig houdt. Hij is gevangen in een keurig, maar on-vrij, verkrampt bestaan, waarin de liefde tot God en de naaste geen kans krijgt. Het is heel radicaal wat Jezus van hem vraagt. Waar het gaat om het binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, moeten radicale keuzes gemaakt worden. Het gaat er om de goede keus te maken! Tot die keuze daagt Jezus deze rijke man uit. Hij daagt hem uit in beweging te komen; uit te breken uit die gevangenis en in de vrijheid te gaan staan. Te dúrven loslaten en te gaan leven met open handen. Open om te kunnen geven én ontvangen. Open en vrij voor de ander, voor de liefde tot de ander. In oprechte zorg om het Rijk van God onder ons gestalte te geven. Iedere dag zijn daar kansen en mogelijkheden voor, als wij ze maar willen zien. Als hij Jezus woorden hoort, gaat de man bedroefd weg, terug naar de onvrijheid van zijn rijkdom. De oproep al je bezit weg te geven valt te vergelijken met een andere uitspraak van Jezus – te vinden even eerder, in hoofdstuk 18 van Mattheüs verhaal – Hak je hand of je voet af als die je tot zonde zou verleiden. Jezus beoogt met dit soort uitspraken en hier met zijn oproep om al je bezit te verkopen en aan de armen te geven, een harde confrontatie tot stand te brengen met de donkere kanten in jezelf en in de wereld. Deze harde woorden van Jezus zijn een oproep om te kiezen voor een manier van leven waarbij het niet gaat om geld, om rijkdom, braafheid of succes, maar om gerichtheid op God’s Rijk, op God’s zaak in deze wereld en de vraag of je leven daarop afgestemd is met alles wat je hébt en bent. Eigenlijk is dit een roepingsverhaal. Jezus zegt tegen deze man: laat alles wat je zo krampachtig vast wilt houden, alles wat je belemmert, achter en volg mij. Net zoals hij tegen de discípelen gezegd had toen hij hén opriep alles achter te laten en hem te volgen. Als je goed luistert naar die roepingsverhalen, dan merk je op dat het bij het volgen van Jezus om méér gaat dan alleen om mee-gaan. Op die momenten moet een keuze worden gemaakt. Deze mensen gaan allemaal een ander leven leiden. Ze gaan zich druk maken over hele andere dingen. Dingen waarvan ze van Jezus geleerd hebben dat die er toe doen. Kortom: in het leven van al die mensen vindt een ommekeer plaats, een bekering. Zij bekeren zich tot hun God en Zijn droom, de droom waarover Deutronomium ons vertelde. Mensen die volgeling van Jezus willen zijn, kiezen voor de manier van leven waarin Jezus hen voorging. Dat is leven met je hart en handen wijd open. Handen waaruit elke kramp verdwenen is. Leven met wijd open handen om te kunnen géven èn te kunnen ontvángen. Wie zijn hand krampachtig gesloten houdt om iets vast te houden – of dat nu bezit is of macht, invloed, of geldingsdrang, jalouzie of eigen gelijk – die mens kan niet alleen niets geven, niets loslaten, maar ook niets ontvangen. God kan aan hem niets kwijt. Het eeuwige leven kan geen mens verdienen .Je kunt het alleen ontvangen, om niet geschonken krijgen. Een kado van God dat Hij in onze handen wil leggen. Wij zijn zelf de enige die onze eigen handen kunnen openen zodat God zijn gave aan ons kwijt kan. Onze schoonzoon heeft in de gevangenis gezeten. Zijn misdrijf was dat hij dienst weigerde en wel totaal. Totaal weigeraars werden in die jaren voor de periode dat de vervangende dienstplicht duurde, opgesloten in de gevangenis. Hij is een creatieveman op verschillend gebied en zo maakte hij in die periode een hele grote bronzen hand. Als dat ding niet zo loodzwaar geweest zou zijn, had ik hem vanmorgen graag meegenomen. Het is een hand waarvan de vingers gekromd staan, strak gespannen nog. Toch zie je dat die hand aan het opengaan is. Je ziet ook hoeveel moeite dat kost en hoeveel innerlijke weerstand daarvoor overwonnen moet worden. Maar als het opengaan éénmaal begint, is er al spoedig geen houden meer aan. Ook dát kun je zien, aflezen aan die hand. Het is een hand die zich bijna gewonnen geeft en helemaal open zal gaan, wijd open. Open om te ontvangen wat van anderen tot jou wil komen. Open ook om te kunnen geven, te kunnen loslaten. Toen ik mijn schoonzoon jaren geleden vroeg wat het was dat hij met zoveel moeite los heeft moeten laten, antwoordde hij “mijn woede, mijn boosheid”. Boosheid over het feit dat hij voor zijn pacifistische overtuiging werd opgesloten en er nooit echt geluisterd werd. Maar die woede blokkeerde hem,die sloot hem op in zichzelf en zo zat hij eigenlijk achter een dubbele gevangenis muur. Eén die hijzelf had opgetrokken en één waarachter anderen hem opgesloten hadden. Hij wilde in ieder geval uitbreken uit zijn eigen onvrijheid en gevangenis. Daarbij heeft het maken van die hand hem enorm geholpen. Ik was onder de indruk van zoveel wijsheid en zelfinzicht bij een, toen nog, zo jonge man. Dat hij in zag dat zijn woede hem blokkeerde, belemmerde. Hem opsloot in zichzelf en dat hij er daardoor zelf de oorzaak van was dat zijn gevangenis een dubbele muur had. Hij kwam in beweging en hij is daar uitgebroken. Hij had geleerd los te laten. Bij onze man van vanmorgen is het geen woede die hem gevangenhoudt, maar zijn rijkdom. Het tragische is dat hij datgene waar hij zo naar verlangde. niet ontvangen kón omdat hij niet de moed kon opbrengen het gevecht met zichzelf aan te gaan en zijn handen te openen. Leven met wijd open handen en een wijd open hart voor onze naaste en voor onze wereld, daartoe worden wij vandaag door Jezus opgeroepen en uitgedaagd. God geve dat wij de moed opbrengen die uitdaging aan te gaan. Amen.