O Sturingsinstrumenten voor de manager Juni 1994 Hoofdredactie: dr. A.J. Cozijnsen en prof. ir. drs. W.J. Vrakking rganisatie I N S T R U M E N T E N FILE: A1280 Talent Management: een stapsgewijze benadering Door drs. T.G.C. van Aken1 Wat is het probleem? Voor abonnementen en losse nummers: Samsom BedrijfsInformatie bv. Met name in de tweede helft van de jaren tachtig is het besef sterk gegroeid dat in organisaties succes afhankelijk is van mensen. In het vorige decennium ontstond om die reden de term Human Resource Management. Een goede Nederlandse term hiervoor is Talentenbeleid. Het gaat er immers om organisaties zo in te richten dat mensen bereid zijn om hun talenten niet alleen buiten het bedrijf te gebruiken, en dat doen ze graag en veelvuldig, maar ook binnen de arbeidsorganisatie. Daarmee wordt Talentenbeleid in hoge mate een managementvraagstuk: hoe kan een manager er voor zorgen dat talenten inderdaad worden benut? Adres: Postbus 4, 2400 MA Alphen aan den Rijn. Tel.: 01720-66800, fax: 01720-75933. 1 O rganisatie INSTRUMENTEN Kernvragen Wat is nodig om als leider effectief met talenten van medewerkers om te gaan? ● Wat is motivatie en bestaan ongemotiveerde mensen eigenlijk wel? ● Welke aspecten van motivatie zijn te beïnvloeden? ● Hoe maak je goede taakstellingen? ● Hoe zit gedragsbeïnvloeding in elkaar? ● Hoe krijg je acceptatie voor voorstellen? ● In welke organisaties komen talenten aan hun trekken? 1. Wat is Talent Management? Talent Management definieer ik als de wijze waarop managers omgaan met hun medewerkers om hun talenten zo veel mogelijk in te zetten ten behoeve van het succes van de organisatie. Onder talent versta ik, met Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, de natuurlijke begaafdheid en/of kundigheid van mensen. Talent Management is daarmee een dagelijkse activiteit van leidinggevenden. Iedereen heeft immers talenten en het is de kunst van management deze te ontdekken, te stimuleren en te richten op organisatiesucces. Niet het aantrekken van talent staat daarmee centraal, maar het tot bloei en ontplooiing laten komen. En dit heeft alles te maken met het motiveren van personeel en stijl van leidinggeven. Talent Management als managersgedrag zegt dus veel over de houding die de leider tegenover zijn mensen inneemt. 2. Keuze voor dit instrument In een recent onderzoek ging Vernooij (1990) na welke managementvaardigheden men in organisaties belangrijk vond met betrekking tot het succes van de organisatie èn in welke mate men deze vaardigheden ook aanwezig achtte. Na analyse op veertien vaardigheden bleken er vier factoren (benaderingen) belangrijk gevonden te worden op het terrein van Talent Management: ● de carrièrebenadering, waarbij het gaat om loopbaanbegeleiding, carrièreplanning, management development en promotiesystemen; ● de begeleidingsbenadering, hetgeen betrekking heeft op het geven van feedback, communiceren over taken en functioneringsproblemen; ● de prestatiebenadering die zich vooral richt op het vastleggen van prestatienormen, prestatiebeoordeling en verbeteringsafspraken; ● de beïnvloedingsbenadering, waarbij het gaat om adviesvaardigheden en het beïnvloeden van anderen. Het onderzoek van Vernooij naar belang en aanwezigheid van deze vier benaderingen gaf in rangschikking het in figuur 1 weergegeven beeld. Figuur 1: Benadering Talent Management Benadering 2 belang aanwezigheid rangorde verschil begeleidingsbenadering 1 3 -2 carrièrebenadering 2 1 1 prestatiebenadering 3 4 -1 beïnvloedingsbenadering 4 2 2 Samenvattend betekent dit dat vaardigheden van managers vooral vergroot moeten worden als het gaat om het begeleiden van talenten en het vastleggen en afspreken van prestatienormen. Zo ontstond een instrument dat vooral een ander gedrag van de manager vraagt. Hoe hij zijn mensen leidt en omgaat met hun talenten is de kern van dit instrument. 3. Achtergrondinformatie ■ Motivatie Waarom gedragen mensen zich zoals zij dat doen? Daarover gaat motivatie. Motivatie is wat mensen in beweging brengt, tot actie leidt of tot handelen aanzet. Motivatie is de drijfveer tot gedrag. Met behulp van het begrip motivatie zoeken wij een verklaring voor gedragsverschillen tussen mensen. Waarom werkt de ene mens harder of effectiever dan de andere, waarom houdt de een zich wel en de ander zich niet aan afspraken? In zijn meest simpele vorm start het proces van motivatie bij de bewuste of onbewuste constatering van een onbevredigde behoefte. Op basis daarvan wordt een doelstelling geformuleerd en een handeling gekozen om die doelstelling te realiseren. Na het bereiken van de doelstelling ontstaan bewust of onbewust nieuwe behoeften en is de cirkel gesloten (zie figuur 2). Figuur 2: Basisredenering Motivatie DOELSTELLING ➤ ➤ BEHOEFTE HANDELING ➤ ➤ DOELREALISATIE Dit betekent nu dat ongemotiveerd gedrag niet bestaat. Elk gedrag is gebaseerd op een bewust of onbewust geformuleerde doelstelling, voortgekomen uit een behoefte. Managers die spreken over ongemotiveerde medewerkers hebben het dus mis! Medewerkers kunnen hooguit tot iets anders gemotiveerd zijn dan de manager wenst. Sterker nog, zeer vaak wordt gebrek aan de juiste motivatie veroorzaakt door managers zelf. Het motivatievraagstuk is dus niet de vraag naar het aanbrengen van motivatie, maar naar het richten of ombuigen van motivatie. En dat laatste betekent dat de manager de plicht heeft te achterhalen wat er de oorzaken van zijn dat medewerkers tot iets anders gemotiveerd zijn dan hij graag wil. Want alleen dan zal hij weten waar de aangrijpingspunten voor verandering liggen. 3 O rganisatie INSTRUMENTEN Bij dit alles is van belang te onthouden dat motivatie vanuit twee richtingen wordt ‘gevoed’: van binnenuit en van buitenaf. Bij motivatie van binnenuit, de interne factoren, gaat het dan vaak om persoonskenmerken, dingen die geleerd zijn, invloeden van de eigen levensgeschiedenis e.d. Bij motivatie van buitenaf, de externe factoren, gaat het om de reacties van de omgeving op het vertoonde gedrag, de waardering of afkeuring die men oogst, de aandacht die men krijgt of de resultaten die men boekt. Alle gedrag is een mengeling van beide soorten motivatie. Anders gezegd: elk gedrag kent zowel interne als externe drijfveren. Veelal is ook het onderscheid tussen beide moeilijk aan te geven. Een financiële beloning voor een prestatie is een drijfveer van buitenaf, maar deze werkt natuurlijk alleen als ik, van binnenuit geredeneerd, ook graag geld wil krijgen. Succesvolle managers hebben geleerd zich met de interne drijfveren voor gedrag niet of slechts in beperkte mate bezig te houden. Niet dat die er niet zijn, maar ze zijn zo moeilijk te beïnvloeden. De succesvolle manager werkt alleen met externe drijfveren, die kan hij beïnvloeden en richten of ombuigen. Het basismodel van figuur 2 is dus niet genoeg, we zullen er dieper op in moeten gaan. ■ De verwachtingstheorie Mensen hebben verwachtingen ten aanzien van de gevolgen van hun gedrag en kennen een bepaalde waarde toe aan die gevolgen. Door Vroom (1964) is deze theorie, oorspronkelijk gebaseerd op het werk van Lewin in de jaren dertig, nader uitgewerkt. De formele vorm van de verwachtingstheorie is: M = f (V,W). Motivatie (M) is daarin een functie (f) van Verwachting (V) en Waarde (W). De waarde van de gevolgen (W) is het saldo van de positieve en negatieve aspecten van die gevolgen. Het is dus niet alleen de waarde van de gevolgen (W) op basis waarvan iemand een gedragsalternatief kiest, maar hij schat ook in hoe groot de kans is dat het gekozen gedragsalternatief ook metterdaad leidt tot die gevolgen (V). Anders gezegd: als iemand over keuzemogelijkheden beschikt zal hij altijd datgene kiezen waarvan hij de kans het grootst acht dat het voor hem meer positief dan negatief gewaardeerde opbrengsten zal opleveren. Porter en Lawler (1968) voegden daar nog een tweetal aspecten aan toe. Zij betoogden dat enerzijds de vaardigheden die iemand bezit om het gekozen gedragsalternatief uit te voeren ook van invloed zijn op motivatie. En anderzijds zijn op motivatie ook van invloed de taakopvatting van betrokkene en de wijze waarop taakstellingen met de superieur zijn overeengekomen. In figuur 3 zijn Vroom en Porter en Lawler gecombineerd weergegeven. m Geschatte waarde van de opbrengsten l l Verwachte kans op de opbrengsten k 4 Vaardigheden Gedrag m l l k Opbrengsten Taakopvattingen Figuur 3. Motivatiemodel naar Vroom, Porter en Lawler. We komen nu terug bij de manager, die voor de vraag staat hoe hij ervoor moet zorgen dat zijn medewerkers hun talenten inzetten ten behoeve van het succes van de organisatie. Op basis van de verwachtingstheorie omtrent motivatie heeft hij nu een scala van vier mogelijkheden: 1. Het creëren van de juiste taakopvattingen door goede taakstellingsgesprekken. 2. De medewerkers op basis van vastgestelde leernoodzaak in de gelegenheid stellen tot voortdurende opleiding. 3. Het beïnvloeden van de waarde van de opbrengsten. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen gewenst en ongewenst gedrag. Bij gewenst gedrag zal de manager de positieve effecten opvoeren en de negatieve zoveel mogelijk verwijderen. Bij ongewenst gedrag ligt dit uiteraard precies andersom. 4. Het vergroten van de kans dat de opbrengsten ook volgen op het gekozen gedrag. Alvorens echter op deze methoden en technieken van Talent Management in te gaan is het nodig kort stil te staan bij stijlen van leidinggeven en leiderschapseffectiviteit. Het is immers niet voor de hand liggend dat de door mij voorgestane aanpak van Talent Management zomaar past binnen elke leiderschapsstijl. 4. Het instrument zelf Talent Management als instrument voor leidinggeven wordt als een cyclisch proces beschouwd dat uit zeven stappen bestaat. De cyclus wordt even snel doorlopen als de cyclus van taken van de medewerker duurt. Het is als zodanig een cybernetisch proces, waarbij voortdurende kwaliteitsverbetering met gebruikmaking van de talenten van de medewerkers het doel is. Schematisch is deze stapsgewijze benadering weergegeven in figuur 4. Figuur 4: Talent Management stapsgewijs. ➤ 1. Taakstelling afspraak 2. Gedragsbechrijving specificeer gedrag Verandering legitiem? > nee > stop ➤ ➤ 3. Gedragsanalyse voor-/natoestand 7. Gespreksvoering begeleiding/correctie ➤ ➤ 5. Opbrengsten beïnvloeden 4. Balans opmaken weeg de invloed ➤ 6. Verwachtingen beïnvloeden ➤ ➤ Verandering noodzakelijk? > nee > stop 5 O rganisatie INSTRUMENTEN 5.Hoe te gebruiken? De in figuur 4 (pagina 5) weergegeven stappen zien er als volgt uit: ■ Stap 1: Taakstelling Een taakstelling is een afspraak tussen chef en medewerker omtrent de doelstellingen van een uit te voeren taak. Als zodanig dienen taakstellingen een taakmissie te hebben, afgeleid van de missie van de afdeling van betrokkene, op zich - uiteindelijk - weer afgeleid van de missie van de organisatie. Op deze wijze weet de taakbeoefenaar welk schakeltje hij vormt in het grotere geheel van de organisatie. Een taakstelling zal doorgaans bestaan uit een drietal zaken. Ten eerste dienen de resultaten van de taak te worden omschreven. Resultaten zijn de opbrengsten van een uitgevoerde taak. Van de taak van een secretaresse zijn dat bijvoorbeeld gemaakte afspraken, uitgewerkte notulen, verzonden rapporten e.d. Ten tweede dienen in een taakstelling de indicatoren te zijn vastgelegd. Indicatoren zijn de beoordelingsmaatstaven aan de hand waarvan kan worden bepaald of het resultaat voldoet aan de kwalitatieve en kwantitatieve normen. In het voorbeeld van de secretaresse zijn dit zaken als zorgvuldigheid, accuratesse, netheid, tempo e.d. Ten derde bevat een taakstelling een opsomming van activiteiten welke door de taakbeoefenaar moeten worden uitgevoerd. In het voorbeeld van de secretaresse gaat het om het plegen van telefoontjes, het bijhouden van een agenda, het typen van stukken etc. Een goed opgebouwde taakstelling telt hooguit zeven à acht resultaten en per resultaat circa drie à vier indicatoren. Activiteiten worden genoteerd voor zover de taakbeoefenaar nog onbekend is met de taak. Wanneer een taakstelling schriftelijk wordt vastgelegd zal dus circa 20% van de tekst gemoeid zijn met resultaten, 70% met indicatoren en slechts 10% handelt over de operationele activiteiten zelf. In de praktijk wordt echter nogal eens de fout gemaakt om veel tekst te besteden aan activiteiten. En daarmee wordt de handelingvrijheid voor medewerkers onnodig ingeperkt. In een taakstellingsgesprek tussen chef en medewerker zal de invloed van de medewerker het geringste zijn als het over resultaten gaat. Die zijn immers afgeleid van de doelstellingen van de organisatie. De indicatoren kunnen heel goed in onderling overleg worden vastgesteld. En wat de medewerker precies moet doen, en hoe, is nu duidelijk iets dat aan de medewerker kan worden overgelaten. Wanneer een leider op deze manier met taakstellingen omgaat, dan zullen taakopvattingen passen bij wat de organisatie verlangt, terwijl de ruimte voor de talenten van de medewerker toch maximaal is. ■ Stap 2: Gedragsbeschrijving Nadat een taakstellingsgesprek heeft plaatsgevonden gaat de medewerker aan de slag. Zijn chef houdt nu in de gaten of de medewerker inderdaad de afspraken nakomt. Hij doet dat uiteraard niet van minuut tot minuut en zal vooral via de indicatoren kunnen vaststellen of het gedrag, dan wel het resultaat van gedrag er volgens afspraak is. Van belang is daarbij dat de manager scherp onderscheid weet te maken tussen waarnemen en interpreteren. Een uitspraak als ‘hij is lui’ of ‘hij is niet gemotiveerd’ wordt vaak al te gemakkelijk gedaan. Waar het om gaat is dat het gedrag in observeerbare, meetbare, 6 termen wordt beschreven. ‘Hij doet langer dan anderen over een taak’ biedt een beter uitgangspunt voor een gesprek dan ‘hij is lui’. Bovendien zal het ook nog de moeite waard moeten zijn om er als chef iets aan te doen en dat zal alleen zo zijn als het gedrag vaak genoeg voorkomt. Het gedrag, of het resultaat ervan, zal dus gekwantificeerd moeten worden. En hoe beter gedrag is beschreven in observeerbare termen, des te beter is het te kwantificeren. Aan het slot van deze stap wordt beoordeeld of het vanuit de taakstelling (van de kant van de organisatie) legitiem èn de moeite waard is om verandering teweeg te brengen. ■ Stap 3: Gedragsanalyse Als de manager heeft vastgesteld dat het legitiem en tevens de moeite waard is om aan het gedrag van de medewerker meer aandacht te besteden zal hij nog niet zonder meer met zijn medewerker in gesprek gaan. Hij zal eerst analyseren hoe het gesignaleerde gedrag kan worden verklaard. Hij zoekt die verklaringsgrond in twee richtingen: ● wat ging er vooraf aan het gedrag, wat waren oorzaken of aanleidingen?: dit noem ik de voortoestand van het gedrag; ● wat volgde er op het gedrag, hoe is er op gereageerd?: dit noem ik de natoestand van het gedrag. Met een voorbeeld wordt dit snel helder. Iemand komt regelmatig 10 minuten te laat op een vergadering. De voortoestand bevat de antwoorden die betrokkene geeft als hem naar het waarom wordt gevraagd. De natoestand bevat de reacties van voorzitter en deelnemers van de vergadering op zijn regelmatige te laat komen. In figuur 5 is dit voorbeeld uitgewerkt. Figuur 5: Voorbeeld gedragsanalyse Voortoestand l Gedrag File, brug Vorige bespreking Regelmatig 10 minuten Telefoontjes te laat komen Te druk Vergeten l Natoestand Wachten Bijpraten Berisping Negeren `We zijn vast begonnen' `Je hebt niets gemist' ■ Stap 4: Balans opmaken De snelle en slimme lezer heeft aan het voorbeeld uiteraard al gezien waar het heen gaat: welke opbrengsten heeft het te laat komen voor betrokkene en welke waarde hebben die opbrengsten? En het zal duidelijk zijn dat wachten, bijpraten en ‘Je hebt niets gemist’ positieve opbrengsten zijn: dit moedigt betrokkene aan om de volgende keer weer te laat te komen. Negeren en ‘We zijn vast begonnen’ is op z’n hoogst neutraal en alleen een berisping werkt wellicht ontmoedigend. Per saldo is dus eenvoudig te voorspellen waartoe betrokkene de volgende keer gemotiveerd zal zijn. De ‘balance of consequences’, zoals Brown (1982), de grondlegger van dit instrument, het noemt, slaat door naar het instandhouden en aanmoedigen van ongewenst gedrag. De succesvolle manager zal 7 O rganisatie INSTRUMENTEN in een dergelijke situatie deze balans snel wijzigen. En hij ziet bovendien snel in dat de voortoestand meestal buiten zijn invloedsfeer ligt. Overigens, bij gewenst gedrag kan de balans óók precies verkeerd hangen! Met een voorbeeld maak ik dit duidelijk: een vergadering onder tijdsdruk, einde werktijd is al gepasseerd, nog enkele agendapunten te gaan en op dit moment komt een medewerker met een briljant idee om een probleem aan te pakken. Het idee krijgt waardering, maar er is beslist onderzoek nodig en er kan niet maar zo even in haast over besloten worden. Reacties in de trant van : ‘Daar moeten we de volgende keer maar eens over verder praten’ zullen nauwelijks aanmoedigen om met nieuwe ideeën te komen. Maar wat te denken van: ‘Uitstekend idee zeg! Werk dat eens uit in een notitie en dan zetten we dat op de agenda van de volgende vergadering’. Het is mijn overtuiging dat voor veel mensen met goede ideeën dit geen aanmoediging is. Betrokkene zit immers in negen van de tien gevallen niet om werk verlegen. Dus voor hij weer eens een idee lanceert, denkt hij eerst nog drie keer na en laat het vervolgens hoogstwaarschijnlijk achterwege. Het goed analyseren van de waarde van de opbrengsten van gedrag (Vroom) en de gevolgenbalans (Brown) is voor de effectieve manager de sleutel tot Talent Management. Al te gemakkelijk hangen de balansen precies verkeerd, zoals met bovenstaande voorbeelden is geïllustreerd. De stappen 2 t/m 4 worden tezamen Functioneringsanalyse genoemd. ■ Stap 5: Waarde van de opbrengsten beïnvloeden Het analyseren van, zowel gewenst als ongewenst, gedrag in termen van voor- en natoestand en het in kaart brengen van de gevolgenbalans is dus de kern van Talent Management. Het verbeteren, instandhouden of bereiken van gewenst gedrag kan nu langs twee wegen verlopen: het beïnvloeden van de voortoestand en het beïnvloeden van de natoestand. Doorgaans heeft de manager weinig mogelijkheden om de voortoestand te beïnvloeden, zoals ook in het voorbeeld van figuur 5 te zien was. De enige echte manier om greep te krijgen op de voortoestand is via scherpe taakstellingen, zoals besproken is. Blijft dus over het beïnvloeden van de natoestand. Dit betekent dat het beïnvloeden van de waarde van de opbrengsten in de meeste gevallen de aangewezen weg is om mensen ertoe te bewegen hun talenten in te zetten ten behoeve van de organisatie. De effectieve manager zal daarom voortdurend analyserend nagaan of in de natoestand de balans van zowel gewenst als ongewenst gedrag in de juiste stand hangt. Is dat niet het geval, dan heeft hij vier mogelijkheden de balansen in orde te brengen: ● het toevoegen van positieve opbrengsten aan gewenst gedrag: belonen en aanmoedigen dus; dit is van de vier de meest effectieve; ● het wegnemen van de negatieve opbrengsten van gewenst gedrag: ontmoedigende gevolgen en reacties voorkomen; ● het wegnemen van positieve opbrengsten van ongewenst gedrag: aanmoediging voorkomen; ● het toevoegen van negatieve opbrengsten aan ongewenst gedrag: bestraffen en 8 ontmoedigen derhalve; van de vier is dit vaak de minst effectieve, omdat wellicht het ongewenste achterwege blijft, maar daarmee het gewenste nog niet automatisch ontstaat; bovendien kan deze aanpak negatieve gevolgen hebben voor het werkklimaat. Indien de leider zich in zijn gedrag laat leiden door deze inzichten, dan kan hij de motivatie van zijn medewerkers zo richten dat hun talenten niet alleen worden benut, maar dat medewerkers deze ook met plezier zullen inzetten ten behoeve van de organisatie. ■ Stap 6: Verwachtingen beïnvloeden De tweede mogelijkheid voor het beïnvloeden van de natoestand is het beïnvloeden van de verwachtingen die de medewerker heeft omtrent de kans dat de positieve en/of negatieve opbrengsten ook zullen volgen na het gekozen gedragsalternatief. Het beïnvloeden van verwachtingen is essentieel, omdat hiermee de cirkel van het motivatiemodel wordt gesloten. Moeilijk is het niet. Het vergt slechts zelfdiscipline van de leider. Hij let op drie zaken: ● de opbrengst moet de medewerker persoonlijk raken en niet, zoals zo vaak gebeurt, het collectief; ● de opbrengst dient direct te volgen en niet een hele tijd later; voor systemen van gratificaties e.d. is dat dus lastig; ● het moet door de chef zeker worden gesteld dat de opbrengst inderdaad volgt. ■ Stap 7: Gespreksvoering Leidinggeven vindt in zeer belangrijke mate plaats door middel van gesprekken tussen de leider en zijn mensen. Het functioneringsgesprek is daarvan het belangrijkste middel. In het kader van Talent Management krijgen deze gesprekken een specifieke inhoud: de leider bespreekt taakstellingen, benodigde vaardigheden, bespreekt positieve en negatieve opbrengsten van goed en niet goed functioneren en stelt deze opbrengsten zeker. Van bijzonder belang is dat de leider de talenten van zijn medewerkers benut bij het ontwikkelen van oplossingen voor gerezen problemen. Hij maakt voortdurend gebruik van de relatie tussen kwaliteit van een oplossing of maatregel en acceptatie van die oplossing of maatregel. In 1963 is deze ‘grondwet’ voor leidinggeven door Maier als volgt geformuleerd: E = K x A. Deze regel zegt dat effectiviteit (E) van beslissingen en maatregelen altijd de resultante is van de kwaliteit (K) van die beslissingen of maatregelen en de acceptatie (A) ervan door betrokkenen. Let een manager nu alleen op de K dan kan de E wel eens te laag blijken. Luistert hij echter naar de voorstellen van de medewerker, dan is in elk geval de A hoog. Als E later blijkt tegen te vallen, zullen medewerkers, indien daar toe uitgenodigd, alleen via het verbeteren van de K op een hogere E uit kunnen komen. De weg naar een hogere E lijkt dan een omweg, maar talenten gebruiken geeft altijd een betere sfeer en betere arbeidsrelaties. Functioneringsgesprekken voeren in het kader van Talent Management is geen jaarlijkse formele aangelegenheid, maar een continue bezigheid van de talentmanager. Telkens weer zal worden geëvalueerd hoe de afspraken zijn uitgekomen en of dit nog kan worden verbeterd. En indien ze niet zijn uitgekomen, dan wordt er met de medewerker geanalyseerd op oorzaken en wordt met de medewerker gezocht naar oplossingen. De leider zal 9 O rganisatie INSTRUMENTEN daarbij telkens scherp in de gaten houden of de taakstelling aanscherping of aanvulling behoeft. En daarmee is de cirkel rond. 6. Wanneer en waar toe te passen? In het voorgaande heb ik Talent Management beschreven als de wijze waarop de leider met zijn mensen omgaat om menselijk talent in organisaties zoveel mogelijk te benutten. Als zodanig past Talent Management bij Talentenbeleid, hetgeen naar mijn mening het beste Nederlandse woord voor Human Resource Management is. Talentenbeleid omvat uiteraard een heel scala aan methoden en technieken. Deze methoden en technieken zijn overigens vaak gebaseerd op oudere theorieën, zoals hierboven wel is gebleken. Gecombineerd met nieuwe inzichten omtrent het belang van het functioneren van mensen voor het succes van de organisatie ontstaan zo wel verbeterde inzichten op het terrein van de personele problematiek. Allereerst ontstaan andere opvattingen over de wijze waarop de personeelsfunctionaris met het lijnmanagement moet omgaan. Zo is gepleit voor de term ‘Management Ondersteunend Personeelswerk’ (Van Aken en Plaisier, 1993). Daarnaast ziet men de term personeelsmanagement ontstaan. Ik ben met de term, zoals deze doorgaans gebruikt wordt, niet gelukkig. Personeelsmanagement is mijns inziens managen van personeel en als zodanig een verantwoordelijkheid van de lijnmanager. De term personeelsmanagement hanteren voor activiteiten en/of instrumenten van de personeelsdienst, vertroebelt de zaak en kan leiden tot onduidelijkheid over rollen. Bij personeelsmanagement in de lijn hoort managementondersteunend personeelswerk in de staf. Talent Management is een onderdeel van personeelsmanagement, door de lijn dus. De personeelsfunctionaris staat de lijnmanager met professionele adviezen terzijde en verleent ondersteunende diensten. 7. Resultaten en follow up Organisaties die systematisch en stapsgewijs aandacht gingen besteden aan Talent Management bereikten een grotere samenhang binnen het gehele instrumentarium op het terrein van mens en organisatie. Vooral de verantwoordelijkheden van P&O enerzijds en van het lijnmanagement anderzijds werden veel duidelijker. In figuur 6 op de pagina hiernaast is dit weergegeven. Daarin bevat blokje 9 de samenvatting van de stappen 2 t/m 4 (gedragsbeschijving, gedragsanalyse, balans opmaken) en zijn de blokjes 10 en 11 gericht op de stappen 5 t/m 7 (opbrengsten beïnvloeden, verwachtingen beïnvloeden, gespreksvoering). Belangrijk voordeel: de discussie over zaken als ‘terug naar de lijn’ krijgen door de inbedding van dit instrument reliëf. Wie verantwoordelijk is voor wat, is nu helder. 8.Voorbeelden uit de praktijk Brown (1982) onderscheidt op basis van stap 4 (Balans opmaken) een viertal typen organisaties (zie figuur 7 op pagina 13): 10 P&O + management Primaire terrein P&O Primaire terrein management Geformuleerde bedrijfsfilosofie 1. Functieprofielen 7. Motivationeel leiderschap ▼ ▼ 8. Taakstelling 3. "Man" functie beschrijvingen ▼ ▼ 4. Organieke functiebeschrijvingen 9. Functioneringsanalyse ▼ 6. Functioneringsadviezen 10. Functioneringsgesprekken ▼ ▼ ▲ ▼ 11. Begeleiding/correctie ▼ ▼ 13. Discipline-/slecht nieuwsgesprekken ▼ 14. Vertrek-/overplaatsingsregeling ▼ 5. Functiewaardering ▼ ▼ ▼ 2. Functietyperingen ▼ ▼ ▼▼ ▼▼▼ ▼ ▼ ▼ ▼ ▼ 15. Gedifferentieerde beloning 12. Beoordelingsgesprekken Realiseren bedrijfsfilosofie ▼ ▼▼ ▼ Figuur 6: Functioneringsinstrumentarium Mens en Organisatie Een korte omschrijving van de blokjes van schema 6 is weergegeven in een apart kader (pagina 15 en 16). 11 O rganisatie INSTRUMENTEN Type 1: De gezonde organisatie - de balansen hangen goed: het gewenste wordt positief en het ongewenste negatief gewaardeerd. In deze organisatie zullen mensen hun talenten net zo graag binnen het werk gebruiken als buiten het werk. Deze organisaties voeren echt Talentenbeleid en Personeelsmanagement (in de lijn). Type 2 : De gevaarlijke organisatie - het maakt niet uit wat je doet, de negatieve opbrengsten overheersen, alle gedrag wordt aangemoedigd. Veel bureaucratische organisaties behoren tot dit type: het goede loopt vast in het woud van regels en procedures, welke het slechte in stand houdt. Het is het soort organisatie waar mensen hun talenten gebruiken voor het bedenken van een slimme manier om de regels te ontduiken. Nieuwe regelgeving is daarvan steeds het gevolg, met nieuwe uitdagingen als vanzelfsprekend gevolg. Type 3: De pret - organisatie - het maakt niet uit wat je doet, de positieve opbrengsten overheersen, alle gedrag wordt aangemoedigd. Onderzoeks- of researchinstituten behoren vaak tot dit type. Als het onderzoek niet oplevert wat gezocht werd dan heeft men in elk geval goed werk verricht. Type 4: De dwaze organisatie - de balansen hangen precies verkeerd om; veel organisaties vertonen onbewust en onbedoeld dit beeld. Veel organisaties bezuinigen op deze manier. Een voorbeeld. De directie geeft 3 sectormanagers opdracht om bezuinigingsplannen in te leveren tot een hoogte van 5% van hun kosten. Manager A heeft een goede werksfeer en kundige medewerkers. Met veel betrokkenheid en creativiteit komt hij tot 7%. Manager B doet met zijn mensen ook z’n best en de 5% wordt - weliswaar met moeite gehaald. Manager C heeft het altijd te druk en kan aan de opdracht niet zoveel tijd besteden. Resultaat: 3% bezuiniging. In zeer veel organisaties zullen de voorstellen van alle drie de sectoren worden aanvaard vanuit de gedachtengang dat gemiddeld genomen de doelstelling van 5% bezuiniging dan is gehaald. Maar welk effect heeft dit op elk van die drie sectoren? Het spreekt vanzelf. En wat doen ze de volgende keer? En wat zullen talentvolle medewerkers tenslotte doen? Bijna retorische vragen zou je zeggen. Maar toch. 9.Samenvatting De Talent Manager maakt gebruik van de Verwachtingstheorieën over motivatie, zoals door Vroom ontwikkeld en door Porter en Lawler aangevuld. Talent Management is daarmee leiderschapsgedrag en geen systeem van regels of procedures voor werving en selectie, loopbanen, beloningen of wat dies meer zij. Deze instrumenten vinden uiteraard wel een plaats binnen talentenbeleid, maar Talent Management vang je niet in een systeem. Talent Management kan alleen plaatsvinden vanuit een open en respectvolle houding tegenover elke individuele medewerker. Uitgangspunt is dat iedereen talenten heeft en deze graag wil inzetten voor het werk. De methoden en technieken van Talent Management vallen uiteen in een tweetal elkaar aanvullende benaderingen: de prestatiebenadering en de begeleidingsbenadering. Bij de prestatiebenadering gaat het om het vastleggen van taakstellingen in termen van resultaten, indicatoren en activiteiten. Verder past permanente aandacht voor opleiding, vorming en training hierbij. 12 Figuur 7: Soorten organisaties 1. GEZONDE ORGANISATIE 4. DWAZE ORGANISATIE gewenst gewenst negatief positief negatief positief ongewenst ongewenst positief negatief negatief positief 2. GEVAARLIJKE ORGANISATIE 3. PRET-ORGANISATIE gewenst gewenst positief negatief negatief ongewenst positief ongewenst negatief positief negatief positief 13 O rganisatie INSTRUMENTEN Bij de begeleidingsbenadering gaat het om het beïnvloeden van gedrag, zodanig dat het gewenste wordt verbeterd, behouden of bereikt. De opeenvolgende stappen zijn gedragsbeschrijving, gedragsanalyse, balans opmaken, beïnvloeden van de opbrengsten van gedrag en het beïnvloeden van de verwachtingen aangaande deze opbrengsten. In gespreksvoering wordt maximaal gebruik gemaakt van de ideeën die de medewerker aandraagt. Voor succes van organisaties is het inzetten van talenten van levensbelang. Aangezien mensen hun talenten graag willen gebruiken zoeken zij die situaties of organisaties waarin zij de gelegenheid daartoe nadrukkelijk krijgen. En dat mensen hun talenten graag gebruiken valt eenvoudig af te lezen aan wat mensen in hun vrije tijd allemaal doen. Helaas zijn organisaties vaak zo ingericht dat al dat talent onderbenut blijft. Het zal de Talent Manager niet overkomen. 10. Literatuursuggesties Aken, Teun van en Kees Plaisier (red.), Leerboek Sociaal Beleid, Lemma, Utrecht, 6e druk, 1993. Aken, Teun van en Jan J. de Vries, Functioneringsgesprekken heruitgevonden, in Personeelbeleid, 1989, no. 7/8. Brown, Paul C., Managing behavior on the job, John Wiley & Sons, New York, 1982. Porter, L.W. , and Lawler, E.E., Managerial Attitudes and Performance, Irwin-Dorsey, Homewood Illinois, USA, 1968. Vernooij, G.A., Talent Management is managersgedrag, in DESKunde, februari 1990. Vroom, V.H., Work and Motivation, John Wiley & Sons, New York, 1964. Noten 1 14 De auteur heeft de leiding van Rijntraining, de opleidingsdochter van Rijnconsult BV te Oosterbeek. Rijntraining verzorgt als licentiehouder van Kepner Tregoe Inc. USA trainingen Talent Management®. Bijlage Omschrijving blokjes figuur 6 INSTRUMENT Wat Doel 1. Functieprofielen • karakteristiek • werving/selectie 2. Functietyperingen • ordening van taken in • functieboek functies 3. • reorganisatie • rangindicaties • inpassen Man-functie- • activiteiten • functiewaardering beschrijvingen • verantwoordelijkheden/ (weging) bevoegdheden 4. Organieke functiebeschrijvingen • doorvertaling van organisatiedoelstellingen • functiewaardering (weging) naar afdelings- en functiedoelstellingen 5. Functiewaardering • systeem om functies te classificeren 6. Functioneringsadviezen • aanwijzingen voor • schaalwaarde (= beloning) bepalen • ingroeien in de functie medewerkers om in • definitieve benoeming te groeien in een andere • loopbaan (nieuwe) functie 7. Motivationeel leiderschap • leiderschapsgedrag afgestemd op betrokkenheidsniveau medewerker • talenten van mensen benutten • medewerkers ontwikkelen 8. Taakstelling • taakdoelstellingen • taakduidelijkheid • resultaten, indicatoren, • organisatieblauwdruk activiteiten is gereed Vervolg op pagina 16 15 O rganisatie INSTRUMENTEN Vervolg van pagina 15 9. Functioneringsanalyse 10. • methode voor beschrijven en/of bereiken van functiegedrag gewenst gedrag Functionerings- • formeel tweegesprek • personeelsontwikkeling gesprekken • verwachtingen beïnvloeden • terugkoppeling op • lange termijn 11. • verbeteren, handhaven en verklaren van Begeleiding en • dagelijkse contacten correctie • bijsturen van functioneren functiegedrag • in het spoor houden en brengen van medewerkers • opbrengsten beïnvloeden 12. Beoordelings- • formeel tweegesprek gesprekken • éénrichtingsverkeer • uitspreken van een kwalificatie • prestatiebeloning 13. Discipline-/slecht- • overbrengen van nieuws-gesprekken onomkeerbare • laatste kans voor goed functioneren besluiten m.b.t. functioneren • uitbannen slecht functioneren 14. 15. Vertrek-/ • overplaatsen/ontslaan • kwaliteitsverbetering overplaatsings- slecht functionerende personeelsbestand regelingen medewerkers Gedifferentieerde beloning • vormen van prestatie- • stimuleren tot extra inzet beloning © 1994. Overname tekst: het overnemen en vermenigvuldigen van teksten is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgever en redactie streven naar actuele en zo accuraat mogelijke informatie, zij kunnen evenwel geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventueel blijkende onvolkomenheden in die informatie. 16