Biologie samenvatting hoofdstuk voortplanting 1. Jongens en meisjes Puberteit: periode van lichamelijke verandering 10-17 jaar Adolescentie: wordt de geestelijke ontwikkeling genoemd 20-25 jaar Hormonen: zijn chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. Celcommumunicatie: cellen die onderling informatie uitwisselen. Geslachtshormonen: hormonen die een rol spelen bij de voortplanting. Geslachtskenmerken De ontwikkeling van de geslachtshormonen beginnen al in de buik, bij veel testosteron ontwikkelen zich bij het embryo gewoonlijk mannelijke geslachtskenmerken, bij een lage concentratie vrouwelijke. Primaire geslachtskenmerken: die een kind al bij de geboorteheeft, vagina, baarmoeder, penis etc. Secundaire geslachtskenmerken: in de puberteit, ontstaan schaamhaar, borsten, lage stem etc. Seksuele selectie: wanneer selectie plaatsvindt op grond van eigenschappen die de kans op voortplanten bevorderen. 2. Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting Mutaties: veranderingen in het DNA van een organisme, ontstaat vaak tijdens DNA-Replicatie, en daardoor kunnen eigenschappen veranderen. Door geslachtelijke voorplanting vindt recombinatie van chromosomen plaats. 2 ouderlijke individuen betrokken en zaadcel+eicel. Bevruchting door versmelting van eicelkern en zaadcelkern. Door geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in nakomelingen en dat vergroot de overlevingskans van de populatie. Door ongeslachtelijke voortplanting ontstaan nakomelingen identiek aan de ouder. Er is maar 1 ouder betrokken, planten zich voort door zich te delen. Bij meercellige organismen groeit een deel van het organisme uit tot een nieuwe. Door de niet aanwezige variatie is de soort benadeeld met de verspreiding van ziektes en er ontstaat concurentie. 3. geslachtscellen Mens -> 23 chromosoomparen, 46 chromosomen en 92 chromatiden. De lichaamscellen van de meeste planten en dieren zijn diploïde: van ieder type chromosoom bevat een lichaamscel er2, 1 paar. -> 2n Geslachtscellen zijn haploid; van ieder type chromosomen bevat een geslachtscel er 1 -> n. Bij bevruchting versmelten 2 haploide cellen tot een diploïde zygote. Meiose 1 (reproductiedeling): 2n -> n+n er ontstaan 2 haploide cellen. Meiose 2: n + n -> n+n + n+n uit 2 haploide cellen ontstaan vier haploide cellen. 4. Hormonen Hormonen bij de man en bij de vrouw bij aantekeningen. Menstruatiecyclus: Begin: eerste dag van menstruatie. Na 14 dagen vindt de ovulatie plaats, weer 14 dagen later begint de volgende menstruatie. 5. Zwanger Bevruchting In een eileider begint de ontwikkeling van zygote tot embryo. Innesteling: groeit eerst 7 dagen in het baarmoederslijmvlies, buitenste laagje cellen vormt buitenste vruchtvlies. De placenta vormt o.a. het hormoon HCG waardoor het gele lichaam in stand blijft. Het gele lichaam vormt progesteron waardoor geen nieuwe eicellen tot ontwikkeling komen. Aan de binnenzijde van het klompje ontwikkelt zich het embryo. De holte waarin hij zich bevind is het vruchtwater. Ze zijn allebei omgeven door vruchtvliezen. De navelstreng verbindt het embryo met de placenta. In de placenta vindt uitwisseling van stoffen plaats. Voedingsstoffen en zuurstof gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo. En afvalstoffen gaan de andere kant op. Ook ziekteverwekkers, sommige geneesmiddelen, alcohol, nicotine en drugs kunnen door de membranen door de placenta. Vanaf de 8ste week na de bevruchting wordt het embryo foetus genoemd. Geboorte Weeën zijn samentrekkingen van de baarmoeder INDALING: door de indalingsweeen komt het hoofdje van de foetus naar beneden te liggen. ONTSLUITING: door weeën aan het begin van de geboorte worden de baarmoederhals en mond wijder. Tijdens de ontsluiting breken de vruchtvliezen. UITDRIJVING: door persweeën komt het kind ter wereld. NAGEBOORTE: de placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen verlaten het lichaam van de moeder. 6. Seksualiteit Seksualiteit: menselijke gevoelens en handelingen die een rol spelen bij lust en opwinding. 7. Soa’s en geboorteregeling Soa’s worden overgedragen door sperma, bloed of vaginaal vocht. Virus: niet te behandelen met medicijnen bv aids, herpes. Bacterie: zijn te behandelen met medicatie bv chlamydia, druiper en syfilis. Anticonceptiemiddelen zijn manieren om zwangerschappen te voorkomen. De pil bevat hormonen waardoor de ovulatie wordt onderdrukt en geen eicellen vrijkomen. Condoom beschermt ook tegen soa’s. Spiraaltje voorkomt innesteling, en is erg betrouwbaar. Sterilisatie: onderbreken van de zaadleiders, en eileiders. Is een definitie methode en erg betrouwbaar. Periodieke onthouding: geen geslachtsgemeenschap tijdens de vruchtbare periode. 8. Ongewenst kinderloos Oorzaken verminderde vruchtbaarheid: Leeftijd: neemt na 30ste af. Leefstijl: voeding, alcoholgebruik, roken, bepaalde geneesmiddelen, straling en gevaarlijke stoffen. Hormoonstoornissen Aandoeningen aan de geslachtsorganen. Kunstmatige inseminatie IK: bij een brouw wordt sperma ingebracht van een man, bij IUI wordt sperma direct in de baarmoeder gespoten. Bij ICSI wordt een zaadcel in de eicel geïnjecteerd. Bij in-vitrofertilisatie IVF: bevruchting vindt buiten het lichaam plaats. Kan worden toegepast als inwendige bevruchting niet lukt door bijvoorbeeld ondoorlaatbare eileiders. * Verrijkingsstof; Borstvoeding Prolactine zorgt ervoor dat zoogdiervrouwtjes zichzelf aanzetten tot de productie van moedermelk. Prolactine wordt in de hypofyse geproduceerd en afgegeven aan het bloed. Het speelt een rol ij het vergroten van de melkklieren en stimuleert de productie van melk door de melkklieren. Na de geboorte daalt de concentratie van Prolactine, maar iedere keer als de baby aan de tepels zuigt, wordt de hypofyse gestimuleerd tot afgifte van het hormoon. Ook wordt door het zuigen het hormoon oxytocine af te geven. Door dit hormoon trekken spiertjes rond de melkklieren samen waardoor melk in de afvoergangen van de melkklieren wordt geperst. Dit vrijkomen van de melk heet het toeschietreflex. Onder invloed van oxytocine trekt ook de baarmoeder samen, waardoor de baarmoeder sneller terugkeert naar zijn oorspronkelijke grootte dan bij de flesvoeding. Oxytocine heeft veel functies en speelt ook een rol in de binding tussen moeder en kind.