Hoofdstuk 4. Consumptie, consensus en Koude Oorlog (1945-1965) 4.1 Welvaart en wantrouwen Na de oorlog dacht men dat er opnieuw een crisis aan zou komen, maar de gebeurde niet. 1. In plaats van tanks kwamen er meer auto’s door de lopende band. 2. Inkomens waren flink gestegen door de oorlog, maar de Amerikanen hadden dit keer niet al hun geld op kúnnen maken, omdat er niet genoeg consumptiegoederen te koop waren, daarom lieten ze hun geld nu rollen. 3. De overheid hielp om een recessie te voorkomen, met de GI Bill, een wet die oorlogsveteranen hielp bij hun terugkeer in de maatschappij. 4. Door de babyboom waren er meer scholen, huizen en gezinsauto’s nodig. 5. Militaire uitgaven bleven stijgen vanaf 1950. 1955: In dit jaar hadden veel mensen een televisie en auto’s (suburbs). Na de oorlog wilden Democratische presidenten het werk van Roosevelt, de New Deal, uitbouwen. De Republikeinen probeerden dit juist terug te draaien. Truman werd zijn opvolger (1945-1953) en bereikte eerst maar weinig door een vijandig Congres. Onverwachts werd Truman tóch nog eens president vanwege zijn verzet tegen de afbraak van de New Deal. Ook herwonnen de Democraten hun meerderheid in het Congres en dus kon Truman de New Deal uitbreiden. 1949: De Fair Deal kwam, wat een herhaling van eerdere voorstellingen was. (Ruime federalen steun aan openbare scholen en de invoering van een ziektekostenverzekering), maar weer kwam er weinig van terecht. De angst voor het communisme nam weer toe, met hoogtepunt in 1950. McCartney kwam hiermee (McCarthyisme). Mensen begonnen elkaar te beschuldigen en konden zonder echte reden ontslagen worden. 4.2 Consumptiemaatschappij: consensus en kritiek In 1952 wonnen de Republikeinen door hun populaire ‘generaal en held’ Eisenhower (1953-1961), maar hij bleek een gematigde Republikein, die de New Deal en de Fair Deal niet wilde terugdraaien. Eisenhower: ‘De politieke invloed groeit door het militair industrieel complex, het netwerk van politica, militairen en wapenfabrikanten’. Rond 1954 vond iedereen Eisenhower wel prima, en er groeide consensus: iedereen vond alles goed zoals het nu was. American way of life: Een auto, een televisie, een huis, tuin en barbecue. John Kenneth Galbraith schreef een boek, een bestseller, waarin stond dat de economische groei op den duur welvaart voor iedereen zou brengen. Toch had hij wel kritiek op de consumptiemaatschappij. Mensen kochten ‘teveel van hetzelfde’ en zo zouden o.a. het onderwijs en de gezondheidszorg tekort komen. Kennedy (1960-1963) nam de kritiek van Galbraith over. Amerika moest ‘meer in beweging komen’. Hij wilde een New Frontier geven: nieuwe doelen. Maar er kwam eerst weinig van terecht. 1964-1966: De opvolger van Kennedy, genaamd Johnson, was voor de New Deal. Hij kondigde een War on Poverty aan, waarmee hij het werk van Kennedy af zou maken. Onder de naam Great Society kondigde Johnson een groot hervormingsprogramma aan in het verkiezingsprogramma van 1964. Hij had grote successen toen ook in het Congres de Democraten een grote meerderheid hadden. Johnson kwam ook met de eerste milieuwetten. Dit alles kon o.a. betaald worden door de economische groei en dus hogere belastinginkomsten. Maar door de Vietnamoorlog in 1967 ging het mis. Hij moest bezuinigen en er waren protesten. 4.3 Burgerrechten: succes en frustratie Truman (1945-1953) was opgekomen voor de zwarten. Hij bereikte er niks mee, maar ze waren wel op de politieke kaart gezet. 1940-1950: ontstonden er ook zwarten middenklassen, de zwarte stem werd ook belangrijk. Eisenhower (1953-1961). In 1954 won de NAACP belangrijke rechtszaken en de rassenscheiding binnen het onderwijs werd verboden. 1955: In dit jaar werd Rosa Parks gearresteerd, omdat zij haar zitplaats in een bus weigerde af te staan. Er werd een bus boycot georganiseerd met Martin Luther King als leider. 1957: In dit jaar kwam King o.a. met sit-ins. Dit was een burgerrechtenbeweging: Civil Right Movement. Dit leidde nog tot agressie, zwarten werden aangevallen. Dit zorgde gelukkig voor veel publiciteit via de televisie en dus ook voor sympathie. Roosevelt: Truman: Eisenhower: Kennedy: Johnson: 1945-1953 1953-1961 1960-1963 1964-1967 1963: De Civil Rights Act kwam, door steeds massalere zwarte protesten: om discriminatie in openbare gelegenheden te verbieden. Na Kennedy zijn dood was er geen betere manier om het meer te eren, dan de Civil Rights Act goed te keuren, plus dat discriminatie op het werk verboden werd. King werd opgepakt door een kiesrechtdemonstratie. Hierdoor diende Johnson de Voting Right Act in, die snel werd aangenomen. Zwarten werden nog steeds gediscrimineerd en ook de Great society leek niet op te leveren voor hen. Uit frustratie sloten veel zwarten zich aan bij Nation of Islam, met leider Malcolm X, die vermoorde werd door drie eigen leden toen hij deze beweging de rug toe keerde. De radicalere beweging Black Panters kwam, die met geweld de blanke heerschappij wilde neerslaan. Er kwamen massale gewelduitbarstingen, King werd vermoord in 1986 en zijn ‘droom’ was veranderd in een nachtmerrie. 4.4 De eerste jaren van de Koude Oorlog (1945-1949) Alleen de Sovjet-Unie en Amerika kwamen als supermachten de oorlog uit. Ze stonden nu als ideologische vijanden tegenover elkaar. Ze ‘bestreden’ elkaar met alle middelen, maar tot echte militaire confrontatie kwam het niet in de Koude Oorlog (1945-1949). Roosevelt had in Jalta al geprobeerd een basis te leggen voor een naoorlogse samenwerking, maar Roosevelt overleed en Truman kon het slecht met Stalin vinden. Tijdens de Conferentie van Potsdam vielen harde verwijten en Truman vertelde over de atoombom. De bom was voor de Japanse overgave, maar ook om Stalin bang te maken. Intussen verstevigde Stalin zijn greep in Oost-Europa. Hij vestigde er communistische dictatoren en sloot zijn invloedsfeer af van contact met het westen (‘het ijzeren gordijn’ Churchill). De Amerikaanse regering ging de Sovjet-Unie zien als gevaar voor de vrije kapitalistische en democratische wereld. - Amerika vond dat ze gelijk moesten ingrijpen, tijdens Hitler hielden zij ook te land aan het isolationisme vast en dat leverde ook weinig goeds op, dus hier grepen zij het liefst gelijk in. - De Sovjet-Unie voelde zich bedreigd, maar besefte dat hun land voorlopen te zwak zou zijn. Het Amerikaanse streven naar vrijhandel zal Stalin als westers imperialisme. Daarom wilde hij eerst zorgen voor de veiligheid, die hij wilde creëren met een ‘gordel’ van communistische landen die gehoorzaam waren en afgesloten van het westen. Het beleid om landen die werden bedreigd door het communisme te helpen, werd bekend als de Trumandoctrine. De VS streefde de gehele Koude Oorlog naar containment: indamming van het communisme. De Marshallhulp was een belangrijk onderdeel van het containmentpolitiek (in Europa). Vanaf 1947 gaven de VS miljarden, voor de wederopbouw van West-Europa. Armoede werd namelijk gezien als voedingsbodem van het communisme en dit moest dus worden tegengegaan. In 1948 steeg de vrees voor het communisme, door de crisis rond Berlijn. - Westerse bezetters voerden een nieuwe munt in. - Stalin sloot hierdoor de wegen naar Berlijn af. Door het westerse deel van Berlijn geen spullen meer te zenden, hoopte Stalin heel Berlijn in handen te krijgen, maar Amerika bevoorraden Berlijn via de lucht. In mei 1949 gaf Stalin het op. De westelijke zones samen werden een nieuwe staat: de democratische en kapitalistische Bondsrepubliek Duitsland. In het oosten werd de DDR gesticht. 1. In 1949 bezegelden Amerika hun betrokkenheid bij West-Europa met een militair bondgenootschap: de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (Navo). 2. De VS zetten overal op de wereld militaire basissen. 4.5 Wereldwijde Koude Oorlog (1950-1965) In 1949 waren de VS heel bang voor het communisme. 1. De Sovjet-Unie had nu ook een atoombom. 2. In China greep de communistische leider Mao de macht. 3. (1950): Het communistische Noord-Korea viel het door Amerika gesteunde Zuid-Korea binnen. 3. De Korea-oorlog. De Amerikanen verjoegen de communisten weer uit NoordKorea, maar toen ze ook Zuid-Korea binnenvielen, stuurde Mao troepen die de Amerikanen weer wegdreven (1950-1953). In 1954 was de dominotheorie (van Eisenhower) het uitgangspunt van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Vietnam moest gestopt worden. 1955: ‘Wedloop in de ruimte’. 1961: Een nieuwe crisis rond Berlijn. De Sovjet-Unie wilde een eind maken aan de dreigende leegloop van de DDR en dus kwam de Berlijnse Muur. Geen OostDuitser kon West-Duitsland nog binnen.