Arjan Broers Zorg om het levenseinde Volledig herziene en geactualiseerde versie, 2008 Inhoud Voorwoord 3 Deel 1: Beschouwingen 4 1 1.1 1.2 1.3 2 2.1 2.2 2.3 3 3.1 3.2 3.3 2 Inleiding Grenzen van de zorg Beeldvorming over ouderen Opbouw van de handreiking Zingeving Wat zijn zinvragen? Zingeving in deze tijd Zinvol oud worden Communicatie Wat is communicatie? Communicatie tijdens de laatste levensfase De oudere, de omgeving en de arts 5 5 5 8 8 8 9 9 11 11 14 4 4.1 4.2 4.3 15 15 15 16 Zorg om het levenseinde Abstineren Wat is abstineren? Stand van zaken Discussie Palliatieve sedatie Wat is palliatieve sedatie? Stand van zaken Discussie Versterven Wat is versterven? Stand van zaken Discussie Euthanasie Wat is euthanasie? Stand van zaken Discussie Wilsverklaring Wanneer is iemand wils(on)bekwaam? Vertegenwoordiger en wilsverklaring Beperkingen 18 18 18 19 20 20 21 21 22 22 22 23 25 25 26 27 29 29 29 30 11 12 Deel 2: Begrippen en discussie Palliatieve zorg Wat is palliatieve zorg? Stand van zaken Discussie 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3 7 7.1 7.2 7.3 8 8.1 8.2 8.3 9 9.1 9.2 9.3 Deel 3: Perspectief 32 10 10.1 10.2 33 33 34 Omgaan met eindigheid De verdrongen dood Leven en sterven met verwachting Aanbevolen literatuur 36 Voorwoord G oede zorg rond het levenseinde van ouderen; het is geen gemakkelijk onderwerp. Op de eerste plaats omdat veel ouderen op zien tegen de laatste levensfase, met alle lastige, pijnlijke en beangstigende elementen die erbij (kunnen) horen. Het roept de vraag op of en hoe wij – mensen van alle leeftijden – zinvol en waardig kunnen omgaan met het einde van ons leven. Zorg rond het levenseinde is niet alleen een moeilijk, maar ook een ingewikkeld onderwerp, zoals blijkt uit de vele termen en begrippen die in de gezondheidszorg en in maatschappelijke discussies worden gebruikt. Het roept naast persoonlijke vragen dan ook informatieve vragen op. Wat is eigenlijk palliatieve zorg? Wat is abstineren, sedatie, versterven? Wanneer hebben we het over euthanasie, en wanneer niet? Wanneer is iemand wilsonbekwaam? En wat is eigenlijk een normale dood? Binnen de KBO worden zulke vragen gesteld: zowel de persoonlijke als de informatieve. Deze handreiking wil recht doen aan beide soorten vragen. De Unie KBO wil niet alleen informeren, maar wil ook helpen om de dood een plaats te geven in het leven. Door verdieping en verwerking kunnen we oefenen om op een goede manier om te gaan met het einde van ons eigen leven en dat van anderen. We kunnen geen pasklaar antwoord geven op de vraag wat goede zorg is rond het levenseinde van ouderen. Wel is het belangrijk om ons af te vragen wat goede zorg is, en daarover in gesprek te gaan. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel. Wij hopen dat er goede gesprekken gevoerd gaan worden, met ruimte voor verschillende opvattingen over kwesties van leven en dood, waarin we zelf niet het laatste woord hebben. Deze handreiking is niet alleen bedoeld voor ouderen, maar ook voor mensen in hun omgeving. Ook familieleden en vrienden van ouderen kunnen bij dit proces een rol spelen, net als het personeel van zorginstellingen. Daarbij is het belangrijk op te merken dat er veel beweging is op dit thema. De discussies rond de zorg om het levenseinde gaan door, soms met gevolgen voor de wetgeving. Een reden te meer voor de Unie KBO om haar leden deze handreiking te doen. November 2008 Zorg om het levenseinde 3 I. Beschouwingen 1 Inleiding I n onze tijd worden mensen vaak gezien als zelfstandig, als autonoom. Dat beeld klopt echter niet helemaal, want mensen leven niet los van elkaar. We zijn voortdurend met anderen verbonden en van elkaar afhankelijk. We zouden kunnen spreken van autonomie in verbondenheid. De werkgroep Zorg en ethiek van de Unie KBO concludeerde dat enkele jaren geleden, na een studie naar hoe er in de zorg met mensen wordt omgegaan. De handreiking die u nu in handen heeft, is gebaseerd op het werk van deze zelfde werkgroep. De basisgedachte van deze handreiking is dat mensen niet los van elkaar staan. Die overtuiging vloeit voort uit de christelijke inspiratie van waaruit de Unie KBO werkt. We beginnen met enkele opmerkingen, die de achtergrond vormen van het onderwerp van deze handreiking. Eerst geven we een beeld van de sterke veranderingen in de zorg (1.1). Daarna besteden we kort aandacht aan de beeldvorming over ouderen (1.2). Tenslotte schetsen we kort de opbouw van deze tekst (1.3). 1.1 Grenzen van de zorg De geneeskunde is de laatste honderd jaar sterk veranderd. De technische kennis en kunde om ziekten op te sporen en te bestrijden is in een eeuw tijd enorm toegenomen. We weten en kunnen zelfs zo veel, dat we het leven soms zelfs (te) lang weten te rekken. Wie ouder wordt, slijt. Het gezichtsvermogen neemt af, het gehoor wordt minder scherp, de benen worden stram. Dat is een natuurlijk proces. Maar omdat we gemiddeld steeds ouder worden, hebben we langer te kampen met de achteruitgang van functies, en krijgen we bovendien steeds vaker chronische ziekten, zoals dementie, kanker en hart- en vaatziekten. De geneeskunde richt zich in eerste instantie op de genezing van ziekten en gebreken. De hoofdaandacht ligt bij de organen en hoe het lichaam functioneert. Natuurlijk kijken geneeskundigen breder dan dat. Toch zijn ziekenhuizen nog nauwelijks ingesteld op de zorg voor mensen die niet meer genezen kunnen worden: chronisch zieken en stervenden. Deze patiënten hebben andere zorg nodig. 1.2 Beeldvorming over ouderen De keuzes die in de zorg worden gemaakt, worden mede bepaald door de beeldvorming over ouderen: hoe er in onze cultuur over ouderen wordt gedacht en hoe zij over zichzelf denken. Filosoof en socioloog Jan Baars wijst in zijn boek Het nieuwe ouder worden (2006) op de negatieve waardering van ouderen en het ouder worden. Volgens hem wordt er in onze samenleving op drie verschillende manieren over ouderen gesproken. De meest invloedrijke manier van kijken is een sociaaleconomische, die stelt dat ouderen niet meer werken en vooral geld kosten. De vergrijzing is moeilijk te betalen, en de jongere generaties draaien op voor de kosten van de ‘levensrest’ van mensen die hulpbehoevend zijn of worden. Zorg om het levenseinde 5 De tweede manier van kijken naar ouderen heeft het vooral op een medische en lichamelijke manier over de ouderdom. Ouderdom wordt gezien als verval, en dat is bedreigend in een cultuur als de onze, waarin we sterke nadruk leggen op beheersing en het voorkomen van bedreigingen. Een cultuur ook waarin jong zijn en jeugdige viriliteit de norm is. Vandaar dat er een ‘antiverouderingsindustrie’ is ontstaan, die erop gericht is mensen zo lang mogelijk jong en fit te laten zijn – of ze er zo te laten uitzien. De derde manier van kijken is geïnteresseerd in ‘goed ouder worden’. Daarover dacht men ook vroeger al na, getuige het beroemde boekje Over de ouderdom dat de Romeinse staatsman en filosoof Cicero in 44 voor Christus schreef. Nu kunnen we volgens Jan Baars wel iets leren van vroegere manieren van kijken naar goed ouder worden, maar toch niet genoeg. Het is eenvoudigweg nog nooit eerder in de geschiedenis voorgekomen dat er zó veel mensen zó gezond zó oud worden, en dan ook nog in een snel veranderende cultuur waarin de ouderdom niet direct gezag oplevert. We hebben, zo stelt Jan Baars, gewoon nog te weinig perspectieven op goed ouder worden. We hebben er de laatste decennia een hele tweede levenshelft bij gekregen, maar we hebben er nog onvoldoende tekst en plaatjes bij, zoals theoloog Frits de Lange dat inzicht verwoordt. De analyse van Jan Baars leert ons iets over onze cultuur, al is het wel wat overdreven. Lang niet alle ouderen hebben het gevoel dat ze aan de kant staan. Integendeel, veel ouderen laten zich juist niet aan de 6 Zorg om het levenseinde kant zetten. Met name de jongere ouderen zijn vaak mondiger en zelfbewuster dan hun ouders waren of zijn. Daarnaast kunnen ook de beelden over ouderen heel divers zijn. Sommigen – onder wie ook ouderen zelf – vinden juist dat ouderen van nu bevoorrecht zijn. Zij konden immers eerder stoppen met werken en langdurig van hun pensioen genieten? De jongere generaties krijgen zulke kansen waarschijnlijk veel minder, door de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt. Vitale en hulpbehoevende ouderen In de beeldvorming over ouderen maakt men meestal onderscheid tussen vitale en hulpbehoevende ouderen. Dit onderscheid geeft echter een vertekend beeld van de werkelijkheid. Ook een ‘vitale’ oudere kan immers lichamelijke klachten hebben, en is als ieder ander in zekere zin afhankelijk. Evenzo kan een ‘hulpbehoevende’ oudere bijvoorbeeld lichamelijke beperkingen kennen, maar tegelijk sterk van geest zijn. Toch houden we in deze handreiking vast aan het onderscheid, vanwege de grote lijnen, ook al kan de informatie daardoor soms wat generaliserend overkomen. Het beeld dat veel mensen hebben van vitale ouderen is vrij positief. De vitale ouderen, veelal de ‘jonge ouderen’, zijn meestal zelfstandig, min of meer gezond en heel actief. Ze hebben veel vrije tijd en hebben in vergelijking met vroeger aardig wat geld te besteden. De markt heeft dat ook ontdekt, getuige het ruime aanbod van bijvoorbeeld vakanties en tijdschriften voor ouderen. Vitale ouderen zijn vaak geëmancipeerd en mondig. Dat heeft gevolgen voor de gezondheidszorg, want ouderen stellen hogere eisen aan de zorg en willen meebeslissen. Vaak nemen vitale ouderen actief deel aan de maatschappij, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk. Zo zorgen zij voor een groot deel voor de mantelzorg. Het beeld van hulpbehoevende ouderen daarentegen is negatief. Deze vaak ‘hoogbejaarden’ zijn afhankelijk, of ze nu thuis of in een zorginstelling wonen. Ze zijn afhankelijk van medische zorg, hulp in de huishouding of hulp bij dagelijkse levensbehoeften als wassen en eten. Er zijn twee redenen waarom het beeld over hen zo negatief is. Ten eerste hecht men in onze maatschappij veel waarde aan autonomie; aan onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Hulpbehoevende ouderen voldoen niet aan dat ideaal. Hun afhankelijkheid wordt vaak gezien als iets negatiefs. De tweede reden voor het negatieve beeld van hulpbehoevende ouderen is dat de zorg voor hen geld kost, terwijl de financiële middelen beperkt zijn. Mede door de vergrijzing en de stijgende gemiddelde leeftijd stijgt de vraag naar zorg. Oudere mensen hebben vaak meer gebreken, die langer zorg vragen of chronisch zijn. Daardoor kosten ze de samenleving relatief veel geld. Soms worden ze daardoor gezien als een last voor de samenleving. Dit negatieve oordeel over hulpbehoevendheid zegt veel over onze samenleving. Kennelijk draait het in onze cultuur om zelfstandigheid, onafhankelijkheid, effectiviteit, nut en vooruitdenken. Mensen die dat niet, niet meer of even niet kunnen, vormen blijkbaar een probleem. Hulpbehoevendheid maakt ons echter iets duidelijk over het leven zelf: over de betrekkelijkheid van onze bezigheden en plannen bijvoorbeeld. En dat mensen niet alleen zelfstandig en onafhankelijk zijn, maar ook kwetsbaar en afhankelijk van elkaar. Dat stelt vragen aan of alles nuttig moet wezen of op de toekomst gericht. Ook herinneringen aan het verleden of het nemen van tijd en aandacht voor het leven op dit moment hebben waarde, net als allerlei zaken die geen economisch nut hebben. Zulke inzichten gelden voor iedereen, maar met het ouder worden kunnen we er niet omheen. ‘Cure’ en ‘care’ Als het geld in de gezondheidszorg verdeeld moet worden, staat de behandeling van ziekten meestal voorop. Genezing (cure in het Engels) is het doel van de gezondheidszorg. Een genezende behandeling geldt als effectieve zorg. Maar er is ook zorg nodig voor mensen die niet meer beter kunnen worden, zorg die niet gericht is op genezing. Deze zorg (care in het Engels), heeft minder aanzien. Deze onderwaardering is onterecht. Goede zorg is heel basaal: elk mens heeft steun nodig, warmte, toewijding, geduld en betrokkenheid – zeker als hij of zij iets mankeert. Zulke zorg drukt uit dat elk mens uniek en waardevol is. Mensen voelen zich er veilig en gerespecteerd bij, erkend in hun menselijkheid. Zorg om het levenseinde 7 Hulpbehoevende mensen vragen om solidariteit. Uit medeleven met hen, maar ook omdat de zorg voor elkaar onze samenleving menselijk maakt. 1.3 Opzet van deze handreiking De mens is een relationeel wezen en solidariteit is een belangrijke waarde. Dat zijn uitgangspunten in deze handreiking over goede zorg rondom het levenseinde van ouderen. We hanteren daarbij een ruim begrip van zorg. Zorg heeft niet alleen een lichamelijke kant, maar ook een psychische, een sociale en een organisatorische kant. Bovendien heeft het ook levensbeschouwelijke aspecten: de manier waarop we ermee omgaan zegt iets over onze kijk op het leven. En tenslotte kent de zorg ethische kwesties: vragen over wat juist en goed is om te doen, en wat niet. Daarom wordt in het eerste deel aandacht besteed aan zingeving (hoofdstuk 2) en communicatie (3). Zonder aandacht voor deze thema’s is goede zorg niet mogelijk. De beschouwingen over zingeving en communicatie vormen de ondergrond voor de rest van de tekst. Het tweede deel van deze handreiking is meer informatief van karakter, en gaat over palliatieve zorg (4), abstineren (5), palliatieve sedatie (6) versterven (7) en euthanasie (8). Daarbij wordt steeds uitgelegd wat het begrip inhoudt, wat de huidige stand van zaken is en wat de ethische aspecten ervan zijn. Daarna besteden we aandacht aan de mogelijkheden en beperkingen van de wilsverklaring (9). Het slothoofdstuk is meditatief van toon, en is gewijd aan onze omgang met eindigheid (10). Net als de vra- 8 Zorg om het levenseinde gen die aan het einde van elk van de hoofdstukken staan, kan dit hoofdstuk u helpen om de informatie te verwerken, om uw eigen denken te scherpen, of om met anderen in gesprek te raken. Waar in deze handreiking ouderen, artsen of anderen aangeduid worden als ‘hij’, kan evengoed ‘zij’ staan. Voor de leesbaarheid staat dat er echter niet steeds bij. V R AG E N 1. Bent u beïnvloed door de beeldvorming over vitale en hulpbehoevende ouderen? Of heeft u een ander beeld van ouderen? 2. Vindt u dat u als oudere een rol speelt in onze samenleving? Welke? 3. Vindt u dat jongere generaties een reëel beeld hebben van ouderen? 2 Zingeving 2.1 Wat zijn zinvragen? W at doen wij op deze aarde? Waarom is er lijden, ziekte, dood? Wat is de bedoeling van mijn leven? Deze levens- of zinvragen horen bij het menselijk bestaan. Als het goed gaat, als het leven vol is van dagelijkse beslommeringen en prettige momenten, dan worden zinvragen niet veel gesteld. Ze komen vooral op in crisismomenten. Als de vanzelfsprekendheid van het leven verdwenen is, wanneer we geconfronteerd worden met ziekte en dood, met onze kwetsbaarheid. Vragen als ‘Waarom ik?’ en ‘Waarom gebeurt dit?’ komen dan naar boven. We proberen te begrijpen wat ons overkomt, proberen het een plaats of betekenis te geven. Waar vinden we antwoorden op onze zinvragen? We kunnen die vinden in drie vormen van relaties. Ten eerste in de relatie met onszelf: in de manier waarop we onszelf zien en naar ons levensverhaal kijken. Ten tweede in de omgang met de mensen om ons heen. In die relaties vinden wij vaak zin en lust in het leven, krijgen we moed om door te gaan. En ten derde kunnen we zin vinden in onze relatie met het geheel van het leven: in onze levensbeschouwing. Een levensbeschouwing is een min of meer samenhangend verhaal over hoe de wereld in elkaar zit, wat van waarde is en hoe mensen moeten handelen. Een levensbeschouwing, religieus of niet, geeft ons leven richting. 2.2 Zingeving in deze tijd Er is in onze tijd nogal wat veranderd op het gebied van zingeving. Nog niet zo lang geleden was het christelijk geloof voor de meeste Nederlanders een houvast. Het geloof, in de protestants-christelijke of de rooms-katholieke variant, bood duidelijke opvattingen over hoe de wereld in elkaar zat en hoe mensen zich moesten gedragen. Veel Nederlanders deelden die opvattingen. Tegenwoordig zijn de vragen over de betekenis van het leven ieders eigen pakkie-an. Zingeving komt niet meer van buiten, maar moet door ieder individu zelf worden gezocht. Zelfs wie lid is van een kerk is dat niet meer vanzelfsprekend. Men kiest voor het geloof en legt er eigen accenten in. Veel nadruk ligt op het individuele. Voor de sociale kant van zinvragen is weinig aandacht. We ervaren ons leven echter als zinvol als we met anderen omgaan, als we nadenken over de zinvolle momenten in onze eigen levensgeschiedenis. Dat gebeurt in wisselwerking met onze naasten, met de samenleving, onze cultuur en de traditie. Eigenlijk is zingeving maar een raar woord. Het woord doet net alsof alles van onszelf afhangt, alsof wij het zijn die zin maken. Natuurlijk geven we zelf betekenis bij bepaalde gebeurtenissen. Even vaak echter lijkt zin van buiten te komen, groter te zijn dan ons eigen bestaan. We geven niet alleen zin, maar krijgen of vinden het ook. Aan die ervaring doet de term zin-geving geen recht. 2.3 Zinvol oud worden Heeft mijn leven nog zin? Deze vraag – inclusief het ‘nog’ – stellen vooral ernstig zieke en (zeer) oude mensen zich. De vraag was het uitgangspunt van het document Op zoek naar een zinvolle levensavond (verschenen in 1999) van de Nederlandse bisschoppen. In deze tekst schetsen de bisschoppen eerst de levenservaring van ouderen en hun zinvraag. Ze signaleren dat ouderen in onze hedendaagse cultuur niet veel aan hun levenservaring hebben, omdat de samenleving zo snel verandert. Daarnaast hebben veel ouderen moeite om sociaal actief te blijven, Zorg om het levenseinde 9 als ze lichamelijke en/of geestelijke kwalen krijgen. Daar komt dan nog eens bij dat er in de samenleving gepraat wordt over de krapte in de zorg en dat de vergrijzing onbetaalbaar zou zijn. Volgens de bisschoppen kunnen ouderen, vooral de hoogbejaarden en zieken onder hen, daardoor het idee krijgen dat ze aan de zijlijn staan, dat ze alleen maar tot last zijn. Heeft mijn leven nog zin? Volgens de bisschoppen hoort die zinvraag niet alleen bij de zeer oude mensen. Zij vinden dat het een vraag is aan ons allen. Het laat ons nadenken over onze kwetsbaarheid en eindigheid en, omdat mensen van alle leeftijden met elkaar verbonden zijn, over onze verantwoordelijk voor elkaar. In de zinvraag van de zeer ouden beluisteren de bisschoppen verschillende gevoelens en ervaringen. Ten eerste die van eenzaamheid: zich niet geborgen voelen in een groter geheel van familie, vrienden, het zorgcentrum of een kerkgemeenschap. Ten tweede die van machteloosheid: de lichamelijke en geestelijke beperkingen zorgen ervoor dat ze niet meer, zoals vroeger, zelf sturing kunnen geven aan hun zin zoeken en vinden. En ten derde de ervaring dat het genoeg is geweest, dat ze ‘oud en der dagen zat’ zijn, zoals dat in de bijbel heet. De bisschoppen benadrukken in hun brief hoe belangrijk het is om de zeer ouden nabij te zijn, zeker in de laatste levensfase. Alleen al een ontmoeting, een gesprek, een gebaar of oprechte aandacht kan een antwoord zijn op de zinvraag. Nabijheid bevat 10 Zorg om het levenseinde een drievoudige opdracht: aan ons persoonlijk, aan de samenleving en de kerk, en aan politici. De opdracht aan politici is te beseffen dat ook zij een rol spelen in de zinvraag, omdat politieke keuzes uitdrukken wat wij als samenleving werkelijk van belang vinden. De opdracht aan de samenleving en de kerk is het kwetsbare te dragen. Ouderen moeten ervaren dat ze niet teveel zijn, maar dat het goed is dat ze er zijn. En de opdracht aan ons persoonlijk, zo vinden de bisschoppen, is om nabij te zijn als familielid, vriend of kennis, eenvoudig door met ouderen om te gaan en attent te zijn. Hen deel te laten zijn van ons leven, en deel van het hunne te willen zijn. V R AG E N 1. Waar vindt u antwoord op uw zinvragen? 2. Heeft u het idee dat u zin vindt of zin krijgt? Hoe dan? 3. Ga in gesprek met anderen over het veranderde omgaan met zin. Was vroeger alles zo duidelijk? Vindt u het verdwijnen van een algemeen bekend zinsysteem (het christelijke) een opluchting of juist beangstigend? 3 Communicatie G oede zorg en goede communicatie horen bij elkaar. Daarom besteden we er een apart hoofdstuk aan. Eerst gaan we in op wat communicatie is. Vervolgens bespreken we de moeilijkheden die bij gesprekken in de laatste levensfase kunnen ontstaan. 3.1 Wat is communicatie? Is er iets gewoner en alledaagser dan praten? Maar even gewoon en alledaags zijn de kleine en grote misverstanden in onze gesprekken. Communicatie is effectief als de gesprekspartners weten welke betekenissen hun boodschappen hebben: als ze weten wat ze zelf bedoelen, en wat de ander echt zegt. Maar boodschappen kunnen zo gemakkelijk onhandig of onduidelijk gebracht worden, of verkeerd begrepen worden. Hoe communiceren we? Meestal doen we dat pratend (verbaal). Maar het kan ook met een gelaatsuitdrukking, een houding, of door uitdrukkelijk niets te zeggen (non-verbaal). Zodra mensen met elkaar in contact komen, gebeurt er iets. Eigenlijk kunnen we niet niet-communiceren. Als we praten, gebruiken we een bepaalde toon of uitdrukking, die kleurt wat we zeggen. Ook onze gezichtsuitdrukkingen, gebaren en lichaamshoudingen hebben dat effect. Bovendien maken we begeleidende geluiden (oh!, ach, hmm), die aanmoedigen, instemmen, afkeuren of vragen. In onze communicatie wisselen we niet alleen infor- matie uit, we geven ook signalen af die iets zeggen over onze relatie met de ander. Als iemand tijdens een persoonlijke gesprek over zijn angsten vertelt, dan zegt hij daarmee tegelijk iets over hoe hij de ander ziet: als vertrouwenwekkend. 3.2 Communicatie tijdens de laatste levensfase Communicatie tijdens de laatste levensfase kent heel bepaalde moeilijkheden. We noemen drie voorbeelden. De eerste moeilijkheid ontstaat als de patiënt moeilijk of niet meer kan praten. De gesprekspartner is helemaal afhankelijk van non-verbale signalen. Communicatie of contact is dan soms niet of nauwelijks meer mogelijk. De tweede moeilijkheid is dat het niet eenvoudig is om over de dood te praten. De ontmoeting met een stervende kan onzeker maken. Je moet maar het juiste weten te zeggen of weten te doen. En misschien heeft de stervende wel een heel ander beeld van wat er na de dood is! Daarnaast confronteert een stervende ons met onze eigen eindigheid, of met de herinneringen aan eerdere sterfgevallen. Dat alles maakt een gesprek met een stervende moeilijk. Vaak gaan mensen zo’n gesprek uit de weg, of doen ze alsof de stervende alleen maar ziek is. Daar komt bij dat de dood uit onze cultuur is weggedrongen. Nooit eerder in de geschiedenis werden zo veel mensen zo oud. Wij worden daardoor veel minder vaak dan vorige generaties met de dood geconfronteerd. Zorg om het levenseinde 11 De derde moeilijkheid is dat ook voor de stervende de confrontatie met de naderende dood vaak ingewikkeld en emotioneel is. De emoties van de stervende bepalen mede of er goed contact mogelijk is. De Amerikaanse psychiater Kübler-Ross, die veel onderzoek deed naar stervensbegeleiding, onderscheidt vijf emotionele reacties op de naderende dood. Niet dat alle patiënten alle reacties doormaken, maar het is voor de communicatie belangrijk te weten vanuit welke emoties iemand die niet lang meer te leven heeft kan denken en doen. Zo kan er sprake zijn van ontkenning, opstandigheid en boosheid, vertragingsacties, depressie of verdriet en acceptatie. Een ieder kan daarin, soms per dag, verschillen. Een gesprek is het gemakkelijkste als iemand zijn of haar dood aanvaardt. Maar dat betekent zeker niet dat gesprekken op andere momenten zinloos of nutteloos zijn. Integendeel, het kan de stervende juist zeer veel goed doen als er mensen zijn die de machteloosheid, de woede of het verdriet van de eerdere fases niet uit de weg gaan. 3.3 De oudere, de omgeving en de arts Veel van de communicatie in de laatste levensfase speelt zich af tussen de patiënt en de arts of hulpverlener en tussen de stervende en zijn of haar naasten. Bij beide gevallen horen specifieke vragen, gevoeligheden, moeilijkheden en misverstanden. We bespreken hieronder de communicatie tussen de oudere en de arts en tussen de oudere en zijn of haar omgeving. 12 Zorg om het levenseinde Patiënt en hulpverlener De communicatie tussen een oudere patiënt en een arts kan op verschillende manieren spaak lopen. Ten eerste verschillen arts en patiënt vaak in leeftijd en opleidingsniveau. Wellicht hebben ze ook andere normen en waarden. Daardoor kan een boodschap anders worden begrepen dan ze bedoeld is. Ten tweede verschillen ook de belevingswerelden van de arts en de patiënt. De patiënt beleeft de ziekte of de stervensfase waarschijnlijk als bedreigend. Hij of zij worstelt met angst voor de dood, is bezorgd over pijn, een mogelijke operatie, het contact met naasten, enzovoort. De arts echter is hulpverlener. Hij of zij is bezig met wat er praktisch geregeld moet worden: of er aanvullend onderzoek nodig is, of de wijkverpleging of thuiszorg ingeschakeld moet worden. Door dit verschil in belevingswereld bestaat de kans dat de arts en de patiënt langs elkaar heen praten. Door deze of andere factoren kunnen situaties ontstaan waarin de arts of de patiënt niet goed raad weet met de situatie. Zo kan een arts het moeilijk vinden om de patiënt slecht nieuws te brengen, waardoor hij of zij om de zaak heen draait – óf juist veel te kort en te zakelijk is. Andersom kan het bijvoorbeeld gebeuren dat een patiënt door alle emoties of door de veelheid aan informatie niet meer helder reageert, zonder dat het goed te merken is. Wie thuis wil sterven, krijgt ook te maken met medewerkers van de thuiszorg. Vaak gaat het daarbij om jonge(re) vrouwen, die twee uitersten met elkaar moeten verzoenen: een patiënt goede zorg geven in een moeilijke of intense tijd – met slechts een beperkt takenpakket en vaak ook een beperkte hoeveelheid tijd. Als de communicatie met hulpverleners moeizaam verloopt, dan is het aan te raden om een beroep te doen op de huisarts. Hij of zij heeft gezag als onafhankelijke deskundige, die tegelijk wat meer bekend is met de patiënt en diens omstandigheden. Oudere en omgeving Communicatieproblemen tussen de oudere en de omgeving hebben meestal een emotionele oorzaak. Vaak weet de omgeving geen raad met de situatie. Een goedbedoelde poging om te troosten of gerust te stellen kan bij de oudere verkeerd overkomen, bijvoorbeeld als miskenning van het verdriet of de angst. De oudere kan zich dan niet serieus genomen voelen en daarom boos worden – of juist zwijgen over zijn verdriet en angst. Familieleden en vrienden kunnen gevoelens hebben die het gesprek bemoeilijken of onmogelijk maken. Ze kunnen bang zijn voor het toekomstige verlies van hun naaste, voor hun eigen dood, voor heftige emoties van zichzelf, de oudere of anderen. Ze kunnen zich machteloos voelen bij het leed van de oudere, schuld of woede voelen over gebeurtenissen in het verleden. Het is vaak moeilijk om hierover te spreken. Mensen zijn geneigd om in de stervensfase van een naaste zulke gevoelens weg te stoppen of taboe te verklaren. Ook bij de oudere zelf kunnen communicatieproblemen ontstaan. Bijvoorbeeld als hij de situatie niet kan accepteren, of als hij moeite heeft over zijn gevoelens te praten. Het kan ook zijn dat hij zijn omgeving wil sparen en zo zijn problemen voor zichzelf houdt. Dat veroorzaakt grote eenzaamheid. V R AG E N 1. Communicatie met iemand die gaat sterven is vaak niet eenvoudig. Of liever: het wordt snel ingewikkeld. Hoe kan die communicatie worden verbeterd? Denkt u dat u zich daarop kunt voorbereiden? En hoe dan? 2. Bent u zelf in staat om eerlijk en duidelijk te praten over waar u bang voor bent en wat u wilt, ook aan het einde van uw leven? 3. Weten uw naasten hoe u denkt over de dood? 4. Wat zijn uw ervaringen met de communicatie met zorgverleners, zoals uw huisarts, specialist(en) en verpleegkundigen? Zou u bij de een eerder met uw vragen komen dan bij de ander? Zorg om het levenseinde 13 II. Begrippen en discussie 4 Palliatieve zorg 4.1 Wat is palliatieve zorg? Z oals gezegd wil de ziekenhuisgeneeskunde de patiënt genezen. In deze vorm van geneeskunde gaat de medische aandacht vooral uit naar de organen in het lichaam en hoe die functioneren. Maar als er niets meer te genezen valt, in de laatste fase van een chronische ziekte of bij terminale patiënten, concentreert de medische zorg zich op het bestrijden van pijn en symptomen als verstopping, jeuk, misselijkheid, braken en slikstoornissen. Dit wordt palliatieve zorg genoemd. In de palliatieve zorg gaat het echter niet alleen om een zo goed mogelijke lichamelijke zorg, maar ook om psychische, sociale en spirituele verzorging. Behalve het wegnemen van zo veel mogelijk pijn en lichamelijk ongemak, is er aandacht voor de manier waarop de patiënt met de naderende dood omgaat. Ook wordt er gekeken naar zijn of haar omgeving: of er begeleiding nodig is of dat er bij de patiënt thuis aanpassingen gemaakt moeten worden. En tenslotte wordt er spirituele zorg gegeven, door aandacht te hebben voor de zin en zinloosheid die de patiënt ervaart, en hoe de naderende dood een plaats krijgt in zijn of haar levensverhaal. Palliatieve zorg ziet de dood als een onderdeel van het leven. Behalve naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven streeft deze vorm van zorg ernaar dat de ongeneeslijk zieke patiënt de naderende dood op zijn of haar eigen manier tegemoet kan treden. Indien mogelijk worden familieleden en vrienden betrokken bij deze zorg. Overigens kan er soms ook vroeg in een ziekteverloop gesproken worden over palliatieve zorg, vooral in combinatie met levenverlengende maar vaak pijnlijke therapieën als chemotherapie en radiotherapie. Naarmate het einde van iemands leven nadert, zo ongeveer de laatste drie maanden, spreekt men van palliatieve terminale zorg. 4.2 Stand van zaken Aan het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw werd duidelijk dat de medische wetenschap tegen de grenzen van de geneeskunst aanliep. De mogelijkheden om het leven van patiënten te verlengen en de dood uit te stellen werden zo groot, dat patiënten er soms meer nadeel dan voordeel van hadden. De geneeskunde wil weldoen en niet schaden, zoals dat heet. Maar soms brengt medische hulp in de laatste levensfase alleen maar meer leed. Alsof mensen niet meer ‘gewoon’ dood mogen gaan, maar ten koste van alles in leven gehouden moeten worden. Zo ging men nadenken over de rol van de geneeskunde bij de zorg voor stervende patiënten. In Engeland leidde die bezinning tot de oprichting van hospices: plaatsen waar ongeneeslijk zieke patiënten in alle rust en omgeven door goede zorg kunnen sterven. In Nederland sloeg men een andere weg in. Er ontstond een brede discussie over euthanasie, die in 2002 leidde tot nieuwe wetgeving. Die wetgeving kwam Nederland op veel kritiek uit Zorg om het levenseinde 15 het buitenland te staan. De critici vonden dat de euthanasiepraktijk in ons land mede te wijten was aan de beperkte palliatieve zorg. Als er beter gezorgd wordt voor stervenden, dan daalt de behoefte aan euthanasie, zo stelden zij. Deze stelling is inmiddels bevestigd door de praktijk. Het aantal euthanasiegevallen in Nederland daalt de laatste jaren. De ontwikkeling van de palliatieve zorg en de bekendheid hiermee hebben daar zeker mee te maken. De laatste jaren is de aandacht voor palliatieve zorg in ons land enorm gegroeid. Inmiddels zijn hospices in verschillende vormen ook bij ons een bekend fenomeen. Palliatieve zorg is onderdeel geworden van het beleid van de overheid en van veel zorginstellingen. Zo telde Nederland in 2004 nog 158 specifieke voorzieningen voor deze vorm van zorg, in 2007 waren het er al 267. De discussie over palliatieve zorg gaat de laatste jaren ook over de vraag hoe deze het beste georganiseerd kan worden. De overheid vindt dat deze vorm van zorg binnen de reguliere zorg valt en zoveel mogelijk thuis geboden zou moeten worden. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen het liefst thuis sterven. Als dat niet kan, bijvoorbeeld omdat de zorg te ingewikkeld is of omdat er (tijdelijk) te weinig ondersteuning is, dan komen thuisvervangende instellingen in aanmerking, zoals bijna-thuis-huizen en verpleeghuizen, die (soms) aparte palliatieve units hebben (soms ook hospice genoemd). In zelfstandige high-care hospices kunnen patiënten gespecialiseerde medische en/of verpleegkundige zorg krijgen, 16 Zorg om het levenseinde waardoor opname in een ziekenhuis vaak niet nodig is, zelfs als hun toestand verslechtert. 4.3 Discussie Hoort de euthanasie eigenlijk wel thuis in de palliatieve terminale zorg? Sommigen vinden van niet. Zij vinden dat stervenden die goede palliatieve zorg krijgen, niet om euthanasie vragen. Als ze dat toch doen, dan is de zorg niet goed genoeg. Anderen vinden dat zelfs met goede zorg de vraag om euthanasie zal blijven bestaan. Euthanasie kan een sluitstuk zijn van palliatieve zorg, vinden zij. In het boek Terminus (verschenen in 1999) gaat palliatief arts Ben Zylicz in op de vraag of de euthanasievraag voorkomen kan worden. Volgens hem vragen mensen om verschillende redenen om euthanasie. Zylicz geeft een verhelderende indeling in vijf groepen patiënten. De meeste mensen die om euthanasie vragen zijn bang voor wat komen gaat. De vraag om euthanasie kan bij hen voorkomen worden door goede stervensbegeleiding. Een kleinere groep bestaat uit zogenaamde burn-out patiënten. Vaak hebben ze een lange en moeizame medische geschiedenis, waarin ze keer op keer werden teleurgesteld. Ze zijn letterlijk ‘op’. Deze pijnlijke situatie kan voorkomen worden, bijvoorbeeld door eerder te accepteren dat het einde nadert, in plaats van nog een laatste wanhoopspoging tot genezing te doen. De derde groep patiënten, ook een kleine, noemt Zylicz de groep van control freaks. Deze mensen vragen om euthanasie omdat ze hun autonomie absoluut niet willen verliezen en zich niet willen overgeven aan een onzeker stervensproces. Zulke patiënten komen niet vaak in een hospice terecht. De vierde groep bestaat uit depressieve patiënten. Depressie komt in de laatste levensfase vaak voor. Soms is de depressie zo zwaar dat een patiënt suïcide wil plegen of om euthanasie vraagt. Van tijd tot tijd laait de discussie op over de vraag of zwaar depressieve patiënten wilsbekwaam zijn. Met andere woorden: of de artsen hun vraag om euthanasie serieus moeten overwegen. De laatste groep bestaat uit patiënten met extreme omstandigheden. Zij lijden aan hevige pijnen of hebben andere symptomen die niet te bestrijden zijn, al doen de artsen nog zo hun best. In 1999 schrijft Zylicz dat hij zich kan voorstellen dat een arts in deze situatie ingaat op een verzoek om euthanasie. V R AG E N 1. Waar kan palliatieve terminale zorg het beste gegeven worden? Thuis, het ziekenhuis, het verzorgings- of verpleeghuis of een hospice? 2. Heeft u zelf vertrouwen in de mogelijkheden van de palliatieve terminale zorg? 3. Heeft u wel eens contact gehad met iemand die palliatieve terminale zorg ontving? Heeft dat uw beeld beïnvloed? Bespreek uw ervaringen. Zorg om het levenseinde 17 5 Abstineren 5.1 Wat is abstineren? M oet alles wat kan? Die vraag hoort inmiddels bij de moderne geneeskunde. De mogelijkheden om mensen te genezen, maar ook om het leven te verlengen, zijn enorm. Reanimatie, kunstmatige beademing, dialysebehandeling en chemokuren bij uitgezaaide vormen van kanker zijn daar voorbeelden van. Pogingen tot levensverlenging kunnen hun doel voorbij schieten. De behandeling wordt dan zinloos of onwenselijk. Als de strijd tegen de dood vooral het lijden verlengt, kan men besluiten om de patiënt niet te behandelen of de behandeling te stoppen. Dat heet abstineren. Het staken of afzien van een levensverlengende behandeling betekent dat de aandacht van de zorg verschuift. De zorg is dan niet meer medisch-technisch en gericht op genezing, maar maakt ruimte voor andere vormen van zorg waar de patiënt behoefte aan heeft, waaronder goede palliatieve zorg. Een beslissing tot abstineren wordt niet altijd in een concrete behandeling genomen. Het kan ook op een situatie vooruitlopen. Zo kent men in ziekenhuizen wel het ‘niet-reanimeer-besluit’. In principe worden patiënten die in het ziekenhuis een hartaanval krijgen, altijd gereanimeerd. Maar er zijn patiënten voor wie een reanimatie niet wenselijk is. Bij hen wordt op 18 Zorg om het levenseinde voorhand besloten om, als zij een hartaanval krijgen, hen niet te reanimeren. In sommige verpleeghuizen wordt ook een nietreanimatiebeleid gevoerd, maar dat is omstreden. Ook wordt in een aantal huizen op voorhand de beslissing genomen om bepaalde bewoners geen antibiotica te geven als zij een longontsteking zouden krijgen. Een longontsteking wordt dan gezien als an old man’s friend, zoals het genoemd werd voor de antibiotica bestonden. Bij de zorg voor een patiënt die thuis is, kan besloten worden om hem of haar niet meer naar het ziekenhuis te brengen als de gezondheidssituatie verslechtert. 5.2 Stand van zaken Uit statistieken van het CBS blijkt dat bij gemiddeld twintig procent van de sterfgevallen het besluit wordt genomen om een levensverlengende behandeling te stoppen of niet in te stellen. Meestal gaat het daarbij om patiënten van boven de tachtig jaar met een ernstige hersenaandoening, zoals dementie. De betrokken artsen zijn soms huisartsen en specialisten, maar meestal verpleeghuisartsen. De levensverlengende behandeling, die wordt gestopt of niet ingesteld, is meestal het geven van sondevoeding of kunstmatige beademing. Soms gaat het om een operatie, ziekenhuisopname of het toedienen van bepaalde medicijnen. 5.3 Discussie De beslissing tot abstineren is doorgaans erg moeilijk. Want wat is het moment om te besluiten een patiënt niet te behandelen of de behandeling te stoppen? En wat is precies het verschil met euthanasie? Deze twee vragen bepalen de ethische discussie over abstineren. We bespreken ze hier in omgekeerde volgorde. Is er een moreel verschil tussen laten sterven en doen sterven? Tussen het nalaten van levensverlengend handelen (abstineren) en het beëindigen van het leven (euthanasie)? Alle levensbeschouwelijke tradities beschouwen het leven als heilig, eerbiedwaardig en onschendbaar. Maar over de betekenis daarvan wordt verschillend gedacht. Sommige stromingen, bijvoorbeeld het orthodoxe jodendom, zijn radicaal in deze overtuiging. Orthodoxe joden zien dan ook geen moreel verschil tussen laten sterven en doen sterven. Zij vinden dat alles gedaan moet worden wat (technisch) mogelijk is om het leven in stand te houden. In de katholieke traditie wordt daar gematigd over gedacht. Het leven is fundamenteel en intrinsiek goed, maar het is geen absoluut goed. Dat betekent dat iemands leven niet ten koste van alles in stand gehouden moet worden. Binnen deze visie is het altijd verkeerd om een patiënt te doden, ook al is het op eigen verzoek (euthanasie), maar is het soms toelaatbaar een patiënt te laten sterven (abstineren). Op dit punt dringt de volgende vraag zich op: wanneer kunnen mensen de beslissing tot abstineren nemen? In de medische praktijk gebeurt dat als een behandeling niet zinvol is. Dat kan het geval zijn als een behandeling kansloos is, als het ongewenst is, of als het niet in verhouding staat tot de lasten ervan. Medisch gezien is de behandeling kansloos als het resultaat (genezing) niet haalbaar is. Of dat zo is, hangt af van het oordeel van de arts. Daar schuilt ook meteen de moeilijkheid, want het oordeel van een arts is altijd een inschatting. Hij of zij kijkt naar wat het meest waarschijnlijk is. Een behandeling kan ongewenst zijn als een patiënt dat vindt. Het gaat dan om het morele oordeel van de patiënt zelf over de betekenis van de behandeling. Een bekend voorbeeld zijn Jehova’s Getuigen, die bloedtransfusie weigeren, ook als dat hun leven kan redden. Daarnaast kan het zijn dat een behandeling niet in verhouding staat tot de lasten of de risico’s ervan. Dat hangt af van het professionele oordeel van de arts en het morele oordeel van de patiënt. Een voorbeeld is een behandeling met chemotherapie bij een uitgezaaide vorm van kanker. De chemotherapie kan het leven verlengen, maar gaat samen met ernstige bijwerkingen en opname in het ziekenhuis. In overleg met de arts kan een patiënt besluiten zich niet te laten behandelen en thuis te sterven. Er zijn nog twee moeilijkheden die kunnen opduiken bij de beslissing tot abstineren. De eerste moeilijkheid is dat in een besluit tot absti- Zorg om het levenseinde 19 neren een mening verstopt zit over de kwaliteit van het leven van de patiënt. Als iemand aanspreekbaar is, beslist hij zelf mee. Maar als iemand dat niet kan, nemen de arts en de naaste omgeving de beslissing. Dat maakt de beslissing natuurlijk heel moeilijk. Anderen zeggen daarmee iets over de waarde van iemands leven, zonder dat de patiënt daar zelf iets over kan zeggen. De tweede moeilijkheid is als arts en patiënt het niet eens zijn. Zo gebeurt het wel eens dat de arts de behandeling medisch gesproken zinloos vindt, terwijl de patiënt het toch graag wil. VR AGEN 1. Moet alles wat kan? 2. Moet alles wat kan bij u, uw partner, kind of beste vriend? 3. Vindt u dat er een verschil is tussen laten sterven en doen sterven? Bespreek deze vraag met anderen. Niet om te discussiëren om gelijk te hebben, maar om uw mening te vormen en te nuanceren. 20 Zorg om het levenseinde 6. Palliatieve sedatie 6.1 Wat is palliatieve sedatie? P alliatieve sedatie is het opzettelijk verlagen van het bewustzijn van een patiënt in de laatste levensfase. Dit wordt gedaan als andere middelen niet of niet snel genoeg helpen om het lijden van een patiënt te verlichten. De arts dient dan medicijnen toe in een hogere dosering dan gebruikelijk, soms in een acute crisis of alleen in de nacht, soms ook continu, met name als het sterven nabij is. In het laatste geval spreekt men wel van terminale sedatie. In de volksmond wordt dat wel ‘het slaappompje’ genoemd. Het doel van sedatie is niet om de patiënt in slaap te brengen, maar om de klachten te verlichten. De sedatie kan variëren van oppervlakkig tot diep. Bij oppervlakkige sedatie neemt de patiënt nog eten of drinken op en is er nog communicatie mogelijk, bij diepe sedatie is daar geen sprake meer van. Palliatieve sedatie in de terminale fase (een levensverwachting van korter dan tien dagen) is niet bedoeld om het leven te verkorten. De patiënt sterft op zijn of haar eigen tijd op een natuurlijke manier, maar zonder zich bewust te zijn van de tijd en de pijn in de laatste fase. Het stervensproces kan door de sedatie echter wel versneld of vertraagd worden. De medische toestand van stervenden is vaak complex, waardoor het niet altijd mogelijk is om precies te voorspellen of de sedatie lukt en of er geen complicaties ontstaan. 6.2 Stand van zaken Bijna de helft van alle artsen in Nederland heeft ervaring met palliatieve terminale sedatie, met name verpleeghuisartsen. Naar schatting wordt bij een op de acht sterfgevallen diepe sedatie toegepast, voorafgaand aan het overlijden. Bij ruim driekwart van deze gevallen gaat het om 65-plussers. 6.3 Discussie Zoals gezegd is palliatieve sedatie in de terminale fase niet bedoeld om het leven te verkorten. Niettemin gaan de discussies daar vrijwel altijd over. Ook wordt beweerd dat palliatieve sedatie een alternatief voor euthanasie zou zijn. Vandaar dat de KNMG, de koepelorganisatie van alle artsen in Nederland, eind 2005 een richtlijn uitbracht. Daarin staat dat sedatie een normale medische handelwijze is, en dat toetsing dus niet nodig is. Wel erkent het KNMG dat het gaat om medisch handelen in bijzondere omstandigheden. De toestand van een stervende is immers complex: zowel lichamelijk als psychosociaal en spiritueel. Het advies is dan ook om goed te overleggen met andere hulpverleners. Ook moet er goed overlegd worden met de patiënt, indien mogelijk, en met de naasten. Men moet goed weten waarvoor men kiest, want ‘in slaap maken’ is iets heel anders dan ‘inslapen’. Een euthanasieverzoek is strijdig met sedatie, omdat in dat geval de patiënt zich bewust en weloverwogen moet uitspreken. Daar komt nog bij dat een patiënt die nog eet en drinkt en waarschijnlijk nog langer dan tien dagen te leven heeft, niet continu in diepe sedatie gehouden kan worden. En zelfs als dat zou lukken, dan kan de patiënt niet drinken en sterft hij door uitdroging. Dat zou een sluiproute naar euthanasie zijn, en dat is in principe strafbaar. V R AG E N 1. Heeft u ervaringen met palliatieve sedatie? 2. Vindt u dat pijn ten koste van alles moet worden vermeden? 3. Vindt u sedatie een goede optie of zou u, als u de keuze had, het liefst zo bewust mogelijk de dood in gaan? Zorg om het levenseinde 21 7 Versterven 7.1 Wat is versterven? D e psychiater Boudewijn Chabot introduceerde de term versterven in zijn boek Sterven op drift uit 1996. Volgens hem is versterven een min of meer natuurlijk proces. Veel patiënten hebben in hun laatste levensfase steeds minder behoefte aan eten en drinken. Tenslotte verdwijnt die behoefte. Meestal gaat dit heel geleidelijk. Het is een onderdeel van het natuurlijke stervensproces. Als een patiënt steeds minder dorst heeft en steeds minder drinkt, treedt uitdroging op. Dat leidt na dagen of weken tot de dood. Meestal gaat sterven door uitdroging rustig. De bijverschijnselen, meestal pijn en een droge mond, kunnen bestreden worden. Dat gebeurt door een goede mondverzorging, het vaak bevochtigen van de lippen of het geven van kunstspeeksel en ijsblokjes. Versterven komt vrij veel voor bij demente patiënten in de stervensfase, mensen met kanker in een uitbehandeld stadium en mensen die door allerlei ouderdomsverschijnselen lichamelijk verzwakt zijn. Versterven komt dus voor bij wilsbekwame en bij wilsonbekwame stervenden. Een wilsbekwaam persoon kan bewust kiezen om met drinken te stoppen, wetende dat het tot de dood leidt. Ernstig demente mensen echter gelden als wilsonbekwaam. Bovendien zijn zij in de laatste 22 Zorg om het levenseinde levensfase vaak niet in staat om iets te zeggen. Als demente ouderen eten of drinken weigeren (het wegslaan of uitspugen) is het moeilijk te zien waarom zij dat doen. Het kan een deel zijn van het stervensproces. Maar het kan ook zijn dat de patiënt buikpijn heeft of een zweertje in de mond, waardoor eten of drinken pijn doet. Samenvattend spreekt Chabot van versterven als er aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste als de patiënt mindert met eten en drinken, terwijl er wel tot het einde voeding en vocht aangeboden worden. En ten tweede als de voornaamste directe doodsoorzaak de uitdroging is, en niet de onderliggende ziekte als kanker of dementie. 7.2 Stand van zaken Door het boek van Chabot en vooral door een incident in het Groningse verpleeghuis Het Blauwbörgje kreeg versterven eind jaren negentig veel aandacht in de media. De discussie ontstond toen familieleden van een demente bewoner het ‘uitdrogingsbeleid’ van het verpleeghuis aanklaagden. De verpleeghuisarts had besloten de bewoner geen sondevoeding meer te geven, omdat hij dacht dat de demente man stervende was. Maar toen deze in het ziekenhuis werd opgenomen en een infuus kreeg, knapte hij zodanig op dat hij weer ging drinken en eten. Het geval veroorzaakte in het hele land veel onrust, vooral onder ouderen. Werden dementerenden opzettelijk verwaarloosd? Werden ze gedood door hen voedsel en vocht te onthouden? Er werd een onderzoek ingesteld. Hieruit bleek dat het versterven van wilsonbekwamen in verpleeghuizen niet veel voorkomt. Het Blauwbörgje bleek dus een incident te zijn. Niettemin is het door dergelijke berichten voorstelbaar dat mensen bang zijn voor dood door verwaarlozing in verpleeghuizen. Dat ze bang zijn dat er over de hoofden van bewoners en familie heen besloten wordt over leven en dood. Of dat ouderen een doodswens aangepraat krijgen. Deze angst kan versterkt worden door het negatieve beeld dat veel mensen hebben van verpleeghuizen. 7.3 Discussie Is het kunstmatig geven van vocht en voedsel via een sonde medisch handelen? Of hoort het bij de gewone zorg? Dat is een belangrijk punt in de ethische discussie over versterven. Het lijkt heel abstract, maar het is van belang bij de vraag of een patiënt sondevoeding onthouden mag worden. Die vraag komt vooral op als mensen langdurig sondevoeding krijgen, zonder dat er nog herstel te verwachten is. Dat gebeurt onder andere bij demente ouderen in het eindstadium van de ziekte. Hieronder gaan we kort op deze discussie in. Sondevoeding als medisch handelen Het kunstmatig geven van vocht en voedsel via een maagsonde, infuus of peg-catheter gebeurt op voorschrift van een arts, zo luidt de ene argumentatie. Daarmee kan sondevoeding beschouwd worden als medisch handelen. Als het zo wordt gezien, dan kan men besluiten om de behandeling niet in te stellen of stop te zetten, als men denkt dat de behandeling kansloos is. Daarvan is sprake als het kunstmatig geven van vocht en voedsel niet bijdraagt tot herstel of genezing van de patiënt, maar eerder het lijden verlengt. Sondevoeding als elementaire zorg In een andere opvatting wordt eten en drinken, al dan niet kunstmatig, gegeven door een verzorgende of verpleegkundige. Daarom kan sondevoeding ook gezien worden als elementaire zorg. Als dat zo is, liggen de zaken anders. Wassen, kleden, het verschonen van het bed en ook het geven van eten en drinken horen dan tot de elementaire zorg. Deze zorg wordt gegeven uit respect. Het drukt uit dat de zieke een medemens is. Daarom mag geen enkele patiënt de basiszorg onthouden worden, behalve als hij of zij er veel last van heeft. Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren als de sondevoeding alleen onder dwang gegeven kan worden. In plaats van weldadig wordt deze zorg dan gewelddadig. De medische praktijk In de medische praktijk ziet men het geven van sondevoeding meestal als medisch handelen. Als de voordelen van sondevoeding niet opwegen tegen de nadelen, kan men besluiten deze voeding niet te geven of niet meer te geven. De meeste ziekenhuizen en verpleeghuizen hebben protocollen om die beslissing te helpen nemen. Daarbij wordt eerst de vraag gesteld waarom de Zorg om het levenseinde 23 patiënt voeding en vocht weigert. Eerst zoekt men naar andere oplossingen, door bijvoorbeeld vaker kleine beetjes eten en drinken te geven, of door de patiënt een prettiger omgeving te bieden. Maar als de patiënt blijft weigeren om (genoeg) te eten en te drinken, dan moet de arts een beslissing nemen: wel of geen sondevoeding geven. Dat besluit wordt genomen in overleg met de familie en andere hulpverleners. 24 Zorg om het levenseinde V R AG E N 1. Ziet u versterven als gewoon doodgaan? Waarom wel of niet? 2. Hoe zou u, als u de keuze had, dood willen gaan? 3. Bespreek met elkaar de vraag of u bang bent om afhankelijk te worden van de zorg van anderen en van hun beslissingen. 8 Euthanasie 8.1 Wat is euthanasie? H et begrip euthanasie bestaat al lang, maar het heeft door de eeuwen heen steeds een andere betekenis gekregen. Ook de laatste dertig jaar veranderde de definitie van euthanasie vaak. Dit heeft tot verwarring geleid. In de discussie over euthanasie is het belangrijk helder te hebben wat ermee bedoeld wordt. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden met andere beslissingen rond het levenseinde. Begripsverandering Euthanasie betekent letterlijk een ‘goede dood’. In de oudheid gebruikte men het woord om aan te geven dat een persoon vóór zijn dood moedig, eervol of deugdzaam leefde. Ook gebruikte men het woord voor een dood zonder pijn. Euthanasie zei dus iets over het leven of de wijze van sterven. Het had geen medische betekenis. In de achttiende eeuw veranderde dat. Euthanasie kreeg de betekenis van de kunst van artsen om het sterven licht en draaglijk te maken. Er was nog geen sprake van doden, maar van het bijstaan van stervenden. In onze tijd echter heeft euthanasie vooral te maken met het doden van mensen. Definitie In Nederland is momenteel de meest gebruikte definitie van euthanasie die van de Staatscommissie uit 1985: ‘Euthanasie is een opzettelijk levensbeëin- digend handelen door een ander dan de betrokkene, op diens verzoek’. Deze definitie heeft vier elementen: - euthanasie is handelen dat tot de dood leidt; - een ander dan de stervende verricht de handeling; - de handeling is bedoeld om de betrokkene te doden; - de patiënt heeft er zelf om gevraagd. Andere beslissingen rond het levenseinde Deze definitie sluit andere beslissingen rond het levenseinde uit, zoals hulp bij zelfdoding, abstineren, palliatieve zorg en levensbeëindiging zonder verzoek. Hulp bij zelfdoding is geen euthanasie, want de persoon in kwestie verricht zelf de handeling. De arts geeft de patiënt een dodelijk middel, die het vervolgens zelf inneemt. Ook het niet instellen of staken van een levensverlengende behandeling (abstineren) is geen euthanasie. De arts wil de patiënt niet doden, maar wil het leven niet onnodig rekken. In het verleden noemde men abstineren wel ‘passieve euthanasie’. Ook palliatieve zorg is geen euthanasie. Het is gericht op het bestrijden van pijn en symptomen. Het doel is dus niet iemand te doden, maar om de pijn te verminderen. Daarom is het geen euthanasie, ook al kan het betekenen dat de patiënt eerder sterft dan zonder de pijnbestrijding zou gebeuren. In het verleden noemde men dit wel ‘indirecte euthanasie’. Levensbeëindiging zonder verzoek is al evenmin Zorg om het levenseinde 25 euthanasie, omdat het gebeurt bij mensen die niet of niet meer kunnen uitdrukken wat ze willen. Omdat er dan ook geen verzoek om euthanasie is gedaan, is het geen euthanasie. Vroeger noemde men dit wel ‘onvrijwillige euthanasie’. 8.2 Stand van zaken De medische praktijk Hoe vaak komt euthanasie voor? En hoe gebeurt het? In 2005 werden er ongeveer 2325 gevallen van euthanasie gemeld. Dat is 1,7 procent van alle sterfgevallen in Nederland in dat jaar. De cijfers laten een daling zien ten opzichte van 2001, toen 2,6 procent van alle sterfgevallen het gevolg was van euthanasie. Ook het aantal verzoeken om euthanasie daalde, van 9700 in 2001 naar 8400 in 2005. In diezelfde periode steeg het aantal patiënten dat palliatieve sedatie kreeg, en ook steeg het aantal instellingen waar patiënten palliatieve zorg krijgen. Het is moeilijk om al te veel conclusies te trekken uit deze en andere cijfers, of ze te vergelijken met cijfers uit andere Europese landen, die een andere euthanasiewetgeving hebben. Bovendien zijn er geen of geen betrouwbare cijfers bekend over het aantal mensen dat niet met medische professionals, maar met anderen praat over het bespoedigen van het levenseinde. Een andere relativerend gegeven is dat artsen inschatten dat een medische ingreep rond het levenseinde het leven gemiddeld ‘slechts’ met vier dagen bekort. 26 Zorg om het levenseinde De juridische en politieke praktijk Sinds 1 april 2002 kent Nederland de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De wet kwam tot stand na jarenlange brede discussies en (proef )processen. In de wet staat dat een arts die meewerkt aan euthanasie of hulp bij zelfdoding niet strafbaar is, als hij of zij zich houdt aan zorgvuldigheidseisen. Deze eisen zijn: - de arts moet ervan overtuigd zijn dat de patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek om euthanasie heeft gedaan; - de arts moet ervan overtuigd zijn dat de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk lijdt; - de patiënt moet voorgelicht zijn over zijn of haar toestand en de vooruitzichten; - de patiënt en de arts moeten samen tot de overtuiging komen dat er geen andere redelijke oplossing is voor de situatie; - de arts moet minstens één andere, onafhankelijke arts om raad vragen. Als de patiënt en de arts de beslissing helder hebben, neemt de arts contact op met een regionaal team van de artsenorganisatie KNMG. Een arts van zo’n team bezoekt de patiënt om te controleren of de besluitvorming zorgvuldig is geweest. Daarna moet dat schriftelijk bevestigd worden. Deze procedure kost minstens een dag, zodat euthanasie niet acuut kan gebeuren; - de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding, ten slotte, moet medisch zorgvuldig worden uitgevoerd. De wet kent een meldingsprocedure: de arts moet elk geval van euthanasie melden bij de gemeentelijke lijkschouwer. Deze brengt de regionale toetsingscommissie op de hoogte. In zo’n commissie zitten een rechtsgeleerde, een arts en een deskundige op het gebied van ethische of zingevingsvraagstukken. Als blijkt dat de arts zich niet aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden, is hij strafbaar. 8.3 Discussie De discussie over euthanasie lijkt in onze samenleving een gepasseerd station. De meeste mensen vinden euthanasie toelaatbaar. De Unie KBO vond het jammer dat de discussie over euthanasie sterk beperkt bleef tot een gesprek over procedures. Het was een kans geweest om een openbaar gesprek te voeren over hoe wij omgaan met sterven en stervenden. Want wat zegt het toelaten van euthanasie over onze samenleving? Wat zegt het over de kwaliteit van onze zorg? Wat zegt het over de wijze waarop de samenleving omgaat met ouder worden en afhankelijkheid? En wat brengt een patiënt tot een verzoek om euthanasie? Daarom noemen we in deze paragraaf toch eerst kort de argumenten voor en tegen euthanasie. Daarna maken we drie kanttekeningen bij de zojuist gestelde vragen. - Argumenten voor levensbeëindiging Levensbeëindiging als de wens van de betrokkene. Een mens beschikt over zijn eigen leven. De persoonlijke keuze voor de dood moet gerespecteerd worden. - - - - - Levensbeëindiging in het belang van de betrokkene. Soms kan de dood meer in het belang van de patiënt zijn dan het leven. Een arts dient het lijden te verlichten. In sommige gevallen kan dat alleen door het leven te beëindigen. Levensbeëindiging als medische verantwoordelijkheid. De medische kennis is zo groot dat het leven van mensen verlengd kan worden. Soms veroorzaakt dit meer leed dan verwacht. Omdat dit lijden door medisch toedoen is veroorzaakt, moet een arts zijn verantwoordelijkheid nemen door een eind aan het lijden te maken. Argumenten tegen levensbeëindiging Geen levensbeëindiging uit eerbied voor het leven. Het leven is heilig en hiermee beschermwaardig en onschendbaar. Levensbeëindiging is overbodig of het verkeerde antwoord. Met goede palliatieve zorg kan de vraag naar euthanasie voorkomen worden. Het hellend vlak. Van levensbeëindiging op verzoek kunnen we via levensbeëindiging zonder verzoek afglijden naar gewenste of zelfs gedwongen levensbeëindiging. Zorg om het levenseinde 27 28 Kanttekeningen De eerste kanttekening betreft het verzoek van de patiënt. Volgens de zorgvuldigheidseisen gaat het om een weloverwogen en duurzaam verzoek, dat vrijwillig tot stand is gekomen. Maar wat betekent dit precies? Weloverwogen betekent dat het verzoek niet in een opwelling geuit is, of vanuit een tijdelijke depressie. Daarnaast moet de patiënt goed op de hoogte zijn van de situatie. Het verzoek om euthanasie mag niet gedaan zijn vanuit de angst voor pijn, aftakeling en eenzaamheid. Veeleer moet geprobeerd worden deze angsten weg te nemen. Een duurzaam verzoek is verschillende keren, in diverse gesprekken, diepgaand en herhaald aan de orde geweest. Een patiënt moet vrijwillig de keuze gemaakt hebben en niet uit eenzaamheid of omdat hij het idee heeft slechts tot last van de familie te zijn. Het woord ‘vrijwillig’ staat hier wat raar. De keuze voor euthanasie is immers een keuze uit nood. Patiënten kiezen niet vóór de dood, maar tégen een bepaalde manier van doodgaan. In deze levensvisie heeft elk levend mens deze menselijke waardigheid. Dat is geen persoonlijke ervaring of overtuiging, maar een feit. Daarom is in de katholieke traditie de onschendbaarheid van het menselijk leven belangrijker dan het recht op zelfbeschikking. Een tweede kantekening betreft de betekenis van autonomie. Autonomie, in de zin van zelfbeschikking, lijkt in onze samenleving soms de hoogste norm. De moderne mens wilde al de regie over zijn leven hebben, en nu ook over zijn dood. Zijn er grenzen aan het recht op zelfbeschikking? In de katholieke traditie wordt het leven gezien als een gave van God. Zolang een lichaam leeft, wordt het door God gedragen. Dit geeft haar waardigheid. 1. Wat is uw opvatting over euthanasie? Kunt u die uitleggen? 2. Kunt u zich voorstellen dat u zelf om euthanasie zou vragen? 3. Weten uw naasten hoe u over euthanasie denkt? Zorg om het levenseinde Een derde kanttekening, die aanvankelijk bij de wetgeving van 2002 gemaakt werd, was de zorg dat euthanasie een breed geaccepteerde mogelijkheid zou worden om met de naderende dood om te gaan. Dit zou dan ten koste kunnen gaan van het verder ontwikkelen van goede palliatieve zorg. Als overheid, zorginstellingen en individuele personen moeten we er alles aan doen om stervenden en hun naasten goed te begeleiden en goede palliatieve zorg te geven. Dat vraagt een grote inzet. Nu, na een aantal jaren ervaring met de nieuwe wet, is duidelijk dat deze zorg ongegrond was. De palliatieve zorg heeft zich juist sterk ontwikkeld. V R AG E N 9 Wilsverklaring 9.1 Wanneer is iemand wils(on)bekwaam? A utonomie is voor veel mensen in Nederland een belangrijke waarde. We zijn allemaal principieel vrij om ons leven zelf vorm te geven. Deze waarde speelt ook een rol in de gezondheidszorg, waar men het heeft over het zelfbeschikkingsrecht. Dat betekent dat iemand alleen behandeld mag worden als hij of zij daar toestemming voor geeft, of als deze toestemming verondersteld kan worden. Er zijn echter groepen patiënten die niet of nauwelijks over hun eigen situatie kunnen oordelen: kinderen, verstandelijk gehandicapten en demente ouderen. Zij worden als minder of niet wilsbekwaam gezien. Natuurlijk is het soms moeilijk om precies vast te stellen of iemand wilsbekwaam is of niet. Het is eerder een geleidelijke overgang: iemand kan meer of minder wilsbekwaam zijn. Daar zijn verschillende criteria voor. De belangrijkste zijn: - Kan een patiënt zijn of haar wil kenbaar maken? Mondeling, schriftelijk of met gebaren? - Is de patiënt intelligent genoeg om de situatie helemaal te begrijpen? - Begrijpt de patiënt de informatie van de arts? - Kan de patiënt zijn of haar beslissing uitleggen? - Is deze beslissing redelijk? - Is alle belangrijke informatie in de beslissing meegewogen? - Komt de beslissing van de patiënt overeen met wat een redelijk mens in zo’n situatie zou kiezen? Bij deze criteria zijn twee opmerkingen te maken. Ten eerste leggen ze de nadruk op het rationele, het verstandelijke in de mens. Bij het maken van een beslissing worden mensen echter ook beïnvloed door emoties, door eerdere ervaringen, of door wat anderen ervan vinden. En ook de normen en waarden die in de samenleving heersen, of die van een levensbeschouwing, beïnvloeden de manier waarop mensen kijken – en dus ook beslissen. Mensen zijn minder verstandelijk in hun keuzes dan wel eens gedacht wordt. Ten tweede is de arts degene die bepaalt of de patiënt voldoende wilsbekwaam is. De arts gaat er daarbij van uit dat de patiënt wilsbekwaam is, tot het tegendeel vaststaat. Maar het kan best zo zijn dat een patiënt voor de ene beslissing wel wilsbekwaam is en voor een andere niet, bijvoorbeeld als de informatie veel ingewikkelder is. 9.2 Vertegenwoordiger en wilsverklaring Als een patiënt niet wilsbekwaam is, zal iemand anders de beslissing moeten nemen. Meestal doet de familie dat. Zij zijn over het algemeen het beste op de hoogte van het levensverhaal en de normen en waarden van de patiënt. Daarom kunnen zij het beste inschatten wat de patiënt gewild zou hebben. Als er een schriftelijke wilsverklaring is, kan achterhaald worden wat de patiënt mogelijk gewild zou hebben. Zo’n wilsverklaring wordt ook wel levenstestament genoemd. Specifiek toegespitst op euthanasie heet het wel een euthanasieverklaring. Zorg om het levenseinde 29 Zo’n verklaring is opgesteld door een wilsbekwaam persoon, voor als er een situatie ontstaat waarin hij of zij wilsonbekwaam is geworden. In een wilsbeschikking kunnen verschillende zaken staan. Zo kan er iemand gemachtigd worden om als vertegenwoordiger op te treden. Ook kan iemand aangeven welke behandelingen hij niet wil, zoals een reanimatie bij een hartaanval. Dit noemt men een negatieve wilsverklaring. Een positieve wilsverklaring is dan een verklaring waarin iemand een bepaalde handeling juist wel wil. Het bekendste voorbeeld hiervan is de euthanasieverklaring, waarin iemand om euthanasie vraagt als zich een bepaalde situatie voordoet. Het verschil tussen positieve en negatieve wilsverklaringen is belangrijk, want een arts is nooit verplicht om aan een positieve wilsverklaring te voldoen. Niemand kan in een wilsverklaring euthanasie of een andere behandeling eisen. Dat ligt anders bij een negatieve wilsverklaring, die meer gewicht in de schaal legt. In principe zal een arts zich daaraan moeten houden. Tot nu toe ging het steeds over wilsverklaringen die ruim voor de ziekte zijn geschreven. Zo’n wilsverklaring houdt rekening met geestelijke achteruitgang in de toekomst. Maar het kan bij een euthanasieverklaring ook gaan om een situatie die al bestaat. In zo’n document vraagt een wilsbekwaam persoon schriftelijk om euthanasie, in de zeer nabije toekomst. Deze verklaring kan voor de arts een bewijsstuk zijn 30 Zorg om het levenseinde om aan te tonen dat de patiënt werkelijk euthanasie wilde. 9.3 Beperkingen De wilsverklaring levert in de praktijk nogal eens problemen op, vooral als een patiënt wilsonbekwaam is geworden. Zo moet de behandelend arts weten of de patiënt wilsbekwaam was toen de verklaring werd geschreven, en of de patiënt genoeg wist van de ziekte of de situatie waarin hij later terecht zou komen. Zulke en andere vragen komen vooral op bij een arts die te maken krijgt met een wilsonbekwame patiënt die hij nooit eerder ontmoette. Dat gebeurt bijvoorbeeld wel bij verpleeghuisartsen, die moeten zorgen voor demente ouderen die een wilsverklaring hebben. Het is dan ook aan te raden om een wilsverklaring te maken in overleg met de huisarts. Een andere moeilijkheid is de vraag hoe precies de wilsbeschikking is. Sommige teksten noemen heel bepaalde medische handelingen, zoals kunstmatige beademing. Andere teksten zijn vager. Zo kan iemand wel schrijven dat hij in mensonwaardige situaties geen behandeling meer wil, maar het is niet duidelijk wat dat betekent. Dat kan bovendien voor iedereen verschillend zijn. Een derde probleem is de tijd die verstreken is sinds de wilsbeschikking is geschreven. Is een wilsbeschikking van tien jaar geleden nog wel geldig? Mensen kunnen immers van ideeën en opvattingen veranderen. Het is dan ook aan te raden om een wilsverklaring om de zoveel jaar opnieuw te dateren en te ondertekenen. Een vierde moeilijkheid is dat een wilsverklaring iets zegt over de toekomst. Maar daarover valt weinig met zekerheid te zeggen. Mensen kunnen veranderen, de geneeskunde ontwikkelt zich, maar bovenal is het voor een gezond mens moeilijk voor te stellen hoe het is om ziek te zijn. In de praktijk blijkt dat mensen zich, soms tegen eigen verwachting in, aanpassen. Ze kunnen dan hun leven toch als zinvol ervaren, ook al zijn ze ziek. Een vijfde moeilijkheid ontstaat bij euthanasieverklaringen van ouderen die aan dementie lijden. Veel mensen zijn bang voor de geestelijke aftakeling die bij dementie hoort. Vooral het begin- en het eindstadium van dementie zijn een schrikbeeld. In het beginstadium wordt de oudere geconfronteerd met de geestelijke achteruitgang en de geheugenproblemen. Daardoor verliest hij de grip op het eigen leven. In het eindstadium is de patiënt bedlegerig. Vaak treden er dan vervelende complicaties op. De patiënt kan doorligplekken krijgen, problemen met slikken of met het ophouden van urine en ontlasting. Soms is de angst voor dementie zo groot dat mensen een euthanasieverklaring opstellen. Het ingewikkelde is dat we niet goed antwoord kunnen geven op de vraag of iemand die dement is ondraaglijk lijdt. We weten niet hoe demente mensen de wereld beleven, maar ze lijken niet altijd ondraaglijk te lijden. Het gebeurt wel dat een patiënt een verklaring heeft, waarin staat dat hij euthanasie wil als hij zijn familie niet meer herkent. Maar als dat moment is aangebroken, lijkt de patiënt heel tevreden te leven. Een andere moeilijke kwestie is dat dementie mensen verandert, alsof ze een andere persoon worden. Dat roept de vraag op of de wensen van een wilsbekwaam persoon dezelfde zijn als hij wilsonbekwaam is geworden. Sommigen vinden dan ook dat een euthanasieverklaring bij demente ouderen niet geldig is. V R AG E N 1. Heeft u een wilsverklaring? Waarom wel of niet? 2. Stel dat u dement en dus wilsonbekwaam zou worden. Mogen anderen dan over u beslissen? En zo ja, wie dan? 3. Ga in gesprek over wat u wel of niet in uw wilsof euthanasieverklaring wilt opnemen of heeft opgenomen. Zorg om het levenseinde 31 III. Perspectief 10 Omgaan met eindigheid E en groot deel van deze handreiking is gewijd aan informatie over een aantal moeilijke beslissingen rond het levenseinde: abstineren, palliatieve sedatie, versterven en euthanasie. Deze kwesties staan niet op zichzelf. Ze hebben te maken met de manier waarop we met onze eindigheid omgaan. Dit laatste hoofdstuk gaat kort in op het denken over de dood in onze cultuur, en hoe dit ons omgaan met de dood bepaalt. We sluiten af met een paragraaf over een gelovige manier van omgaan met leven en sterven. 10.1 De verdrongen dood We weten dat we ooit zullen sterven. De dood is met het leven gegeven. Er zijn veel manieren om met die wetenschap om te gaan. In onze dominante westerse cultuur zijn we geneigd de dood te verdringen en uit de samenleving te verbannen. Die manier van kijken overheerst nog steeds, al verandert het wel, door de culturele invloeden van nieuwe Nederlanders en het ontstaan van nieuwe en persoonlijke afscheidsrituelen. Vrede, welvaart en medische vooruitgang zorgen ervoor dat we steeds ouder worden. We kennen geen hoge kindersterfte, massale infecties en oorlogen meer. Daardoor is de dood minder gewoon dan vroeger. Een stervende in de nabije omgeving is meer uitzondering dan regel. Bovendien is sterven nu minder dan vroeger een sociaal gebeuren. Eeuwenlang leefden gezinnen met verschillende generaties dicht op elkaar, en de meeste mensen stierven thuis, te midden van hun familie. Tegenwoordig staan mensen meer op zichzelf. Ze sterven vaker in ziekenhuizen en zorginstellingen. Zo is de dood letterlijk meer naar de rand van de samenleving verschoven. Ten slotte deelden nog niet zo lang geleden de meeste mensen het christelijke antwoord op de vraag waarom we sterven. Het leven werd gezien als tijdelijk, waarna een eeuwig leven in de hemel of bij God zou volgen. Dat christelijke geloof is niet meer algemeen aanwezig in de samenleving. Het christelijke antwoord heeft afgedaan, zonder dat er in onze individualistisch geworden samenleving een ander breed gedeeld antwoord voor in de plaats is gekomen. Ondanks al het goede wat de moderne tijd ons gebracht heeft, gaan we krampachtig met de dood om. Dat verhindert acceptatie van de dood, maar ook openheid erover. Elk mens zal de dood moeten aanvaarden als horend bij ons leven. Ondanks alle medische zorg, zowel genezend als verzorgend, kunnen we pijn, lijden en dood niet uitbannen. We kunnen er wel voor zorgen dat het leven zelf zo goed mogelijk is, ook in de laatste fase. Als we meer open durven zijn over de dood, kunnen we de eindigheid van het leven onder ogen zien. Verdrongen angst kan het leven vergallen, terwijl aandacht voor de dood heilzaam en weldadig kan zijn. Het kan leiden tot het intenser beleven en waarderen van het leven nu. En wie bij het verwerken Zorg om het levenseinde 33 van zijn levenseinde uitsluitend op zichzelf is aangewezen, kan vastlopen. Gedeelde aandacht voor onze eindigheid spreekt de krachten aan die besloten liggen in verbondenheid en medemenselijkheid. 10.2 Leven en sterven met verwachting De dood kan een verlossing zijn, of veel te vroeg komen. Het kan onverwacht komen of als een natuurlijk einde van een leven dat ‘af’ is. Mensen kunnen de dood verschillend beleven. Ook over wat ons na de dood te wachten staat, kunnen ze verschillende ideeën hebben. Sommigen verwachten de heerlijkheid, anderen het oordeel, weer anderen verwachten niets. Maar voor iedereen betekent de dood het grote afscheid van het leven op aarde. Afscheid van mensen en dingen die men kende en liefhad, van wat men vreesde of haatte misschien. Afscheid van wat men beleefde en deed, van de wereld en alles wat men er ervaren heeft. Oefenen in sterven Afscheid nemen van het leven is een proces, iets dat aan ons kan gebeuren, of waar we zelf met aandacht mee om kunnen gaan. Oefenen in sterven kan betekenen: oefenen in loslaten. Wie zonder wrok of spijt in het dagelijkse leven kan staan, kan ook leren hoe te sterven. De dood is weliswaar de grootste verandering van ons leven, maar we ondergaan vaker veranderingen. Het leven is te beschouwen als het ondergaan, met 34 Zorg om het levenseinde zwier of in verzet, van een grote reeks veranderingen. Zo kunnen we ook met de dood leren omgaan: met zwier of in verzet groeien naar het moment dat we het leven zelf moeten loslaten. In die zin is oefenen in leven ook oefenen in sterven. De dood in christelijk perspectief De dood is met het leven gegeven. Wij groeien naar ons sterven toe. Het verhaal van Jezus Christus vertelt ons dat God ons kwetsbare en eindige leven wilde delen – en dat de dood niet het einde is. Zoals Jezus de dood aanvaardde en voorbij de dood werd geleid, zo blijft God ook voor ons zorgen, over de grens van de dood heen. Geloven heft de gevoelens die wij over de dood hebben niet op. Het neemt niet onze angst weg, of ons verzet, of onze berusting. Maar in de vertrouwenvolle omgang met God worden deze gevoelens opgenomen in een nieuw verband. We mogen hopen en vertrouwen dat God ons ook na onze dood zal dragen. Deze hoop op de zorg van God staat prachtig verwoord in het Bijbelboek Jesaja (46:4): “Ik blijf dezelfde tot aan uw oude dag. Als u grijs bent zal Ik u nog dragen. Ik heb het gedaan en Ik blijf het doen. Ik zal u dragen en verlossen.” VR AGEN 1. Hoe vindt u dat wij in onze cultuur met de dood omgaan? Is dat tijdens uw leven veranderd? 2. Ziet u de dood als een deel van het leven? Wanneer wel of niet? 3. Ga met elkaar in gesprek over de hoop dat u na uw sterven wordt opgevangen en gedragen. Leeft u in die hoop? Maakt dat uw denken over de dood anders? Zorg om het levenseinde 35 Aanbevolen literatuur Er verschijnt veel literatuur over dit onderwerp: meditatieve en studieuze boeken, teksten vol persoonlijke herinneringen of beschouwingen over oud worden en sterven in onze cultuur. We noemen slechts enkele uitgaven. ● Een boeiende auteur voor mensen die zich, zeker vanuit een gelovige achtergrond, willen bezinnen op ouder worden en spiritualiteit, is Herman Andriessen. Hij schreef onder meer Spiritualiteit en levensloop. Over levensfasen en geestelijke bestemming, ISBN 9021140926 (2006) en Een eigen weg te gaan. Ouderen en spiritualiteit, ISBN 9025954162 (2004). ● Marinus van den Berg is priester en verpleeghuispastor. Hij heeft een groot aantal boeken op zijn naam staan over afscheid, rouw en omgaan met de dood. De boeken zijn zeer toegankelijk geschreven en hebben vaak een meditatief karakter. Voorbeelden van titels zijn Voor de laatste tijd (over groeien naar de dood toe), Mijn moeder weet mijn naam niet meer (voor familieleden van demente bejaarden), Alsof je er nog bent (voor nabestaanden) en De laatste eer (over afscheidsrituelen). 36 Zorg om het levenseinde ● Rob Bruntink schreef een handzaam en informatief boekje over palliatieve sedatie onder de titel De laatste slaap. Palliatieve sedatie: het alternatief voor euthanasie? ISBN 9058073718 (2008). ● Jasper Enklaar schreef het in hoofdstuk 4 genoemde boek over dokter Ben Zylicz: Terminus. Dr. Ben Zylicz en de kunst van het sterven (alleen 2e hands verkrijgbaar, ISBN 9058070212, 1999). ● De grote pionier op het gebied van stervensbegeleiding is Elisabeth Kübler-Ross. Zij heeft talloze boeken geschreven, waaronder Dood. Het laatste stadium van innerlijke groei. ISBN 9026319665 (2006). ● Theoloog Carlo Leget werkte enige tijd mee bij de verzorging van terminale patiënten in twee Rotterdamse verpleeghuizen. Op grond van die ervaringen en studie schreef hij Ruimte om te sterven. Een weg voor zieken, naasten en zorgverleners. ISBN 9020951459 (2003). Enkele jaren later publiceerde hij Van levenskunst tot stervenskunst. Over spiritualiteit in de palliatieve zorg. ISBN 9020976311 (2008). ● Henri Nouwen (overleden in 1996) wijdde meerdere van zijn meditatieve en pastorale boeken aan afscheid aan dood. Een bekende titel is Met de dood voor ogen. ISBN 9020922726 (1994).