Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden Werkdocument 1 Gebiedsdoelen, ecosysteemdiensten en selectie van bodemindicatoren. 1. Inleiding Dit project analyseert sleutelindicatoren voor duurzaam gebruik van veenweidenbodems. Duurzaam bodemgebruik is gerelateerd aan doelen voor de veenweiden benoemd door gebruikers (veehouders en natuurbeheerders) en overheden. Deze doelen worden vertaald naar diensten die de bodem levert om deze doelen te bereiken. Deze diensten kunnen worden geleverd dankzij tal van fysische, chemische en biologische processen in de bodem. Het functioneren van deze diensten wordt in dit project op verschillende manieren geanalyseerd door het meten van indicatoren. Indicatoren zijn een soort dashboard van het functioneren van de bodem. Soms wordt in dit project het resultaat van de dienst zelf gemeten (zoals productie of biodiversiteit), een andere keer zijn het kritische indicatoren die het functioneren van de ecosysteemdienst goed representeert of de voorwaarden ervoor (zoals pH voor bacteriële activiteit en wormen) en een enkele keer wordt het proces zelf gemeten (zoals mineralisatie). De uitdaging is om indicatoren te selecteren die ertoe doen, onderlinge samenhang vertonen en kosteneffectief zijn. De selectie die voor de eerste fase van dit project is gemaakt, is gebaseerd op literatuur, op expertkennis van leden van het consortium1, op inpassing in lopende projecten van leden van het consortium, mogelijkheden voor contrafinanciering (kosten effectiviteit) en bruikbaarheid voor gebruikers (natuurbeheerders en veehouders). De belangrijkste gebiedsdoelen zijn gekoppeld aan noodzakelijke ecosysteemdiensten (paragraaf 2). Vervolgens is een koppeling gemaakt tussen de ecosysteemdienst en indicatoren die iets over die dienst zeggen (paragraaf 3). Leden van het consortium hebben geadviseerd over nut, noodzaak en haalbaarheid van de indicatoren en op basis daarvan is een selectie gemaakt voor de lijst met indicatoren waarin de eerste fase van het project wordt gewerkt, tevens de prijs ervan in acht nemend. De verbinding tussen doelen, diensten en indicatoren wordt hieronder beschreven en geanalyseerd. Eind 2010, wanneer alle gegevens van de indicatoren er liggen en deze zijn geanalyseerd en geïnterpreteerd wordt deze kennis geactualiseerd. 2. Van doelen naar ecosysteemdiensten De maatschappelijke doelen voor de veenweiden zijn in een matrix verbonden met ecosysteemdiensten (zie tabel 2.1). De klimaatdoelen mitigatie en adaptatie worden apart besproken in hoofdstuk 4. De andere doelen worden hieronder kort toegelicht. Waterkwaliteit De bodem zuivert het water door het te veel aan nutriënten af te breken (nitraat), dan wel te binden (fosfaat), al dan niet tijdelijk. Ook andere stoffen kunnen door de bodem worden afgebroken of vastgelegd, zoals polycyclische aromaten en zware metalen. Veenweiden natuur Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen de botanische doelstelling en de weidevogeldoelstelling, omdat beiden verschillende diensten van de bodem vragen. Voor de botanische doelstelling (hoge soortenrijkdom) levert de bodem twee diensten: (weinig) voedingsstoffen en (veel) water. Die samen zorgen voor de dienst habitat voor de soorten. De weidevogeldoelstelling vraagt dat de bodem habitat levert door te zorgen voor voedsel (bodem en vegetatiegebonden fauna) en de bodem kan dat leveren door o.a. voldoende nutriënten te leveren, waarvan bodemfauna kan leven. Melkveehouderij 1 Consortium bestaat uit opdrachtgevers, stakeholders en uitvoerders wim dijkman | wdijkman@clm.nl | nick van eekeren | n.vaneekeren@louisbolk.nl 1 Productiefunctie is gekoppeld aan de melkveehouderij en de bodem kan dat doel ondersteunen door water goed te transporteren zodat de verhouding water en lucht optimaal is voor de beworteling. De bodem levert de voedingsstoffen aan de planten en de draagkracht voor koeien en machines om het gewas te oogsten. watertransport en doorlaatbaarheid x zuivering van water nutrientenlevering (in de tijd) x x x voedsellevering x x Productie functie x x x x draagkracht Habitat veeh x melk x oude rij elnat uur weid enatu ur rkwa liteit wate x x weid evog x x veen waterretentie en wateropslag adap mitig atie k tatie k limaa limaa t t Tabel 2.1 Van doelen naar ecosysteemdiensten x x x 3. Ecosysteemdiensten en Bodemindicatoren De bodemindicatoren zijn het dashboard voor het functioneren van de bodem. Zij geven een indicatie voor bodemprocessen die ecosysteemdiensten opleveren. Zo treedt waterinfiltratie op in de bodem door een lagere bodemweerstand dankzij een hoge wormenactiviteit met wormengangen. We lezen dit af aan het aantal regenwormen of aan de bodemweerstand. Voor de beschrijving van de rol van de indicatoren maken we een onderscheid tussen drie type indicatoren: Onderliggende indicatoren, die min of meer een vast gegeven vormen; Sturende indicatoren, die de intensiteit van het proces direct beïnvloeden; Resultaat indicatoren, die het resultaat van de ecosysteemdienst weergeven. De veenweidendoelen zijn gekoppeld aan diensten en diensten aan indicatoren. De wijze waarop de diensten worden gestuurd, verklaard, dan wel geïllustreerd door de indicatoren wordt hieronder geschetst. Tabel 5.2 geeft een overzicht van welke indicatoren voor welke ecosysteemdiensten van belang zijn, in de context van het veenweidengebied. Het gaat er niet om een volledig beeld van alle mogelijke factoren te verkrijgen, maar om grip te krijgen welke indicatoren essentieel zijn voor bepaalde diensten en welke interessant zijn omdat ze multifunctioneel zijn. Waterretentie Onderliggend: de belangrijkste indicator voor waterretentie is het organisch stof gehalte. Daardoor is er relatief veel materiaal dat water kan absorberen en dus kan de bodem water vasthouden. Dit is minder logisch dan het lijkt, want organische stof is waterafstotend (hydrofoob) en dat komt terug bij watertransport. Sturend: het organische stof gehalte is tevens sturend. Resultaat: het resultaat van de sturende indicatoren is primair terug te vinden in het aantal wormengangen en wormendichtheid, diversiteit aan regenwormen, bulkdichtheid en bodemstructuur. Deze indicatoren zijn af te leiden uit bijvoorbeeld de indringingsweerstand en waterinfiltratie. Watertransport Watertransport en waterretentie kunnen gedeeltelijk overlappen wat betreft indicatoren maar kunnen ook tegengesteld aan elkaar werken Onderliggend: textuur is een belangrijke verklarende variabele, waarmee het organisch stof gehalte interfereert. In lichte grond is het watertransport veel beter dan in zware kleigrond. Organische stof in de grond kan het watertransport verbeteren, maar tegelijk is organische stof waterafstotend (hydrofoob). Daarmee zijn veengronden met pure veenlagen juist weinig 2 Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden doorlatend. Veen met een aanzienlijk deel minerale bestanddelen heeft grotere waarde voor watertransport (textuur als indicator). Daarnaast is het type organische stof van belang. Daarvoor zijn de C/N verhouding of de verhouding C-totaal/C% in organische stof of HWC belangrijke indicatoren. Sturend: Juist in veenweiden met veel organische stof is het aannemelijk dat wormenactiviteit een belangrijke sturende variabel is, naast het type organische stof. Resultaat: het resultaat komt tot uitdrukking in indicatoren zoals de waterinfiltratie, indringingsweerstand en plasvorming. Waterzuivering Het zuiveren van water betekent dat de bodem stoffen uit het water haalt en adsorbeert. Voorbeelden hiervan zijn de adsorptie van P, zware metalen, e.d. Een tweede manier is dat de bodem stoffen omzet naar elementen die niet belastend zijn voor de omgeving, zoals nitraat dat door bacteriën wordt omgezet naar N2 en O2, maar ook door polycyclische aromaten af te breken door bodemfauna. De zuiverende werking is groter naarmate de verblijftijd van het vocht in de bodem toeneemt, en het contact met bodemdeeltjes intensiever wordt. Onderliggend: onderliggend is bijvoorbeeld het Kationen Adsorptie Complex, gerelateerd aan minerale samenstelling en textuur van de bodem en organisch stof gehalte. Ook P-verzadiging en P totaal zijn indicatoren voor zowel P als andere elementen waarvan gehaltes en adsorptie vaak min of meer samengaan met P. Sturend: de sturende variabelen zijn vooral de intensief???? werkende bodemorganismen, op de eerste plaats bodembacteriën en schimmels. Resultaat: concentratie nutriënten in grondwater/oppervlaktewater (wordt niet gemeten). Nutriëntenlevering Deze functie geeft aan de mate waarin de bodem in staat is nutriënten op te slaan en weer af te geven in dienst van de groei van planten. Onderliggend: zoals bij zuivering is ook hier Kationen Adsorptie Complex belangrijk, gerelateerd aan minerale samenstelling en textuur van de bodem en organische stof gehalte als indicatoren. Meer specifiek is ook C/N gehalte van de organische stof in de bodem belangrijk voor N als bepalend en tegelijk mobiel nutriënt. Sturend: Sturende variabele zijn de verschillende onderdelen van het bodemleven (wormen, bacteriën, schimmels, nematode en protozoa), die het proces van vermenging met bodemdeeltjes, vastleggen in organisch materiaal en weer vrij maken aansturen. Deze processen worden gestuurd door de waterbeschikbaarheid in de bodem. Resultaat: Het resultaat van deze dienst komt tot uitdrukking in opbrengstmeting, N-benutting, soortensamenstelling. Voedsellevering Voedsellevering is specifiek als dienst geformuleerd omdat de veenweiden habitat is voor belangrijke fauna. In eerste instantie zijn dat weidevogels, maar ook andere zoals knaagdieren gebruiken dit systeem. De dienst bestaat uit de levering van bodemfauna als voedsel. Onderliggend: oorzaak van een rijke bodemfauna is de nutriëntenlevering in interactie met de organische stof. Sturend: in eerste instantie de nutriëntenlevering (zie boven) die sturend is op de aanwezigheid van bodemfauna, zoals Diptera (vliegen en muggen, larven in de grond en imago’s boven de grond) en regenwormen. Type afbraak van organische stof (bait-lamina) zorgt voor hoge aanwezigheid van nematoden en potwormen. Resultaat: te meten in de vorm van nutriëntenlevering en weidevogels. Ook de plantendiversiteit, beter nog de vegetatiesamenstelling, is een goede indicator voor de voedselleverende functie. Draagkracht Draagkracht is een term die in verschillende contexten anders wordt gebruikt. In de landbouw betekent het zoiets als ‘de mate waarin de bodem koeien en tractoren kan dragen’. In de ecologie is het verbonden met Carrying Capacity, dus de productiviteit van het systeem. Hier hanteren we de landbouwkundige doelstelling van de dienst. Om als dienst goed te functioneren is een goede wim dijkman | wdijkman@clm.nl | nick van eekeren | n.vaneekeren@louisbolk.nl 3 waterhuishouding essentieel en een goede graszode met een evenwicht in opbouw en afbraak. Voor de relevante indicatoren wordt daarnaar verwezen. Habitatfunctie De habitatfuntie voor flora en fauna is het geheel van standplaats en levering van water, voedingsstoffen en voeding. De basis daarvoor wordt geleverd door de andere functies van de bodem. Resultaat: diversiteit aan flora en fauna. Productiefunctie De productiefunctie van het systeem wordt eveneens bepaald door de diensten waterlevering, nutriëntenlevering, en draagkracht. Resultaat: is te bepalen door middel van opbrengstmetingen 4. Klimaatfunctie Klimaat neemt een bijzondere positie in bij de veenweiden. Een ecosysteemdienst klimaat is moeilijk te formuleren. Door de ontwatering staat het veen bloot aan de lucht, oxideert en produceert daardoor broeikasgassen, m.n. CO2. Beperken van die uitstoot draagt bij aan mitigatie van klimaatverandering. Veenweiden spelen ook een rol bij adaptatie van klimaatverandering: in tijden van wateroverlast (m.n. de winter) kan de groene spons, zoals veenweiden wel eens worden genoemd, water tijdelijk vasthouden. De klimaatdoelen voor de veenweiden zijn enerzijds de uitstoot van broeikasgassen te beperken en anderzijds de adaptatiecapaciteit te vergroten. Dit zijn potentieel twee tegengestelde doelen. Om de mogelijkheden voor waterberging te vergroten moet zo veel mogelijk worden ontwaterd. Immers dan wordt de opvangcapaciteit van extra water groter. De ontwatering zelf zorgt voor een verhoging van uitstoot van broeikasgassen. In deze afweging ligt het voor de hand om prioriteit te leggen bij de mitigatie doelstelling. Een bijdrage aan tijdelijke waterberging is daarbinnen wel mogelijk op twee manieren: (1) Toepassen van een vorm van flexibel peilbeheer: anticiperend op te verwachten regenval tijdelijk meer water uitslaan en (2) kiezen voor grotere peilvakken met grotere heterogeniteit in drooglegging waarbij de nattere gebieden een natuurfunctie hebben. Deze natuurfunctie moet worden aangepast aan de adaptatiefunctie. De drogere delen van deze grotere peilvakken kunnen een landbouwkundige functie behouden met een beperktere belasting van vernatting. De indicatoren die relevant zijn voor de mitigatiefunctie zijn er velen. De veenweiden kunnen potentieel alle drie de broeikasgassen produceren: CO2, CH4 en N2O. De effectiviteit van de drie gassen is ruwweg: 1:30:300, dwz dat een molecuul N2O ruim 300 keer zo veel effect heeft op de opwarming als een molecuul CO2. Doordat de bodem een hoge organische stof gehalte heeft is de potentie voor de productie van deze gassen hoog. In het project worden geen directe metingen aan de uitstoot van broeikasgassen gedaan. Dat is een project apart. Wel worden processen gemeten die een indicator zijn voor de productie van broeikasgassen. Deze zijn onder te verdelen naar twee groepen indicatoren: Onderliggende indicatoren: organisch stof gehalte en hoeveelheid vrije en gebonden stikstof. Sturende indicatoren. Sturend is een set van twee type indicatoren: Mineralisatiesnelheden van koolstof en stikstof zijn direct sturend op de productie van broeikasgassen. Zij zijn verbonden met de dienst nutriënten levering (tabel 2.1). Hoge waarden voor koolstofmineralisatie wijst op een potentieel hoge emissie van CO 2. Hoge waarden voor potentiële N-mineralisatie geven aan dat de bodem geschikt is voor goede plantengroei, maar ook, dat de kans op N2O (lachgas) uitstoot hoog is. Lachgas is een tussenproduct uit de nitrificatie en denitrificatie en kan onder bepaalde omstandigheden vrijkomen. Een hoge verhouding N-mineralisatie/mineraliseerbare N wijst op snelle afbraak. Door bacterie biomassa en –activiteit en schimmelbiomassa in hun onderlinge verhouding te meten, geven zij een complementair beeld over de mineralisatie snelheden van stikstofverbindingen en de daarmee samenhangende kans op lachgas uitstoot. Doorluchting van de bodem. Deze is verbonden met de dienst waterretentie en –transport (zie tabel 2.1). Onder aërobe condities worden koolstof verbindingen omgezet naar CO2 en worden stikstofverbindingen afgebroken naar N2. Dat is voor de emissie van broeikasgassen het gunstigst (relatief laag niveau in CO2 equiv.). Als de bodem verzadigd 4 Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden is met water staan de biologische processen vrijwel stil en vindt geen emissie plaats. Moeilijker ligt het wanneer de condities partieel anaëroob zijn: dan is de kans op onvolledige omzetting van koolstof en stikstof verbindingen het grootst en het netto resultaat is een hogere uitstoot van CH4 en N2O. Deze partiele anaërobe condities doen zich voor op het grensvlak van lucht en water in de bodem. Dat grensvlak is wellicht het grootst in omvang op die plekken waar de doorluchting onvoldoende is. Dat belemmert het watertransport, een proces dat cruciaal is in de veenweiden. Van nature gaat het watertransport in veen moeizaam, omdat veen hydrofoob is. De indicatoren die watertransport illustreren zijn bijvoorbeeld: wormenactiviteit en –gangen, indringingsweerstand, waterinfiltratie, e.d. De kans op uitstoot van broeikasgassen (in CO2 equivalenten) is dus een synthese van de kwaliteit van de organische stof (C/N verhouding), de activiteit van de organismen die verantwoordelijk zijn voor de mineralisatie en de processen die partiele anaërobe, c.q. het watertransport in de bodem beïnvloeden (bodemdiversiteit, textuur, e.d.). Door de opdrachtgevers is gevraagd om te onderzoeken of bodemdiversiteit als early warning system voor klimaatverandering kan functioneren. Dat vraagt om kennis over twee domeinen: Welke indicatoren illustreren klimaatverandering, zoals hogere temperaturen? Dat kunnen bijvoorbeeld de mineralisatiesnelheden zijn, een afgeleide van een hogere temperatuur in de bodem. Verandering in mineralisatiesnelheden wordt echter niet alleen bepaald door de temperatuur en is daarom geen betrouwbare indicator. Andere indicatoren zouden de soortensamenstelling van het bodemleven kunnen zijn en de onderlinge verhoudingen in biomassa. Ook die worden niet uniedirectioneel beïnvloed door de temperatuur als de temperatuur er al invloed op heeft. Wat zijn de referentiewaarden uit het verleden voor een relevante indicator, zodat een significante verandering in niveau kan worden vastgesteld? Deze ontbreken. De conclusie is dat niet mag worden verwacht dat dit project inzicht geeft in de potenties van bodemdiversiteit als early warning system. 5. Keuze indicatoren De keuze van de indicatoren is gemotiveerd vanuit verschillende overwegingen: Verdeling over verschillende groepen van indicatoren: chemische, biologische en fysische; Relevantie van de indicator voor de ecosysteemdienst; Indicatoren die onderliggend zijn, sturen en het resultaat representeren; Gemak waarmee indicator betrouwbaar kan worden gemeten; Bijdrage die deelnemers in het consortium zelf kunnen leveren aan de analyses; De keuze van de indicatoren is gemaakt op basis van een tweetal stappen: 1. Leden van het consortium hebben aangegeven welke indicator voor welke dienst relevant is. Daaruit is een overzicht gemaakt die is weergegeven in tabel 5.2. 2. Op basis van tabel 5.2 en bovenstaande overwegingen heeft het kernteam een definitieve selectie van indicatoren gemaakt (tabel 5.1). wim dijkman | wdijkman@clm.nl | nick van eekeren | n.vaneekeren@louisbolk.nl 5 ui tv in di ca to r oe rd er ty pe in di c at or Tabel 5.1 Geselecteerde lijst van indicatoren biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biologisch biol. bovengronds biol. Bovengronds Alterra Alterra / Bloem Alterra / Bloem Alterra / Bloem Alterra / Bloem Alterra / Bloem BLGG / LBI Alterra / Bloem CLM CLM LBI LR-WUR / Zegveld WUR Lives tock Res earch WUR CLM Mic ro-arthropoden aantallen en diversiteit biomass a bac teriën groeisnelheid bac teriën pot N mineralisatie pot. C mineralisatie potentieel mineraliseerbare N Nematoden aantallen en biodiversiteit biomass a schimmels Botanische samenstelling Historie perc elen Regenwormen aantallen, biomassa en divers iteit opbrengs ten en N-trappen Potwormen aantallen, biomassa en diversiteit bovengrondse biomas sa Botanische diversiteit chemie chemie chemie chemie chemie chemie chemie Alterra / Bloem BLGG BLGG BLGG BLGG BLGG STS/Hortinova Hot Waterex tractable Carbon Bodem/gewas: N-totaal Bodem: Organisc he stof Bodem: P-Al Bodem: pH-KCl Bodem/gewas: P-totaal Gewasanalyse+bodem landbouw phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h phy sisc h Alterra / van de Akker LBI LBI LBI LBI LBI LBI LBI WUR Eef Velthorst / LBI Luc htgehalte natte traject pF en bulkdic htheid Boorprofiel tot 1,20 m + bewortelingsdiepte Draagk racht Indringingsweerstand Visuele bodems tructuur Waterinfiltratie veld Waterstabiele aggregaten Wormengangen Tex tuur 6 waterretentie en wateropslag watertransport en doorlaatbaarheid zuivering van water nutrientenlevering (in de tijd) voedsellevering draagkracht Habitat Productie functie tegengaan BKG o o o o o o o o o o o o s o r s r r r s Indicator -> s r s s o s s s s s s o o s s s s s diversiteit wormen s s s s wim dijkman | wdijkman@clm.nl | nick van eekeren | n.vaneekeren@louisbolk.nl s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s s r r s s r r o s s o o o r s o r r r r o o o o s s s s s o o s s r r s s r r r r r r weidevogels graasgedrag koeien plantendiversiteit bovengrondse biomassa bodemfysisch Stikstof benutting Boorprofiel tot 1,20 m Grondwaterstand (2-wekelijks) Verzadigde waterdoorlatendheid Luchtgehalte natte traject pF Textuur plasvorming wormengangen bodembiologisch bodemstructuur (visueel) r waterstabiele aggregaten waterinfiltratie bulkdichtheid Draagkracht indringingsweerstand bewortelingsdiepte wortelbiomassa mycorhizza dichtheid micra arthropoden diversiteit micro arthropoden diptera larven dichtheid potwormen diversiteit potwormen dichtheid nematoden diversiteit nematoden bodemchemisch dichtheid regenwormen bacteriele activiteit bacterien en schimmel biomassa potentieel mineraliseerbare C potentieel mineraliseerbare N potentiele C mineralisatie (aeroob) potentiele N-mineralisatie (aeroob) emissie van BKG organische stof kwaliteit (HWC) pH pH-KCl vrij nitraat P-verzadiging P-Al P-totaal C/N ratio organische stof (gloeiverlies) Ecosysteemdienst C totaal / C % organische stof Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden Tabel 5.2 Relevantie van indicatoren voor de ecosysteemdienst biol. bovengronds o o r r r s Toelichting: O = Onderliggende indicatoren, die min of meer een vast gegeven vormen; S = Sturende indicatoren, die de intensiteit van het proces direct beïnvloeden; R = Resultaat indicatoren, die het resultaat van de ecosysteemdienst weergeven. 7 Bijlage: toelichting op de indicatoren: wat indiceren zij Dit is de omgekeerde benadering: van indicator naar diensten en doelen. Deze informatie moet nog worden omgezet naar de hoofdtekst. Potentiële C mineralisatie (CO2 productie en O2 verbruik, = bodemademhaling): hoge waarden wijzen op afbraak van veen (en emissie broeikasgas) Potentiële N mineralisatie: hoge waarden zijn goed voor plantenvoeding, maar kunnen ook wijzen op hoger risico afbraak (mineralisatie) van veen, en meer risico op denitrificatie en lachgas emissie (broeikasgas) Mineraliseerbare N (anaëroob, = labiele N, kwaliteit organische stof): Hoge waarden kunnen wijzen op minder intensieve afbraak organische stof. Verhouding N mineralisatie / mineraliseerbare N geeft indicatie immobilisatie (Gevonden in natuurgebieden, en in graslanden Noordelijke Friese Wouden Bobi 2005). Hoge waarden worden ook gezien als maat voor goede kwaliteit organische stof. Hot Water extractable C (labiele C). Hoge waarden kunnen wijzen op minder intensieve afbraak organische stof. HWC omvat door micro-organismen geproduceerde polysacchariden (slijm) die bodemaggregaten aan elkaar kitten. Er zijn goede correlaties gevonden met stabiele aggregaten. Schimmels (biomassa van schimmeldraden). Meer schimmels kan wijzen op lagere beschikbaarheid van stikstof. Schimmeldraden helpen ook bij de vorming van aggregaten (bodemstructuur). Bacterie activiteit Bepaling van groeisnelheid dmv thymidine en leucine inbouw in DNA en eiwitten. Een hoge activiteit kan wijzen op een hoge afbraaksnelheid. Bacterie biomassa. Geeft in samenhang met activiteit informatie over afbraaksnelheid, en beschikbaar voedsel voor bacterie eters in het bodemvoedselweb. De combinatie met schimmels (schimmel/bacterie verhouding) geeft informatie over de stikstofbeschikbaarheid en voedselrijkdom van de bodem. DEA Misschien (als tijd en budget het toelaten) gaan we op een beperkte set monsters nog potentiële Denitrificatie Enzym Activiteit (DEA) meten (hoge waarden wijzen op N2O (broeikasgas) emissies. Dit gebeurt door een korte incubatie in een anaërobe slurry na toevoeging van 1 mM glucose (koolstof- en energie bron) en 1 mm KNO3 (bron van nitraat als terminale elektron acceptor voor de ademhaling). Acetyleen wordt toegevoegd om de reductie van N2O te blokkeren. Vervolgens wordt gedurende een aantal uren de ophoping van N2O gemeten. Door de korte incubatietijd krijgen de bacteriën geen kans zich te vermenigvuldigen, waardoor de gemeten potentiële activiteit zo dicht mogelijk ligt bij de echte activiteit. Verder bewaren we grondmonsters in de vriezer om e.v. later genen te kunnen meten die betrokken zijn bij de N cyclus, waaronder denitrificatie genen. We gaan eerst in potproeven met bekende verschillen in broeikasgas emissies kijken of dit wordt weerspiegeld in de hoeveelheden genen. Aggregaatstabiliteit. Indicatie van bodemstructuur, waterretentie en doorlaatbaarheid. Kan worden gemeten via wet sieving (redelijk bewerkelijk). Textuur Ook "puur" veen kan nog een behoorlijk groot deel minerale delen hebben. Het maakt nogal uit of dit zand of klei is! 8 Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden Luchtgehalte natte traject pF Bepaling in ongestoorde monsters (ringen). Redelijk goedkope manier om iets van de aanwezigheid van macroporiën te zeggen. Indicatie van waterretentie en wateropslag. Draagkracht (landbouwkundig) Dit wordt gemeten met een conus met een tophoek van 60 en een basisoppervlak van 5 cm. De maximale druk om de conus in de grond te drukken is een goede maat voor de draagkracht Verzadigde waterdoorlatendheid Directe meting van de waterdoorlatendheid en uitstekende indicator voor de aanwezigheid van doorlopende macroporiën. Probleem: vrij arbeidsintensief, dus duur Boorprofiel tot 1,20 m Eigenlijk onmisbaar. Kan in hoge mate bodemdiensten beïnvloeden (denk aan bv een sterk afsluitende kleilaag op 50 cm). wim dijkman | wdijkman@clm.nl | nick van eekeren | n.vaneekeren@louisbolk.nl 9