WPP 5.1: Reële functies Oplossing onderzoeksopdrachten Werkbladen ICT : Opgaven en oplossingen Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 30 Het gedrag op oneindig van een veeltermfunctie Gegeven : de functie f ( x ) = 0, 001x 5 + 100x 2 In het vorige voorbeeld stelde je vast dat de bijdrage van de hoogstegraadsterm in de berekening van de functiewaarde doorslaggevend is. In dit voorbeeld zijn de coefficienten speciaal gekozen. Verklaar. Wat stel je vast in dit voorbeeld bij ' voldoende grote en kleine ' invoerwaarden ? Bereken bijvoorbeeld f (1000 ) en f ( −1000 ) . Oplossing van x 5 is zeer klein gekozen t.o.v. de coefficient van x 2 . De coefficient van x 5 De coefficient is namelijk een factor 105 kleiner zo dat zich de vraag stelt of de hoogstegraadsterm van f ( x ) nog wel doorslaggevend is. f (1000 ) = 0, 001 ⋅ 10005 + 100 ⋅ 10002 = 1012 + 108 f ( −1000 ) = 0, 001 ⋅ ( −1000 ) + 100 ⋅ ( −1000 ) = −1012 + 108 5 2 Je stelt vast dat voor deze invoerwaarden de bijdrage van de hoogstegraadsterm in de berekening van de functiewaarde nog steeds doorslaggevend is. Voor x = 30 is dit echter niet het geval. Immers, f ( 30 ) = 0, 001 ⋅ 305 + 100 ⋅ 302 = 24300 + 90000 x moet dus ' voldoende groot ' of ' voldoende klein ' gekozen worden ( x → +∞ of x → −∞ ) . 2 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 34 Het gedrag op oneindig van een veeltermfunctie – Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Veeltermfuncties van een oneven graad Onderzoek met PC/GRT het gedrag op oneindig van veeltermfuncties van een oneven graad waarvan de coëfficiënt van de hoogstegraadsterm positief is. Bijvoorbeeld: f ( x ) = 2x + 4, f ( x ) = x 3 + 2x 2 , ... . Het gedrag op oneindig van dit type veeltermfuncties vertoont steeds hetzelfde patroon. Formuleer dit in woorden en met behulp van de limietnotatie. Trek conclusies over het bestaan van nulpunten als je de grafiek van links naar rechts doorloopt. Oplossing Grafiek van f ( x ) = 2x + 4 Grafiek van f ( x ) = x 3 + 2x 2 Grafiek van f ( x ) = x 5 − x 4 Grafiek van f ( x ) = 2x 7 − x 4 + x 3 − Als x (zeer) klein wordt, of nog (uiterst) links in de grafiek worden de functiewaarden steeds kleiner. In limietnotatie: lim f ( x ) = −∞ x →−∞ − Als x (zeer) groot wordt, of nog (uiterst) rechts in de grafiek worden de functiewaarden steeds groter. In limietnotatie: lim f ( x ) = +∞ x →+∞ − Omdat je van −∞ naar +∞ loopt en de grafiek geen onderbrekingen vertoont, zal er minstens één nulpunt zijn. 3 Doe hetzelfde voor veeltermfuncties van een oneven graad waarvan de coëfficiënt van de hoogstegraadsterm negatief is. Oplossing Voor veeltermfuncties van een oneven graad waarvan de coëfficiënt van de hoogstegraadsterm negatief is geldt: lim f ( x ) = +∞ en lim f ( x ) = −∞ . x →−∞ x →+∞ Er is ook steeds minstens één nulpunt. Veeltermfuncties van een even graad Herhaal dit onderzoek voor functies zoals f ( x ) = x 2 + 3, f ( x ) = 0,5x 4 − x 3 + 3, ... . Wijzig het voorschrift zo dat de grafiek verticaal verschuift. Trek conclusies over het bestaan van nulpunten. Oplossing Grafiek van f ( x ) = x 2 + 3 Grafiek van f ( x ) = 0,5x 4 − x 3 + 3 Grafiek van f ( x ) = x 2 Grafiek van f ( x ) = 0,5x 4 − x 3 − 6 lim f ( x ) = +∞ en x →−∞ lim f ( x ) = +∞ x →+∞ De grafiek kan geen, één of meerdere nulpunten hebben afhankelijk onder meer van de exponent van de hoogstegraadsterm. 4 Doe een analoog onderzoek voor veeltermfuncties van een even graad waarvan de coëfficiënt van de hoogstegraadsterm negatief is. Oplossing Als de coëfficiënt van de hoogstegraadsterm negatief is en f(x) is van een even graad, dan geldt: lim f ( x ) = −∞ en lim f ( x ) = −∞ . x →−∞ x →+∞ Maximaal aantal nulpunten van een veeltermfunctie – Werkblad ICT Open het bestand 'Aantal nulpunten van een veeltermfunctie'. Bij elke keuze van de coëfficiënten bekom je het voorschrift van een veeltermfunctie. Bepaal het aantal nulwaarden van elke veeltermfunctie en vergelijk dit aantal met de graad van de veeltermfunctie. Is het mogelijk om bijvoorbeeld vier nulpunten te bekomen voor een derdegraadsfunctie? Oplossing Het aantal nulwaarden is steeds kleiner dan of gelijk aan de graad van de veeltermfunctie. Het is bijgevolg onmogelijk om vier nulpunten te bekomen voor een derdegraadsfunctie. 5 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Werkblad ICT: Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Open het Cabri-programma. Open het bestand ‘01 Aantal nulpunten van een veeltermfunctie’ Door het instellen van de waarden a, b, c, d, e en f definiëren we de functie met voorschrift f (x) = ax 5 + bx 4 + cx 3 + dx 2 + ex + f . Door de punten a, b, c, d, e en f op de lijnstukken te verslepen stellen we de waarden van de coëfficiënten a, b, c, d, e en f in. Door het punt x op het lijnstuk [-20, 20] te verslepen bepalen we de x-waarde (de invoerwaarde). We kunnen dan de bijhorende functiewaarde f(x) (de uitvoerwaarde) aflezen op het scherm. Geef nu aan a, b, c, d, e en f telkens de waarden passend bij de functievoorschriften in onderstaande tabel. Beweeg met het punt x om de nulwaarde(n) op het scherm af te lezen. Tel het aantal gevonden nulwaarden. Bepaal de graad van de functie. Functievoorschrift Verzameling nulwaarden f (x) = 0 f (x) = 3 f (x) = 2x + 5 f (x) = −5x + 14 Aantal nulwaarden Graad f f (x) = x 2 + x − 12 f (x) = x 2 + 4x + 4 f (x) = − x 2 + 7x − 13 f (x) = x 3 − 3x 2 − x + 3 f (x) = 2x 3 + x 2 − 2x + 8 f (x) = x 3 − x 2 − 8x + 12 f (x) = x 3 − 5x − 12 f (x) = 4x 3 + 12x 2 − 9x − 7 f (x) = x 4 − 2x 2 + 1 f (x) = 2x 4 + 3x 3 − 12x 2 − 7x + 6 f (x) = x 4 + 4x 3 + 6x 2 + 4x + 1 f (x) = 2x 4 + 5x 3 − 3x 2 − 8x + 4 f (x) = 3x 4 + 4x 3 + 5x 2 + 2x + 1 f (x) = x 5 − x 4 − 5x 3 + 2x 2 + 4x + 8 f (x) = 4x 5 − 13x 3 − 8x 2 + 3x + 2 f (x) = x 5 − 5x 3 + 4x f (x) = x 5 − 5x 4 + 10x 3 − 10x 2 + 5x − 1 f (x) = x 5 − 6x 3 − 7x 2 − 6x WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 6 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Besluit …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. Een nulwaardenprobleem Beschouw de functie met voorschrift f (x) = x 3 − x − 1. Om algebraïsch de nulwaarden te bepalen, probeer je de vergelijking x 3 − x − 1 = 0 op te lossen naar x in lR. Welke methoden ken je om deze vergelijking op te lossen? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. Probeer je beschreven methoden uit te voeren. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. Wat stel je (helaas) vast ? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. We brengen nu een ‘grafische oplossing’. Maak in het bestand ‘01 Aantal nulpunten van een veeltermfunctie’ een passende instelling om de functie met voorschrift f (x) = x 3 − x − 1 te tekenen. Beweeg het punt x in [-20, 20]. In welk interval ligt de nulwaarde? …………………………………………………….. ~ Om de nulwaarde in dit interval te benaderen, kunnen we gebruik maken van ons grafisch rekentoestel (TI-83). Voer het functievoorschrift in. Teken de grafiek in het venster [-3, 3] op [-3, 3]. Gebruik nu 2nd CALC 2 : zero . Het toestel vraagt naar een ‘Left Bound?’. Gebruik een pijltjestoets om je links van het nulpunt te plaatsen, en druk ENTER. WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 7 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Het toestel vraagt nu naar een ‘Right Bound?’. Gebruik een pijltjestoets om je rechts van het nulpunt te plaatsen, en druk ENTER. Het toestel vraagt nu een ‘Guess?’. Gebruik een pijltjestoets om je tussen de opgegeven ‘Left Bound’ en ‘Rigth Bound’ te plaatsen, en druk ENTER. Het toestel toont een benadering van het nulpunt. Wat is de waarde van je verkregen benadering? …………………………………………… Via het programma ‘Derive 5’ kunnen we de vergelijking in exacte mode oplossen. Open het programma ‘Derive 5’. Tik op de invoerlijn de vergelijking x^3 − x − 1 = 0 in, gevolgd door ENTER. Gebruik de knop om de vergelijking op te lossen. Opteer in Oplossingsgebied voor 'Reëel'. Welke exacte oplossing verkrijg je? ……………………………………………………… Gebruik de knop om de exacte oplossing te benaderen. Vergelijk deze benadering met de benadering van je rekentoestel! Nog even dit! − In de analyse ontwikkelen we later ‘benaderingsmethoden’ om nulwaarden van een functie te bepalen. Deze methoden zijn nu in ons rekentoestel (standaard) geïmplementeerd. − Het programma ‘Derive 5’ is in staat een derdegraadsvergelijking in exacte mode op te lossen omdat er in de wiskunde methoden ontwikkeld werden om zo’n vergelijking algebraïsch op te lossen. Het zijn deze algoritmen die in de informatica werden geprogrammeerd (zie historische noot ‘Korte geschiedenis van veeltermen’). WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 8 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Het oplossen van een derdegraadsvergelijking Het oplossen van vergelijkingen is voor wiskundigen steeds een even fascinerende als nuttige bezigheid geweest. In het begin van de 16-de eeuw vond Scipione del Ferro (°1465-†1526), professor te Bologna, een formule om de derdegraadsvergelijking x 3 = px + q met p, q ∈ lR 0+ op te lossen. del Ferro publiceerde zijn formule echter niet. Toch verspreidde zich het nieuws over de ontdekking en zette anderen aan om de formule eveneens te vinden. Nicolo Fontana (°±1500-†1557) uit Brescia, beter bekend onder de naam Tartaglia (= stotteraar) slaagde in dit opzet. Maar ook hij hield de formule geheim. Een Milanese arts, Geronimo Cardano (°1501-†1576) slaagde erin om de formule van Tartaglia te bemachtigen na hem onder eed beloofd te hebben ze niet openbaar te maken. Maar Cardano kon niet nalaten om de formule toch te publiceren in zijn boek ‘Ars Magna’ (1545), weliswaar met de vermelding van de naam van Tartaglia. Zo vinden we ook in dit werk dat men de oplossingen van de vergelijking x 3 = px + q met p, q ∈ lR 0+ kan bepalen met de formule: 2 3 2 3 q q ⎛q⎞ ⎛p⎞ ⎛q⎞ ⎛p⎞ x= + ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ + 3 − ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ . 2 2 ⎝2⎠ ⎝3⎠ ⎝2⎠ ⎝3⎠ 3 Pas deze formule toe op de vergelijking x 3 − x − 1 = 0 en vergelijk met het resultaat gegeven door het programma ‘Derive 5’. WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 9 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Oplossing Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Open het Cabri-programma. Open het bestand ‘01 Aantal nulpunten van een veeltermfunctie’ Door het instellen van de waarden a, b, c, d, e en f definiëren we de functie met voorschrift f (x) = ax 5 + bx 4 + cx 3 + dx 2 + ex + f . Door de punten a, b, c, d, e en f op de lijnstukken te verslepen stellen we de waarden van de coëfficiënten a, b, c, d, e en f in. Door het punt x op het lijnstuk [-20, 20] te verslepen bepalen we de x-waarde (de invoerwaarde). We kunnen dan de bijhorende functiewaarde f(x) (de uitvoerwaarde) aflezen op het scherm. Geef nu aan a, b, c, d, e en f telkens de waarden passend bij de functievoorschriften in onderstaande tabel. Beweeg met het punt x om de nulwaarde(n) op het scherm af te lezen. Tel het aantal gevonden nulwaarden. Bepaal de graad van de functie. Functievoorschrift Verz. nulwaarden Aantal nulwaarden ∞ 0 1 Graad f 1 1 2 2 1 2 ∅ 0 2 {−1, 1, 3} {−2} {−3, 2} {3} 3 3 1 3 2 3 1 3 3 3 2 4 4 4 1 4 f (x) = 2x 4 + 5x 3 − 3x 2 − 8x + 4 {−3,5 ; − 0,5 ; 1} {−1, 1} {−3 ; − 1 ; 0,5 ; 2} {−1} {−2 ; 0,5 ; 1} 3 4 f (x) = 3x 4 + 4x 3 + 5x 2 + 2x + 1 ∅ 0 4 {−2, 2} 2 5 {−1 ; − 0,5 ; 0,5 ; 2} {−2, − 1, 0, 1, 2} 4 5 5 5 f (x) = 0 f (x) = 3 f (x) = 2x + 5 lR ∅ {−2,5} {2,8} {−4, 3} {−2} f (x) = −5x + 14 f (x) = x 2 + x − 12 f (x) = x 2 + 4x + 4 f (x) = − x 2 + 7x − 13 f (x) = x 3 − 3x 2 − x + 3 f (x) = 2x 3 + x 2 − 2x + 8 f (x) = x 3 − x 2 − 8x + 12 f (x) = x 3 − 5x − 12 f (x) = 4x 3 + 12x 2 − 9x − 7 f (x) = x 4 − 2x 2 + 1 f (x) = 2x 4 + 3x 3 − 12x 2 − 7x + 6 f (x) = x 4 + 4x 3 + 6x 2 + 4x + 1 f (x) = x 5 − x 4 − 5x 3 + 2x 2 + 4x + 8 f (x) = 4x 5 − 13x 3 − 8x 2 + 3x + 2 f (x) = x 5 − 5x 3 + 4x WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie n.g. 0 1 10 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie {1} 1 5 {−2, 0, 3} 3 5 f (x) = x 5 − 5x 4 + 10x 3 − 10x 2 + 5x − 1 f (x) = x 5 − 6x 3 − 7x 2 − 6x Besluit Als de graad van een veeltermfunctie n is, dan is het aantal verschillende nulwaarden van de veeltermfunctie hoogstens gelijk aan n. Een nulwaardenprobleem Beschouw de functie met voorschrift f (x) = x 3 − x − 1. Om algebraïsch de nulwaarden te bepalen, probeer je de vergelijking x 3 − x − 1 = 0 op te lossen naar x in lR. Welke methoden ken je om deze vergelijking op te lossen? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. Probeer je beschreven methoden uit te voeren. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. Wat stel je (helaas) vast ? We kunnen deze vergelijking niet met de tot nu toe aangeleerde methoden. We brengen nu een ‘grafische oplossing’. Maak in het bestand ‘01 Aantal nulpunten van een veeltermfunctie’ een passende instelling om de functie met voorschrift f (x) = x 3 − x − 1 te tekenen. Beweeg het punt x in [-20, 20]. In welk interval ligt de nulwaarde? In [1,3 ; 1,4] ~ Om de nulwaarde in dit interval te benaderen, kunnen we gebruik maken van ons grafisch rekentoestel (TI-83). Voer het functievoorschrift in. Teken de grafiek in het venster [-3, 3] op [-3, 3]. Gebruik nu 2nd CALC 2 : zero . Het toestel vraagt naar een ‘Left Bound?’. WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 11 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie Gebruik een pijltjestoets om je links van het nulpunt te plaatsen, en druk ENTER. Het toestel vraagt nu naar een ‘Right Bound?’. Gebruik een pijltjestoets om je rechts van het nulpunt te plaatsen, en druk ENTER. Het toestel vraagt nu een ‘Guess?’. Gebruik een pijltjestoets om je tussen de opgegeven ‘Left Bound’ en ‘Rigth Bound’ te plaatsen, en druk ENTER. Het toestel toont een benadering van het nulpunt. Wat is de waarde van je verkregen benadering? 1,324718 Via het programma ‘Derive 5’ kunnen we de vergelijking in exacte mode oplossen. Open het programma ‘Derive 5’. Tik op de invoerlijn de vergelijking x^3 − x − 1 = 0 in, gevolgd door ENTER. Gebruik de knop om de vergelijking op te lossen. Opteer in Oplossingsgebied voor 'Reëel'. Welke exacte oplossing verkrijg je? ……………………………………………………… Gebruik de knop om de exacte oplossing te benaderen. Vergelijk deze benadering met de benadering van je rekentoestel! Het oplossen van een derdegraadsvergelijking Het oplossen van vergelijkingen is voor wiskundigen steeds een even fascinerende als nuttige bezigheid geweest. In het begin van de 16-de eeuw vond Scipione del Ferro (°1465-†1526), professor te Bologna, een formule om de derdegraadsvergelijking x 3 = px + q met p, q ∈ lR 0+ WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 12 Werkblad ICT : Aantal nulpunten van een veeltermfunctie op te lossen. del Ferro publiceerde zijn formule echter niet. Toch verspreidde zich het nieuws over de ontdekking en zette anderen aan om de formule eveneens te vinden. Nicolo Fontana (°±1500-†1557) uit Brescia, beter bekend onder de naam Tartaglia (= stotteraar) slaagde in dit opzet. Maar ook hij hield de formule geheim. Een Milanese arts, Geronimo Cardano (°1501-†1576) slaagde erin om de formule van Tartaglia te bemachtigen na hem onder eed beloofd te hebben ze niet openbaar te maken. Maar Cardano kon niet nalaten om de formule toch te publiceren in zijn boek ‘Ars Magna’ (1545), weliswaar met de vermelding van de naam van Tartaglia. Zo vinden we ook in dit werk dat men de oplossingen van de vergelijking x 3 = px + q met p, q ∈ lR 0+ kan bepalen met de formule: 2 3 2 3 q q ⎛q⎞ ⎛p⎞ ⎛q⎞ ⎛p⎞ x= + ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ + 3 − ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ . 2 2 ⎝2⎠ ⎝3⎠ ⎝2⎠ ⎝3⎠ 3 Pas deze formule toe op de vergelijking x 3 − x − 1 = 0 en vergelijk met het resultaat gegeven door het programma ‘Derive 5’. x3 − x − 1 = 0 ⇔ x3 = x + 1 2 3 2 ⇔x= 3 1 1 ⎛1⎞ ⎛1⎞ ⎛ 1⎞ ⎛1⎞ + ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ + 3 − ⎜ ⎟ −⎜ ⎟ 2 2 ⎝ 2⎠ ⎝ 3⎠ ⎝ 2⎠ ⎝ 3⎠ ⇔x= 3 1 1 1 1 1 1 + − +3 − − 2 4 27 2 4 27 ⇔x= 3 1 27 − 4 3 1 27 − 4 + + − 2 108 2 108 ⇔x= 3 1 23 3 1 23 + + − 2 108 2 108 ⇔x= 3 1 23 3 1 23 + + − 2 6 3 2 6 3 ⇔x= 3 1 23 ⋅ 3 3 1 23 ⋅ 3 + + − 2 6 3⋅ 3 2 6 3⋅ 3 ⇔x= 3 1 69 3 1 69 + + − 2 18 2 18 1 3 ⎛1 69 ⎞ ⎛ 1 69 ⎞ ⇔ x = ⎜⎜ + ⎟⎟ + ⎜⎜ − ⎟⎟ ⎝ 2 18 ⎠ ⎝ 2 18 ⎠ 3 1 3 Dit is de oplossing die het programma 'Derive 5' ons toont. WiskundeProjectPlantyn Aantal nulpunten van een veeltermfunctie 13 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 93 Rationale functies en verticale asymptoten • Pas deze werkwijze toe om na te gaan of f ( x ) = 7x verticale asymptoten ( x + 2 )( x − 3) heeft en geef hun vergelijking. Ga na hoeveel VA er zijn. Oplossing We maken een tabel in de omgeving van de nulwaarden van de noemer. Je stelt vast dat deze functie een VA heeft x = −2 en x = 3. Er zijn bijgevolg twee VA. • Ga na of f ( x ) = 7x ( x + 2 ) ( x + 2 )( x − 3) verticale asymptoten heeft. Bepaal zonder het voorschrift te vereenvoudigen, het domein en de nulwaarden van f en stel tabellen op om het verloop van deze functie na te gaan. Maak ook de grafiek van deze functie in een gepast venster. Oplossing dom f = lR \ {−2, 3} De nulwaarde van f is 0. Er is enkel een VA bij x = 3. In x = −2 heeft de grafiek een onderbreking. Niet bij elke nulwaarde van de noemer van het voorschrift heeft deze rationale functie een verticale asymptoot. 14 • Ga na of f ( x ) = ( x + 2) 2 x+2 en of g ( x ) = x+2 ( x + 2) 2 verticale asymptoten hebben, door een tabel of een grafiek te maken. Oplossing Functiewaardentabel van f Functiewaardentabel van g Uit de functiewaardentabel leiden we af dat f geen VA heeft en dat g een VA heeft met vergelijking x = −2. De grafiek van f is een rechte met een onderbreking in x = −2. Het vereenvoudigd voorschrift van g is g ( x ) = hyperbool met VA : x = −2. 1 . De grafiek van g is een orthogonale x+2 • Volstaat het om te kijken naar de nulwaarden van de noemer in het voorschrift om een VA te vinden ? Formuleer wanneer een nulwaarde van de noemer tot een VA leidt of tot een onderbreking leidt. Oplossing Neen, het volstaat niet te kijken naar de nulwaarden van de noemer in het voorschrift om een VA te vinden. Als in het vereenvoudigde voorschrift van f een nulwaarde a in de noemer voorkomt, dan is er een VA met vergelijking x = a. Een nulwaarde van de noemer die ook een nulwaarde is van de teller leidt meestal tot een onderbreking in de grafiek. 15 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 95 Rationale functies en horizontale asymptoten • Pas deze werkwijze toe om na te gaan of f ( x ) = x+5 een HA heeft. x2 − 3 Herinner je dat een HA een horizontale rechte is die door de grafiek van de functie altijd beter benaderd wordt als x → −∞ en / of als x → +∞. Oplossing Je stelt vast dat lim f ( x ) = 0 en lim f ( x ) = 0 . x →−∞ x →+∞ Bijgevolg zal f een horizontale asymptoot hebben met vergelijking y = 0. 3x 2 + 15x + 8 een HA heeft. Merk je een verschil op in de ligging van x2 + 4 de grafiek t.o.v. de HA bij deze en bij de vorige functie ? • Ga na of f ( x ) = Oplossing Je stelt vast dat lim f ( x ) = 3 en lim f ( x ) = 3 . x →−∞ x →+∞ Bijgevolg zal f een horizontale asymptoot hebben met vergelijking y = 3. Je stelt vast dat de grafiek de HA wel snijdt, maar niet voor zeer grote of zeer kleine invoerwaarden. • Is het volgens jou mogelijk dat een rationale functie meerdere HA heeft ? Een functie heeft meerdere HA indien lim f ( x ) = a en lim f ( x ) = b met a, b ∈ lR en a ≠ b. x →−∞ x →+∞ In de analyse zullen we aantonen dat er geen rationale functies bestaan die hieraan voldoen. 16 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 97 Rationale functies en schuine asymptoten • Voor zeer grote en voor zeer kleine invoerwaarden zullen de functiewaarden van x3 praktisch gelijk worden aan de bijbehorende functiewaarden van de x2 − 9 SA : y = x. Je kan ook zeggen dat, als er een SA is, de grafiek van de functie zich als f (x) = een rechte gedraagt voor zeer grote en voor zeer kleine invoerwaarden. Onderzoek dit door de grafiek van f één of meerdere keren uit te zoomen. Oplossing [ −10, 10] op [ −10, 10] [ −30, 30] op [ −30, 30] [ −100, 100] op [ −100, 100] 0,5x 2 + 3x . • Onderzoek de rationale functie f ( x ) = x +1 Bepaal het domein, de nulpunten en de asymptoten. Probeer met ' trial and error ' de vergelijking te vinden van de SA. Gedraagt deze grafiek zich op oneindig als een rechte? Gedragen de grafieken van functies die een HA hebben zich op oneindig ook als een rechte ? Ga dit na met zelf gekozen voorbeelden. Oplossing dom f = lR \ {−1} De nulwaarden van f zijn 0 en − 6. VA : x = −1 Om de HA te onderzoeken tekenenwe de grafiek in het standaardvenster. Als x nadert naar +∞ worden de functiewaarden steeds groter. Als x nadert naar −∞ worden de functiewaarden steeds kleiner. Er zal dus geen HA zijn. 17 Om de SA te onderzoeken gaan we inzoomen. We tekenen de grafiek in het venster [−100, 100] op [−100, 100]. Je stelt vast dat de grafiek erg dicht ligt bij de rechte y = 0,5x. De functie heeft een SA : y = 0,5x. Om na te gaan of de grafieken van functies die een HA hebben zich op oneindig ook als een 1 rechte gedragen, stellen we f ( x ) = + 3 . x We tekenen de grafiek van deze functie in het standaardvenster. Deze functie heeft een HA : y = 3. We tekenen de grafiek van deze functie in het venster [ −100, 100] op [ −10, 10] . Op oneindig gedraagt deze functie zich zoals de rechte y = 3. Dit is de HA. Kies zelf nog een aantal verdere voorbeelden. Je stelt vast dat de grafieken van functies die een HA hebben, zich op oneindig ook als een rechte gedragen. 18 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 117 Grondeigenschap van een n-de machtswortel − n an In de grondeigenschap trek je eerst de n-de machtswortel uit a en daarna verhef je het bekomen resultaat tot de n-de macht. getal a tot de n-de macht en trek daarna de n-de machtswortel, Verhef nu eerst het reeel of nog, bepaal waaraan n a n gelijk is. Je kan starten met het berekenen van : 22 ( −2 ) 2 3 23 3 ( −2 ) 3 4 24 4 ( −2 ) 4 Vul aan met goed gekozen voorbeelden en formuleer je besluit. Oplossing 22 = 4 = 2 ( −2 ) 2 = 4 = 2 ≠ −2 !! 3 23 = 3 8 = 2 3 ( −2 ) 4 24 = 4 16 = 2 4 ( −2 ) 5 25 = 5 32 = 2 5 ( −2 ) 3 4 5 = 3 −8 = −2 = 4 16 = 2 ≠ −2 !! = 5 −32 = −2 en ook : 6 46 = 6 4096 = 4 6 ( −4 ) 6 = 6 4096 = 4 ≠ −4 !! enz. Besluit n a n = a als n oneven is. ⎧⎪ n a n = a als n even is en a positief ⎨n n ⎪⎩ a = −a als n even is en a negatief . 19 5 25 5 ( −2 ) 5 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 135 Irrationale vergelijkingen − Machtverheffingsvoorwaarde Gegeven : a, b ∈ lR en n ∈ IN 0 Ga na of geldt : a = b ⇔ a n = b n . • Als a = b, mag je dan besluiten dat a n = b n ? Indien niet, bepaal de bijkomende voorwaarden. Maak een onderscheid voor n even en n oneven. Oplossing Je bekomt steeds : a = b ⇒ a n = b n . • Als a n = b n , mag je dan besluiten dat a = b ? Indien niet, bepaal de bijkomende voorwaarden. Maak een onderscheid voor n even en n oneven. Oplossing - n is even Uit a n = b n volgt dat n a n = n b n . Indien a ∈ lR 0+ en b ∈ lR 0+ dan geldt dat a = b. Indien a ∈ lR 0− en b ∈ lR 0− dan geldt dat − a = − b, of nog, a = b. Indien a ∈ lR 0+ en b ∈ lR 0− dan geldt dat a = −b. Indien a ∈ lR 0− en b ∈ lR 0+ dan gedlt dat − a = b. Voor n even geldt : Uit a n = b n volgt dat a = b, op voorwaarde dat a en b hetzelfde teken hebben. - n is oneven Uit a n = b n volgt dat n a n = n b n . Voor n oneven is steeds n a n = a en n b n = b. Voor n oneven geldt : Uit a n = b n volgt dat a = b. Voor n oneven zal dus ook gelden : a n = b n ⇔ a = b. 20 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 155 Een functie van het type f ( x ) = ax 2 + bx + c Onderzoek de grafiek van irrationale functies van het type f ( x ) = ax 2 + bx + c met a ∈ lR 0 en b, c ∈ lR. − Stel g ( x ) = ax 2 + bx + c. − Bespreek de nulpunten van g en van f . − Er zijn zes gevallen voor het tekenschema van g. Bepaal in elk van deze gevallen het domein van f . − Geef in elk van deze gevallen het grafiektype van f . − Als b = 0 in het voorschrift van f ( x ) = ax 2 + bx + c , dan geldt : f ( − x ) = f ( x ) . Wat betekent dit voor de symmetrie van de grafiek van f ( x ) = ax 2 + c ? − Met f ( x ) = − ax 2 + c kan je ook grafieken bekomen die onder de x-as liggen. − Zoek zes voorschriften van functies die samen resulteren in onderstaand scherm op PC / GRT. Op deze grafiek worden twee hyperbolen en één ellips afgebeeld. In de analytische meetkunde bestudeer je deze krommen en leer je hun vergelijking omvormen tot voorschriften van irrationale functies. Oplossing g ( x ) = 0 ⇔ ax 2 + bx + c = 0 f ( x ) = 0 ⇔ ax 2 + bx + c = 0 ⇔ ax 2 + bx + c = 0 De functies g en f hebben dezelfde nulpunten. 1. 2. 3. a > 0 en D > 0 a > 0 en D = 0 a > 0 en D < 0 x g(x) x g(x) x g(x) x1 0 + + x2 0 − x1 0 + dom f = ]−∞, x1 ] ∪ [ x 2 , + ∞[ dom f = lR + dom f = lR + 21 4. a < 0 en D > 0 5. a < 0 en D = 0 6. a < 0 en D < 0 x g(x) x g(x) x g(x) x1 0 − − x2 0 + x1 0 dom f = [ x1 , x 2 ] − dom f = { x1 } − dom f = ∅ − Mogelijke grafiektypen : 1. a > 0 en D > 0 x1 4. a < 0 en D > 0 x2 x1 2. a > 0 en D = 0 x2 5. a < 0 en D = 0 x1 x1 3. a > 0 en D < 0 6. a < 0 en D < 0 Als b = 0, dan is f ( x ) = ax 2 + c. f is een even functie. De y-as is een symmetrieas voor de grafiek van f . We zoeken zes voorschriften die resulteren in het gegeven scherm. Stel f1 ( x ) = ax 2 + c. f1 ( 0 ) = 2 ⇔ a ⋅ 02 + c = 2 ⇔ c = 2 ⇔ c = 4. Dus f1 ( x ) = ax 2 + 4. 4 f1 ( 3) = 0 ⇔ a ⋅ 32 + 4 = 0 ⇔ 9a + 4 = 0 ⇔ 9a + 4 = 0 ⇔ a = − . 9 4 Hieruit bekomen we : f1 ( x ) = − x 2 + 4. 9 22 We tekenen de grafiek van f1. 4 Hieruit leiden we af : f 2 ( x ) = − − x 2 + 4 . 9 De grafiek van f1 ∪ f 2 is de ellips in de gegeven tekening. Beschouwen we de functies f 3 ( x ) = van deze functies lR \ ]−3, 3[ zijn. 4 2 4 2 x − 4 en f 4 ( x ) = − x − 4, dan zal het domein 9 9 De grafiek van f3 ∪ f 4 is de hyperbool die de x-as snijdt in ( −3, 0 ) en ( 3, 0 ) . We tekenen de grafiek van f3. De functie f5 moet de tak van de hyperbool die boven de x-as ligt en die de y-as snijdt in (0, 2) en (0, −2) beschrijven. Stel f 5 ( x ) = ax 2 + c. Zoals bij f1 vinden we dat c = 4. Dus f 5 ( x ) = ax 2 + 4. Omdat f5 geen nulwaarden heeft, is 02 − 4 ⋅ a ⋅ 4 < 0, of nog, a > 0. 4 Rekening houdend met de symmetrie en het voorschrift van f1 , stellen we voorop : a = . 9 4 2 4 2 x + 4. Hieruit volgt : f5 ( x ) = x + 4 en : f 6 ( x ) = − 9 9 We tekenen de grafiek van f5. 23 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 162 Transcendente functies transcendente De 'zaagtandfunctie ' is een reele, functie met als voorschrift f : lR → lR : x 6 Z ( x ) . Geef in woorden en symbolen het voorschrift Z ( x ) Z van deze functie als de grafiek van Z gegeven is. Oplossing In het interval [ 0, 1[ is Z ( x ) = x. De overige lijnstukjes in de grafiek van Z ontstaan door de grafiek van Z beperkt tot [ 0, 1[ horizontaal te verschuiven. In het interval [1, 2[ is Z ( x ) = x − 1 In het interval [ 2, 3[ is Z ( x ) = x − 2 ( horizontale verschuiving met waarde 1) ( horizontale verschuiving met waarde 2 ) # In het interval [ −1, 0[ is Z ( x ) = x + 1 In het interval [ −2, − 1[ is Z ( x ) = x + 2 ( horizontale verschuiving met waarde − 1) ( horizontale verschuiving met waarde − 2 ) # Hieruit leiden we het voorschrift van Z af : Z ( x ) = x − int ( x ) met int de functie die x afbeeldt op het grootste geheel getal kleiner dan of gelijk aan x. We controleren met GRT. 24 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 181-182 Goniometrische getallen van merkwaardige hoeken In toepassingen worden de hoeken van 30°, 45° en 60° veel gebruikt. Met behulp van de bijbehorende figuren en de formules voor verwante hoeken kan je de goniometrische getallen van deze hoeken exact bepalen. 2 2 • Bewijs in ∆OBD dat sin 45° = Oplossing OB = 1 (1) In ∆OBD is sin 45° = BD OB = BD 1 ( 2) = BD n = 45°. ∆OBD is dus gelijkbenig. Bijgevolg is OD = DB . ( 3 ) OBD De stelling van Pythagoras levert : OD + DB = OB . ( 4 ) 2 2 2 Invullen van (1) en (3) in (4) levert : DB + DB = 12 , of nog, 2 DB = 1. 2 Hieruit volgt dat DB = 2 2 1 2 = . ( 5) 2 2 Uit (2) en (5) volgt : sin 45° = 2 . 2 • Bewijs in ∆OAD dat cos 60° = 1 2 Oplossing OA = OB = 1 (1) n = 60° ( 2 ) BOA Uit (1) en (2) volgt dat ∆OAB gelijkzijdig is. Elke zijde heeft lengte 1. AD is de hoogtelijn uit A op de zijde OB. Het voetpunt D van deze hoogtelijn is het midden van [ OB] . ( 3 ) 1 Uit (1) en (3) volgt dat OD = . ( 4 ) 2 OD OD = = OD In ∆OAD is cos 60° = OA 1 ( 5) Uit (4) en (5) volgt : cos 60° = 12 . 25 • Neem de onderstaande tabel over en vul aan α 0° = 0 rad 30° = π rad 6 45° = π π π rad 60° = rad 90° = rad 4 3 2 cos α sin α tan α cot α Oplossing Door de formules voor complementaire hoeken toe te passen, vinden we : cos 45° = sin 45° = 2 1 en sin 30° = cos 60° = . 2 2 Uit de hoofdformule volgt : 2 1 3⎫ ⎛1⎞ sin 60° = 1 − cos 60° = 1 − ⎜ ⎟ = 1 − = ⎪ 3 4 4 ⎬ ⇒ sin 60° = ⎝2⎠ 2 ⎪ sin 60° > 0 ⎭ 2 2 3 . 2 Met de formules voor complementaire hoeken bekomen we : cos 30° = sin 60° = Dit stelt ons in staat om de tabel aan te vullen. α 0° = 0 rad π rad 6 3 2 1 2 30° = π π π rad 60° = rad 90° = rad 4 3 2 1 2 0 2 2 2 3 1 2 2 45° = cos α 1 sin α 0 tan α 0 3 3 1 3 niet gedefinieerd cot α niet gedefinieerd 3 1 3 3 0 • Breid de tabel uit voor hoeken van 120°, 135°, 150° en 180° Oplossing 26 α cos α 120° 1 − 2 135° − 150° 2 2 2 2 − 180° 3 2 1 2 −1 3 3 0 sin α 3 2 tan α − 3 −1 − cot α − 3 3 −1 − 3 0 niet gedefinieerd • Breid de tabel uit voor hoeken van 210°, 225°, 240° en 270° Oplossing α cos α sin α 210° 225° 3 2 1 − 2 − − 240° 1 − 2 2 2 2 − 2 − 270° 0 3 2 −1 tan α 3 3 1 3 niet gedefinieerd cot α 3 1 3 3 0 • Breid de tabel uit voor hoeken van 300°, 315°, 330° en 360° Oplossing α cos α 300° 1 2 3 2 315° 330° 360° 2 2 2 − 2 3 2 1 − 2 1 sin α − tan α − 3 −1 − cot α − 3 3 −1 − 3 27 3 3 0 0 niet gedefinieerd Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Open het Cabri-programma. Open het bestand ‘31 De algemene sinusfunctie f(x) = a sin(bx + c) + d' Door het instellen van de waarden a, b, c en d definiëren we de functie met voorschrift f (x) = a sin(bx + c) + d. Door de punten a, b, c en d op de lijnstukken te verslepen stellen we de waarden van a, b, c en d in. Door het punt x op het lijnstuk [-8, 25] te verslepen bepalen we de x-waarde (de invoerwaarde). We kunnen dan de bijhorende functiewaarde f(x) (de uitvoerwaarde) aflezen op het scherm. Geef nu aan a, b, c en d telkens de waarden passend bij de functievoorschriften in onderstaande tabel. Beweeg met het punt x om het bereik van f te bepalen. Lees de periode p op het scherm af. functievoorschrift f (x) = sin x f (x) = 2 sin x f (x) = 3sin x ber f periode p functievoorschrift f (x) = sin x f (x) = 2 sin 2x f (x) = 4 sin 3x f (x) = − sin 4x f (x) = −2 sin 3x f (x) = −4 sin x f (x) = −4sin (1,5 ⋅ x ) f (x) = sin x f (x) = sin 2x f (x) = sin x f (x) = sin 4x f (x) = sin ( − x ) f (x) = sin ( −2x ) f (x) = sin ( −3x ) f (x) = sin ( −4x ) WiskundeProjectPlantyn periode p f (x) = 3sin ( − x ) f (x) = 4 sin x f (x) = − sin x f (x) = −2 sin x f (x) = −3sin x f (x) = sin 3x ber f f (x) = −3sin ( −2x ) π⎞ ⎛ f (x) = 2sin ⎜ 2x + ⎟ + 0,5 4⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = 3sin ⎜ − x + ⎟ − 0,5 2⎠ ⎝ 3π ⎞ ⎛ f (x) = 4sin ⎜ 3x + ⎟ + 1 4 ⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = − sin ⎜ 4x − ⎟ − 1 4⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = −2sin ⎜ 3x − ⎟ − 1,5 2⎠ ⎝ 3π ⎞ ⎛ f (x) = −3sin ⎜ −2x − ⎟ + 1,5 4 ⎠ ⎝ f (x) = −4sin (1,5 ⋅ x − π ) + 2 De algemene sinusfunctie 28 Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie − Van welke parameter(s) hangt het bereik van f(x) = a sin (bx + c) + d af ? …………………………………………………………………………………………. − Van welke parameter(s) hangt de periode van f(x) = a sin(bx + c) + d af ? …………………………………………………………………………………………. Schrijf een algemene formule neer om ber f en periode p te bepalen. Voor f(x) = a sin(bx + c) + d is ber f = …………….. en p = ………… Transformaties van f(x) = sin x Uit de studie van reële functies (zie WPP 4.1) weten we: • Als we de grafiek van een functie f horizontaal f verschuiven met een waarde k, dan is g(x) = f(x - k) het functievoorschrift van het schuifbeeld. g • Als we de grafiek van een functie f verticaal f verschuiven met een waarde k, dan is g(x) = f(x) + k het functievoorschrift van het g schuifbeeld. • Als we de grafiek van een functie f verticaal uitrekken of samendrukken met een waarde k ( k ∈ lR 0 ) dan is g(x) = k ⋅ f(x) het functievoorschrift van de vervormde grafiek. Als k > 1 dan wordt de grafiek van f verticaal uitgerokken. Als k < 1 dan wordt de grafiek van f verticaal samengedrukt. f g f g Bij de transformatie van f naar g volgens de formule g(x) = k ⋅ f (x) blijven de nulpunten behouden. WiskundeProjectPlantyn De algemene sinusfunctie 29 Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Open het bestand ‘32 De algemene sinusfunctie g ( x ) = a sin ( b ( x − c ) ) + d ' De grafiek van f ( x ) = sin x staat getekend. Beweeg het punt b van −4 naar 4. Treedt er één van de drie bekende tranformaties op ? …………………………… De optredende transformatie kan beschreven worden als een horizontale vervorming. Welke waarden van b geven aanleiding tot een horizontale samendrukking ? ………………………………………………………………………………….. Welke waarden van b geven aanleiding tot een horizontale uitrekking ? ………………………………………………………………………………….. Beweeg het punt c van −2π naar 2π. Welke transformatie treedt er op ? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van c ? ………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………….. Beweeg het punt a in van −4 naar 4. Welke transformatie treedt er op ? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van a ? ………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………….. Beweeg het punt d van −2 naar 2. Welke transformatie treedt er op? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van d ? ………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………….. WiskundeProjectPlantyn De algemene sinusfunctie 30 Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Oplossing Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Open het Cabri-programma. Open het bestand ‘31 De algemene sinusfunctie f(x) = a sin(bx + c) + d' Door het instellen van de waarden a, b, c en d definiëren we de functie met voorschrift f (x) = a sin(bx + c) + d. Door de punten a, b, c en d op de lijnstukken te verslepen stellen we de waarden van a, b, c en d in. Door het punt x op het lijnstuk [-8, 25] te verslepen bepalen we de x-waarde (de invoerwaarde). We kunnen dan de bijhorende functiewaarde f(x) (de uitvoerwaarde) aflezen op het scherm. Geef nu aan a, b, c en d telkens de waarden passend bij de functievoorschriften in onderstaande tabel. Beweeg met het punt x om het bereik van f te bepalen. Lees de periode p op het scherm af. functievoorschrift ber f f (x) = sin x [ −1, 1] f (x) = 2 sin x [ −2, 2] f (x) = 3sin x [−3, 3] periode p functievoorschrift f (x) = sin x 6,28318 f (x) = 2 sin 2x 6,28318 6,28318 f (x) = 3sin ( − x ) ber f [ −1, 1] [ −2, 2] [ −3, 3] periode p 6,28318 3,14159 6,28318 f (x) = 4 sin x f (x) = − sin x f (x) = −2 sin x f (x) = −3sin x [ −4, 4] [ −1, 1] [ −2, 2] [−3, 3] 6,28318 6,28318 6,28318 6,28318 f (x) = 4 sin 3x f (x) = − sin 4x f (x) = −2 sin 3x f (x) = −3sin ( −2x ) [ −4, 4] [ −1, 1] [ −2, 2] [ −3, 3] 2,09439 1,57079 2,09439 3,14159 f (x) = −4 sin x [ −4, 4] 6,28318 f (x) = −4sin (1,5 ⋅ x ) [ −4, 4] 4,18879 f (x) = sin x f (x) = sin 2x [ −1, 1] [ −1, 1] 6,28318 3,14159 f (x) = sin x [ −1, 1] 6,28318 [ −1, 5 ; 2, 5] 3,14159 f (x) = sin 3x [ −1, 1] 2,09439 f (x) = sin 4x [ −1, 1] 1,57079 f (x) = sin ( − x ) [ −1, 1] 6,28318 f (x) = sin ( −2x ) [ −1, 1] 3,14159 f (x) = sin ( −3x ) [ −1, 1] 2,09439 f (x) = sin ( −4x ) [ −1, 1] 1,57079 WiskundeProjectPlantyn π⎞ ⎛ f (x) = 2sin ⎜ 2x + ⎟ + 0,5 4⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = 3sin ⎜ − x + ⎟ − 0,5 2⎠ ⎝ 3π ⎞ ⎛ f (x) = 4sin ⎜ 3x + ⎟ + 1 4 ⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = − sin ⎜ 4x − ⎟ − 1 4⎠ ⎝ π⎞ ⎛ f (x) = −2sin ⎜ 3x − ⎟ − 1,5 2⎠ ⎝ 3π ⎞ ⎛ f (x) = −3sin ⎜ −2x − ⎟ + 1,5 4 ⎠ ⎝ f (x) = −4sin (1,5 ⋅ x − π ) + 2 De algemene sinusfunctie [−3, 5 ; 2,5] 6,28318 [ −3, 5] 2,09439 [ −2, 0] 1,57079 [−3, 5 ; 0,5] 2,09439 [ −1, 5 ; 4, 5] 3,14159 [ −2, 6] 4,18879 31 Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie − Van welke parameter(s) hangt het bereik van f(x) = a sin (bx + c) + d af ? Het bereik van f(x) = a sin(bx + c) + d hangt van de parameters a en d af. − Van welke parameter(s) hangt de periode van f(x) = a sin(bx + c) + d af ? De periode van f(x) = a sin(bx + c) + d hangt enkel van de parameter b af. Schrijf een algemene formule neer om ber f en periode p te bepalen. 2π Voor f(x) = a sin(bx + c) + d is ber f = ⎡− ⎣ a + d, a + d ⎤⎦ en p = b . Open het bestand ‘32 De algemene sinusfunctie g ( x ) = a sin ( b ( x − c ) ) + d ' De grafiek van f ( x ) = sin x staat getekend. Beweeg het punt b van −4 naar 4. Treedt er één van de drie bekende tranformaties op ? Nee. De optredende transformatie kan beschreven worden als een horizontale vervorming. Welke waarden van b geven aanleiding tot een horizontale samendrukking ? Als b > 1 of b < −1 verkrijgen we een horizontale samendrukking. Welke waarden van b geven aanleiding tot een horizontale uitrekking ? Als −1 < b < 1 verkrijgen we een horizontale uitrekking. Beweeg het punt c van −2π naar 2π. Welke transformatie treedt er op ? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van c ? Er treedt een horizontale verschuiving op. Als g(x) = f(x − k), dan is de grafiek van g het horizontaal schuifbeeld van de grafiek van f. Als c > 0, dan schuift de grafiek naar rechts. Als c < 0, dan schuift de grafiek naar links. Beweeg het punt a in van −4 naar 4. Welke transformatie treedt er op ? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van a ? Er treedt een verticale vervorming op. Als g(x) = k.f(x), dan is de grafiek van g de verticale vervorming van de grafiek van f. Als 0 < a < 1, dan wordt de grafiek verticaal samengedrukt. Als 1 < a < +∞, dan wordt de grafiek verticaal uitgerekt. Als −1 < a < 0, dan wordt de grafiek gespiegeld om de x-as en daarna verticaal samengedrukt. Deze twee transformaties samen, noemen we ook kortweg een verticale samendrukking. WiskundeProjectPlantyn De algemene sinusfunctie 32 Werkblad ICT : De algemene sinusfunctie Als −∞ < a < −1 dan wordt de grafiek gespiegeld om de x-as en daarna verticaal uitgerekt. Deze twee transformaties samen, noemen we ook kortweg een verticale uitrekking. Beweeg het punt d van −2 naar 2. Welke transformatie treedt er op? Verklaar. Wat is de invloed van het teken van d ? Er treedt een verticale verschuiving op. Als g(x) = f(x) + k, dan is de grafiek van g het verticaal schuifbeeld van de grafiek van f. Als d > 0, dan schuift de grafiek naar boven. Als d < 0, dan schuift de grafiek naar beneden. WiskundeProjectPlantyn De algemene sinusfunctie 33 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 199 De grafiek van f(x) = sin x horizontaal vervormen Bestudeer de horizontale vervorming in het periode-interval [ 0, 2π] van de grafiek van f ( x ) = sin x tot de grafiek van g ( x ) = sin 2x. Voer in het rekentoestel de functies f en g in en maak een functiewaardentabel met TblStart = 0 en ∆Tbl = 1. Vul aan : f ( 2 ) = g ( ...) ; f ( 4 ) = g (...) ; f ( 6 ) = g ( ...) ; ... ; f ( a ) = g ( ...) . Controleer op de figuur. Vergelijk de periode van f met de periode van g. Oplossing ⎛a⎞ f ( 2 ) = g (1) ; f ( 4 ) = g ( 2 ) ; f ( 6 ) = g ( 3) ; ... ; f ( a ) = g ⎜ ⎟ . ⎝2⎠ De periode van g is de helft van de periode van f. 34 Bestudeer de horizontale vervorming in het periode-interval [ 0, 2π] van de grafiek van 1 f ( x ) = sin x tot de grafiek van g ( x ) = sin x. 2 Voer in het rekentoestel de functies f en g in en maak een functiewaardentabel met TblStart = 0 en ∆Tbl = 1. Vul aan : f (1) = g ( ...) ; f ( 3) = g ( ...) ; f ( 5 ) = g ( ...) ; ... ; f ( a ) = g ( ...) . Controleer op de figuur. Vergelijk de periode van f met de periode van g. Oplossing f (1) = g ( 2 ) ; f ( 3) = g ( 6 ) ; f ( 5) = g (10 ) ; ... ; f ( a ) = g ( 2a ) . De periode van g is het dubbel van de periode van f. Bestudeer de horizontale vervorming van de grafiek van f ( x ) = sin x tot de grafiek van g1 ( x ) = sin 3x en tot de grafiek van g 2 ( x ) = sin ( −3x ) in het periode-interval [ 0, 2π] . Vergelijk de periode van f met de periode van g1 en g 2 . 1 ⎛ 1 ⎞ Herhaal dit voor g 3 ( x ) = sin x en g 4 ( x ) = sin ⎜ − x ⎟ . 3 ⎝ 3 ⎠ Oplossing 35 De periode van g1 is één derde van de periode van f. De periode van g2 is één derde van de periode van f. De periode van g3 is het drievoud van de periode van f. De periode van g4 is het drievoud van de periode van f. Besluit De periode van g ( x ) = sin ( kx ) is 2π . k 36 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 211 Kenmerken van de cotangensfunctie Onderzoek de kenmerken van de cotangensfunctie. Schets de grafiek. We herschrijven cot x. ⎛π ⎞ cot x = tan ⎜ − x ⎟ ⎝2 ⎠ ⎛ ⎛ π ⎞⎞ = tan ⎜ − ⎜ x − ⎟ ⎟ 2 ⎠⎠ ⎝ ⎝ π⎞ ⎛ = − tan ⎜ x − ⎟ 2⎠ ⎝ De grafiek van de cotangensfunctie ontstaat door de grafiek van de tangensfunctie horizontaal te verschuiven met een waarde −2 π −3π 2 π 2 −π −π 2 en vervolgens te spiegelen om de x-as. π 2 π 3π 2 2π 5π 2 3π 7π 4π 2 • Domein, bereik en symmetrie Oplossing dom cot = lR \ {kπ met k ∈ ]} ber cot = lR De cotangensfunctie is een oneven functie want, ∀ x ∈ dom cot : cot ( − x ) = − cot x. 37 Bijgevolg is de oorsprong van het assenstelsel een symmetriecentrum van de grafiek van de cotangensfunctie. • Periode Oplossing De periode is π. − De cotangensfunctie is een periodieke functie. Immers, ∀ x ∈ dom cot : cot ( x + 2π ) = cot x. − We tonen aan dat π de periode is. Daarvoor lossen we de vergelijking cot ( x + p ) = cot x op naar p. cot ( x + p ) = cot x 8 x + p = x + kπ, met k ∈ ] 8 p = kπ, met k ∈ ] getal. In p = kπ is π het kleinste strikt positief reeel Bijgevolg is π de periode van de cotangensfunctie. • Nulwaarden Oplossing ⎛π ⎞ De grafiek snijdt de x-as in de punten ⎜ + kπ, 0 ⎟ met k ∈ ]. ⎝2 ⎠ −3π π π 3π 5π 7 π De nulwaarden zijn bijgevolg ..., ,− , , , , , ... . 2 2 2 2 2 2 • Teken- en verloopschema Oplossing Tekenschema in het periode-interval [ 0, π] x cot(x) π π 0 2 + 0 − Dit tekenschema herhaalt zich in de intervallen …, [−π, 0], [π, 2π], [2π, 3π], … 38 Verloopschema in het periode-interval [ 0, π] x cot(x) π 0 Ì Dit verloopschema herhaalt zich in de intervallen …, [−π, 0], [π, 2π], [2π, 3π], … • Verticale asymptoten Oplossing De rechten x = kπ met k ∈ ] zijn verticale asymptoten voor de grafiek van de cotangensfunctie. 39 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 223 Som- en verschilformules • Leid de formule voor cos ( α + β ) af uit de formule voor cos ( α − β ) . Stel daarvoor α + β = α − ( −β ) en pas de formules van de verwante hoeken toe. Oplossing cos(α + β) = cos [ α − (−β)] = cos α ⋅ cos(−β) + sin α ⋅ sin(−β) = cos α ⋅ cos β + sin α ⋅ (− sin β) = cos α ⋅ cos β − sin α ⋅ sin β Besluit : cos ( α + β ) = cos α ⋅ cos β − sin α ⋅ sin β • De formule voor sin ( α + β ) kan je afleiden uit de formule voor cos ( α − β ) . ⎡π ⎤ Stel daarvoor sin ( α + β ) = cos ⎢ − ( α + β ) ⎥ en herschik de haakjes. ⎣2 ⎦ Oplossing ⎡π ⎤ sin(α + β) = cos ⎢ − (α + β) ⎥ ⎣2 ⎦ ⎡⎛ π ⎞ ⎤ = cos ⎢⎜ − α ⎟ − β ⎥ ⎠ ⎦ ⎣⎝ 2 ⎛π ⎞ ⎛π ⎞ = cos ⎜ − α ⎟ ⋅ cos β + sin ⎜ − α ⎟ ⋅ sin β ⎝2 ⎠ ⎝2 ⎠ = sin α ⋅ cos β + cos α ⋅ sin β Besluit : sin ( α + β ) = sin α ⋅ cos β + cos α ⋅ sin β • Leid ook de formule af voor sin ( α − β ) . Oplossing sin(α − β) = sin [ α + (−β) ] = sin α ⋅ cos(−β) + cos α ⋅ sin(−β) = sin α ⋅ cos β + cos α ⋅ (− sin β) = sin α ⋅ cos β − cos α ⋅ sin β Besluit : sin ( α − β ) = sin α ⋅ cos β − cos α ⋅ sin β 40 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 227 Formules van Simpson Toon aan. p+q p−q ⋅ cos 2 2 p+q p−q ⋅ sin cos p − cos q = −2 ⋅ sin . 2 2 cos p + cos q = 2 ⋅ cos Volg een analoge werkwijze als voor de formules sin p + sin q en sin p − sin q. Oplossing − Om deze formules op te stellen, vertrekken we van de som- en verschilformules voor de cosinus. cos ( α + β ) = cos α ⋅ cos β − sin α ⋅ sin β cos ( α − β ) = cos α ⋅ cos β + sin α ⋅ sin β We tellen de overeenkomstige leden op. cos ( α + β ) + cos ( α − β ) = 2 ⋅ cos α ⋅ cos β We trekken de overeenkomstige leden van elkaar af . cos ( α + β ) − cos ( α − β ) = −2 ⋅ sin α ⋅ sin β − We stellen α + β = p en α − β = q. Zo bekom je : cos p + cos q = 2 ⋅ cos α ⋅ cos β en cos p − cos q = −2 ⋅ sin α ⋅ sin β. We bepalen α en β in functie van p en q. ⎧α + β = p op. Daarvoor lossen we het stelsel S : ⎨ ⎩α − β = q p+q ⎧ α = ⎧α + β = p ⎪⎪ 2 ⇔ ⎨ S: ⎨ ( 3) − p q ⎩α − β = q ⎪β = ⎪⎩ 2 − In (1) en (2) vervangen we α en β. p+q p−q ⋅ cos 2 2 p+q p−q ⋅ sin cos p − cos q = −2 ⋅ sin 2 2 cos p + cos q = 2 ⋅ cos 41 (1) ( 2) Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 228 Een product van goniometrische getallen omzetten in een som of een verschil Toon aan. 2 ⋅ cos α ⋅ cos β = cos ( α + β ) + cos ( α − β ) −2 ⋅ sin α ⋅ sin β = cos ( α + β ) − cos ( α − β ) Volg een analoge werkwijze als voor de formules 2 ⋅ sin α ⋅ cos β en 2 ⋅ cos α ⋅ sin β. Oplossing − Om deze formules op te stellen, vertrekken we van de som- en verschilformules voor de cosinus. cos ( α + β ) = cos α ⋅ cos β − sin α ⋅ sin β (1) ( 2) cos ( α − β ) = cos α ⋅ cos β + sin α ⋅ sin β − We tellen de overeenkomstige leden van (1) en (2) op. cos ( α + β ) + cos ( α − β ) = 2 ⋅ cos α ⋅ cos β, of nog, 2 ⋅ cos α ⋅ cos β = cos ( α + β ) + cos ( α − β ) We trekken de overeenkomstige leden van (1) en (2) van elkaar af . cos ( α + β ) − cos ( α − β ) = −2 ⋅ sin α ⋅ sin β, of nog − 2 ⋅ sin α ⋅ sin β = cos ( α + β ) − cos ( α − β ) 42 Onderzoeksopdracht leerboek bladzijde 246 Vergelijkingen van de vorm a sin x + b cos x = 0 • Los de vergelijking 3sin x − 5 cos x = 0 op naar x met de oplossingsmethode van de homogene vergelijkingen. Oplossing 3sin x − 5 cos x = 0 3sin x − 5 cos x 0 = cos x cos x ⇔ 3 tan x − 5 = 0 ⇔ 5 3 ⇔ x = 0, 6405223127 + kπ, met k ∈ ] ⇔ tan x = • Geef de grafische voorstelling van de oplossingen van de vergelijking 3sin x − 5 cos x = 0. Oplossing Stel f ( x ) = 3sin x − 5 cos x. We tekenen de grafiek van f . De oplossingen van 3sin x − 5 cos x = 0 zijn de nulwaarden van f . ............. ............. 43