management en organisatie 3.1 a ♥ werken als werknemer: in dienst van bedrijf, solliciteren > aangenomen > arbeidsovereenkomst ( afspraken met werkgever over dingen zoals hoeveel uur per week je gaat werken, hoeveel je daarvoor betaald krijgt, eventuele bonus, vakantiedagen, of je ziektekosten worden vergoed, en of je een auto of telefoon van je werk krijgt). ♥werken als ondernemer: eigen onderneming (bedrijf) je bent dan directeur en eigenaar van je bedrijf. ♥ risico: als ondernemer loop je meer risico. Zelf beslissingen nemen, concurrenten, hoeveel geld je uitgeeft (en waaraan) zijn allemaal dingen die daarbij komen kijken. Een eigen bedrijf is een grote uitdaging. je steekt er je eigen geld in, en daardoor loop je meer risico. Jijzelf ben nooit verzekerd van salaris elke maand. 3.1 b ♥ het idee: soms zijn er producten en diensten waarbij je tegen problemen aanloopt. Dat is een goed startpunt voor jouw nieuwe product of dienst. De enige beperkingen schuilen in de vergunningen en diploma’s die je nodig hebt. ♥ het karakter: als ondernemer moet je risico’s durven te nemen en verantwoordelijkheid willen en kunnen dragen. Ook moet je kunnen verkopen, snel beslissingen nemen, goed onderhandelen en bereid zijn hard te werken. Je moet je onderscheiden van anderen en passie hebben. ♥ partners en personeel: soms werken twee of meer ondernemers samen als eigenaren van een bedrijf. Partners kunnen elkaar aanvullen maar het kan ook erg moeilijk zijn omdat je niet alleen zakelijk maar ook persoonlijk een relatie hebt. ♥ financieren: je moet eerst investeren voor je er iets voor terug krijgt. Voorbeelden hiervan zijn huur voor het pand, machines, inrichting en advertenties. Om het startkapitaal ( het bedrag waarmee je begint als je een onderneming opzet ) te verzamelen kan de ondernemer zijn eigen geld gebruiken, een investeerder zoeken of een lening afsluiten bij de bank. 3.1 c ♥ strategie: betekend ook wel leider of aanvoerder. De strategie van een bedrijf bestaat uit de doelen die hij wil behalen, en de manier waarop. Dit is opgedeeld in 3 delen : ♥ doelstellingen: bedenken wat de doelen zijn, doelen kunnen bijv. zijn verdubbelen van de winst of werven van de meeste klanten. ♥ speelveld: als de doelen bepaald zijn, bedenk je aan wie je welke producten wil verkopen. Richt je je bijv. op huishoudens of juist andere bedrijven? En wil je alleen klanten in je eigen stad, of richt je je op heel Nederland? Of zelfs op de hele wereld? ♥ uniekheid: tot slot moet een bedrijf bedenken hoe hij zich onderscheidt van andere bedrijven (concurrentie). Maak jij betere of juist goedkopere producten? Ben jij uniek omdat je het product in alle kleuren kan leveren die de klant wil? Dit heet uniekheid. 3.2 a ♥ bepalen van doelgroep: je moet duidelijk bepalen wie de klanten zijn. Dit heet de doelgroep. Hoe beter het bedrijf weet wie de klanten zijn, hoe beter het bedrijf weet welke prijs ze kunnen vragen, wat voor reclame ze moeten maken en op welke plekken. Dit is belangrijk voor het succes van de ondernemer. ♥ afbakenen doelgroep: een doelgroep kan op verschillende manieren omschreven worden, door bijv. een geografische grens, maar ook door leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, inkomen en grootte van het huishouden. Het ligt aan je product hoe je je doelgroep bepaald. Ee damesblad zal letten op geslacht, maar een bank vindt inkomen belangrijker. Sommige bedrijven hebben meerdere doelgroepen. Hoe specifieker je doelgroep, hoe beter je ze kan bereiken en hoe meer je kans maakt op succes. ♥ uitvoeren marktonderzoek: bedrijven willen alles over hun klanten weten. Ze verzamelen zoveel mogelijk informatie over hun doelgroep. Dit kan gaan van inkomen tot wat een klant doet in zijn vrije tijd. Ook zijn er bedrijven die zich specialiseren in marktonderzoek. Ze doen bijv. onderzoeken via internet of telefonische enquêtes. Een voorbeeld: een telefoonbedrijf weet van jou - Hoelang je belt Hoe vaak je belt Op welke tijden je belt En of je de rekening wel betaald Deze informatie kan een bedrijf gebruiken om een goed beeld te krijgen de doelgroep. 3.2 b ♥ marketingmix: de kernelementen (belangrijkste dingen) van het marketingplan noemen we de marketingmix. Die bestaat uit vier marketinginstrumenten: de 4 p’s ♥ product: kan tastbaar zijn, maar ook een dienst. ook garantie en imago va het product horen hierbij. ♥ prijs: hoeveel het product of de dienst kost. Hierbij horen ook kortingsacties en dergelijke. ♥ plaats: waar het product of de dienst wordt verkocht. Dit kan een fysieke winkel zijn (een winkel die echt in de stad zit) maar ook een internetwinkel (webshop) ♥ promotie: het verkopen van zoveel mogelijk producten door middel van reclame. Reclame maken kan via televisie, maar ook via een folder in de brievenbus of een advertentie langs de snelweg. 3.3 b ♥ omzet en kosten: het aantal producten dat een bedrijf verkoopt in een bepaalde periode. De inkomsten die een bedrijf uit de afzet krijgt noemen we omzet. Afzet x prijs = omzet. ♥ inkoopwaarde en overige kosten: de inkoopprijs maakt onderdeel uit van de inkoopwaarde. Dit is vooral belangrijk bij winkels, fabrieken en restaurants omdat zij veel producten moeten inkopen. De omzetinkoopwaarde=brutomarge of brutowinst. Maar hiernaast heb je nog veel andere kosten: overige kosten. Dit zijn bijvoorbeeld kosten van personeel en uitgaven aan vervoer en reclame. ♥ vaste en variabele kosten: vaste kosten komen periodiek terug, bijv. huur van pand, machines, en personeel. Variabele kosten veranderen, zoals inkoop. 3.3 c ♥ winst Winst is het bedrag dat overblijft als je de inkoopwaarde en overige kosten van de omzet aftrekt, in formule taal: omzet-inkoopwaarde-overigekosten= winst. Winst is niet alleen belangrijk voor het inkomen van de eigenaar, maar ook voor de toekomst van het bedrijf. Zonder winst gaat een bedrijf ten onder. ♥ break even afzet: als de omzet precies genoeg is om alle kosten te betalen, spreek je van break even omzet, je hebt geen winst en geen verlies. De afzet ( aantal producten die je in een bepaalde periode verkoopt) die hierbij hoort heet break even afzet. Dat is het aantal verkochte producten waarbij de winst 0 is. Weer in formule taal: vaste kosten : bruto winst per stuk = break even afzet 3.3 d ♥ belasting toegevoegde waarde (BTW): omzet belasting is een belasting die de overheid heft op producten en diensten. Er zijn 3 BTW tarieven: - 21% ( de consument betaald dit over de meeste aankopen) 6% ( dit geld voor levensbehoeften, boeken en ambachten) 0% ( dit is voor medische hulp en diensten van banken) Een ondernemer moet btw in rekening brengen bij zijn klanten en afdragen aan de belasting dienst. De btw die hij zelf aan leveranciers betaald krijgt hij terug van de belasting dienst. Elke maand of elk kwartaal wordt de btw verrekend: de ondernemer trekt de door hem zelf betaalde btw af van de ontvangen btw van zijn klanten. Wat overblijft (saldo) wordt aan de belasting dienst overgemaakt. ♥ berekenen btw: in formule taal: prijs exclusief btw x 1,21 = prijs inclusief btw Project management en organisatie debetkant balans creditkant balans hypotheek debiteuren crediteuren inventaris eigen vermogen Het overzicht van bezittingen waar al het geld in zit Het overzicht van waar het benodigde geld vandaan is gekomen & schulden van leningen Een geldlening Bedrijven waarvan de rekening door ons nog betaald moet worden Afnemers die onze rekening nog moeten betalen Een opsomming van investeringen, voor Het eigen geld dat een ondernemer in zijn zaak heeft zitten een balans is een overzicht van alle bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een bedrijf, op een bepaald moment. debet hoe sneller iets zal veranderen in de bezittingen, des te lager komt die op de balans te staan. credit de schulden en het eigen vermogen (EV) staan altijd aan de creditkant (linkerkant) van een balans. aan de debetkant staat wat er met al het geld is gedaan. hoe langer het duurt voordat een schuld (ook het EV) geheel wordt terugbetaald, des te hoger in de balans staat die schuld. EV staat dus altijd bovenaan. aan de creditkant staat waar al het geld vandaan komt waar je over kunt beschikken. de totaaltellingen aan de beide kanten van een balans moeten gelijk zijn, in evenwicht. Als je de balans moet aanpassen, leidt dat tot veel 'overschrijfwerk'. Van de acht balansposten veranderen er maar twee. Daarom maken we met de balansposten die veranderen een mutatiebalans. Mutatie betekent verandering. Een mutatiebalans geeft weer welke balansposten met welk bedrag toe- of afnemen. Alleen de balansposten die veranderen en het bedrag waarmee ze veranderen, nemen we op in een mutatiebalans. De verandering geven we aan met een ,+, bij een toename en met een '-' bij een afname. De mutatiebalans moet debet en credit hetzelfde totaalbedrag vertonen.