___________________________________ ___________________________________ CENTRUM VOOR ECONOMIE EN ETHIEK SOCIALE RECHTVAARDIGHEID EN INDIVIDUELE VERANTWOORDELIJKHEID Colloquium naar aanleiding van 10 jaar Centrum voor Economie en Ethiek donderdag 17 en vrijdag 18 april Naar aanleiding van het 10-jarig bestaan van het Centrum voor Economie en Ethiek wordt een colloquium georganiseerd op donderdag 17 april. Er is een academische zitting om 16.30 uur met prof. S.-C. Kolm (Parijs) en prof. B. Barry (London School of Economics and Political Sciences) en op vrijdag 18 april is er van 9.30 u. tot 13.00 u. een seminarie met bespreking van twee papers van prof. S.-C. Kolm en prof. B. Barry. Verdere informatie bij mevrouw A. Van Espen, secretariaat Centrum voor Economie en Ethiek, Naamsestraat 69, 3000 Leuven, tel. enkel namiddag (016)32 66 34, fax (016)32 69 10. De heropleving van de politieke filosofie Wie Jostein Gaarder’s snelcursus filsofie zonder tranen gelezen heeft — en wie heeft dat niet gedaan, 9 miljoen exemplaren in 36 verschillende landen — weet dat deze krachttoer zowat 2600 jaar geleden start en eindigt ergens eind 19de eeuw. Uit het ruime aanbod filosofie in de nu bijna voorbije eeuw vinden we een een-regelverwijzing naar de existentialist Martin Heidegger, een iets langer cafépraatje over J.P. Sartre, enkele losse opmerkingen over fysica en een terloopse verwijzing naar Bertrand Russell’s voorbeeld van de kip die een fatale causale associatie maakte tussen ‘boerin komt naar mij toe’ en ‘ik krijg voedsel’. Dat Gaarder zijn historisch overzicht voortijdig afbreekt, getuigt wellicht van een voorzichtige wijsheid. Het veld van de twintigsteeeuwse filosofie is ontstellend ruim en divers. Nog nooit waren er zoveel professionele filosofen werkzaam. De ‘boom’ kwam er na Wereldoorlog II en was wellicht nergens zo sterk als in de Angelsaksische landen. In 1947 waren er in GrootBrittannië 122 professionele filosofen werkzaam, nu 480. Volgens het Philosophy Documentation Center in Ohio zijn er in de Verenigde Staten 8500 professionele filosofen die naast een ruim aantal boeken vooral publiceren in naar schatting 320 verschillende Engelstalige, zuiver filosofische tijdschriften. Het zal nog wel een aantal jaren duren vooraleer een synthetische blik hier het bos gevonden heeft. Een discipline die een razendsnelle ontwikkeling doorgemaakt heeft, is ongetwijfeld de politieke filosofie. Toen Peter Laslett in 1956 een allereerste volume van de serie Philosophy, Politics and Society publiceerde, beklaagde hij zich in de inleiding over de lamentabele staat van de politieke filosofie. Er viel op dat moment vrijwel niets te publiceren en de reden hiervoor moest volgens hem gezocht worden in een ontwikkeling in de filosofie zelf: “The logical positivists did it. It was Russell and Wittgenstein, Ayer and Ryle who convinced the philosophers that they must redraw unto themselves for a time, and re-examine their logical and linguistic apparatus. And the ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 201 ___________________________________ C ENTRUM ___________________________________ VOOR result of this re-examination has been radical indeed. It called into question the logical status of all ethical statements, and set up rigorous criteria of intelligibility which at one time threatened to reduce the traditional ethical systems to assemblages of nonsense. Since political philosophy is, or was, an extension of ethics, the question has been raised whether political philosophy is possible at all.” De ‘linguistic turn’ had inderdaad amok gemaakt van elk filosofisch taalgebruik dat van normatieve pretenties verdacht kon worden, maar het zou onrechtvaardig zijn om de marginaliteit van de politieke filosofie volledig in de schoenen te schuiven van het logisch positivisme. Het is bovendien onjuist om Russell, Wittgenstein, Ayer, Ryle en laat ons Austin er ook maar bijnemen, in de mand van het logisch positivisme te droppen. Van dit lijstje lijkt enkel Ayer in aanmerking te komen. Austin en Ryle leunden heel wat dichter aan bij de filosofische traditie. Zo is Ryle’s Concept of Mind intiem verbonden met het cartesiaanse dualisme en Austin’s Sense and Sensibilia was een genadeloze aanval op de kennistheorie van Ayer, wiens sceptische twijfel over de mogelijkheid om ook maar iets te kunnen kennen weerlegd wordt vanuit een meticuleuze analyse van een simpel woordje zoals ‘zien’. Politieke filosofie werd in eerste instantie overgeslagen omdat er in dit domein geen grote metafysische dieren zoals ‘the ghost in the machine’ of ‘het scepticisme’ te bejagen waren. Politieke filosofie bleef tenslotte ook marginaal wegens de ongeremde dominantie van het utilitarisme. Het utilitarisme was de filosofie van de weldenkende (Engelse) intellectueel dwars over alle disciplines en partijen heen. Centrale doelstelling in elke politieke bedrijvigheid was een of andere vorm van het grootste-gelukprincipe. Waarden zoals rechtvaardigheid of gelijkheid verliezen dan hun onafhankelijkheid en worden functioneel gedacht in termen van het ultieme geluk. Wat rest is een eerder saaie discussie, tenminste vanuit filosofisch oog- E CONOMIE EN E THIEK punt, over de meest efficiënte manier om dat centrale geluk te bereiken. Brian Barry De revival van de politieke filosofie zal dan ook samenvallen met het doorbreken van de dominantie van het utilitarisme. In het desolate intellectuele landschap waarover Peter Laslett zich beklaagt, start de brilliante PPE (Philosophy, Politics and Economics) student Brian Barry in Oxford een doctoraat in het domein van de politieke filosofie. Mentor is de dan nog onbekende H.L.A. Hart, die later met The Concept of Law (Oxford, 1961) zal bijdragen tot de heropleving van politieke filosofie. Titel van het doctoraat: The Language of Political Argument, in 1965 gepubliceerd als Political Argument. De ontwikkeling van dit doctoraat is kenschetsend voor de kentering die zich in het begin van de jaren ’60 voltrekt op het terrein van de politieke filosofie. De eerste hoofdstukken van Political Argument bevatten een analyse van evaluatieve taal die sterk aanleunt bij Grice’s theorie van de betekenis. Het tweede deel is een aanval op het lauwe utilitarisme dat toen ‘bon ton’ was. Tegenover dit utilitarisme affirmeert Barry een radicaal waardenpluralisme waarbij die waarden niet tot elkaar of tot een diepere waarde te reduceren zijn. Dit in diepste zin liberale standpunt zal altijd een centraal ankerpunt blijven. De laatste delen van zijn doctoraat worden een paar jaar later geconcipieerd na een verblijf in de Verenigde Staten (Cambridge) waar hij John Rawls ontmoet en geconfronteerd wordt met een zeer energieke politieke discussie tussen studenten en professoren, aangemoedigd door gebeurtenissen als de lancering van de Spoetnik en de Cubacrisis. Dit bruisende politieke leven dat elke twijfel over de haalbaarheid van een politieke taal achter zich gelaten heeft, zal meebrengen dat de laatste hoofdstukken van Political Argument op een radicale manier breken met de linguïstische erfenis. Barry verdedigt hier o.a. dat ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 202 ___________________________________ C ENTRUM ___________________________________ VOOR de notie algemeen belang’ (public interest) niet alleen een zinvolle taaluiting is, maar ook vraagt om een substantiële invulling. Dit hernieuwde geloof in de mogelijkheid van een politieke taal is de start van een springlevende politieke filosofie. Wanneer Rawls zijn A Theory of Justice publiceert, is de omkering al een feit. Linguïstische twijfels zijn vervelende ballast geworden, er wordt weer volop nagedacht over hoe een rechtvaardige staat er zou moeten uitzien. Van het hybride geheel dat Political Argument geworden is, is uiteindelijk weinig overgebleven. De belangrijkste idee die uit deze tekst zijn weg vond naar de filosofische gemeenschap, is de gelijkschakeling van liberalisme met wat Barry omschrijft als een ‘anti-ideal regarding position’. Ruw geschetst komt dit erop neer dat idealen of levensdoelen niet tellen als argumenten in een politieke discussie, een verder gevolg hiervan is de ideologische neutraliteit van de staat. Barry zegt van deze positie dat ze een deel van de liberale traditie kenmerkt. Bij Dworkin, Ackerman en MacIntyre is dit een definitie geworden van het volledige liberalisme. Voor de rest is Political Argument vooral belangrijk als tijdsdocument. Na Political Argument gaat de carrière van Barry pijlsnel vooruit. Hij doceert in de belangrijkste centra voor (politieke) filosofie en publiceert aan een sneltempo. Zijn ontstellende mobiliteit en activiteit maakt dat hij als geen ander weet wat er omgaat in de wereld van de Angelsaksische filosofie. Toch blijft hij op een bepaalde manier steeds een tweede-plans (niet tweede-rangs) filosoof en lijkt daarin op Derek Parfit. Hij blinkt, net als Parfit, uit in korte, diepsnijdende kritieken op boeken en artikels van collega’s, snelle uitstappen in nog braakliggende terreinen waar aan de hand van een of twee artikels een probleemveld geschetst wordt, maar hij publiceert geen lijvige boeken waarin een onderwerp in extenso behandeld wordt. Recent is hierin echter verandering gekomen. Sinds ’89 is er een constante stroom van publica- E CONOMIE EN E THIEK ties op gang gekomen waarvan de belangrijkste een uitwerking is in drie volumes van wat rechtvaardigheid in een politieke gemeenschap dient te betekenen: Theories of Justice. In het eerste volume worden twee types rechtvaardigheidstheorieën besproken die eventueel in aanmerking komen om de notie rechtvaardigheid in te vullen. De eerste theorie denkt rechtvaardigheid vanuit wederzijds eigenbelang (justice as mutual advantage), de tweede vanuit een standpunt van onpartijdigheid (justice as impartiality). Het tweede volume verscheen in 1995 en bevat een verdere uitdieping en verdediging van rechtvaardigheid gedacht vanuit onpartijdigheid. Barry vergelijkt drie antwoorden op de vraag waarom mensen afwijken van het nastreven van hun eigen goed. Bij justice as mutual advantage is het onderliggende idee dat het onbeperkte nastreven van het eigen goed niet succesvol kan zijn als iedereen zo zou handelen. Iedereen heeft er belang bij dat men overeenkomt om wederzijdse frustratie te vermijden en om zo een betere kans op realisatie van zijn eigen goed te verzekeren. Barry wijst echter op de interne en externe zwakten van deze theorie. De uitkomsten kunnen immers zeer onbillijk blijken. Met het concept justice as reciprocity wordt gewezen op de noodzaak om het eigenbelang in te perken. Het veronderstelt dat mensen het nastreven van hun eigen goed in bepaalde gevallen inperken onder invloed van het idee dat het onbillijk zou zijn zo te handelen. De auteur wijst echter op een interne incoherentie binnen deze opvatting. Het concept justice as impartiality gaat uit van billijkheid als hoeksteen van rechtvaardigheid en zoekt in tweede instantie naar corresponderende rechtvaardigheidscriteria. Het wezenlijke idee is dat billijke overeenkomsten door vrije en gelijke mensen redelijkerwijze aanvaardbaar zijn. Het meest controversiële kenmerk van deze vorm van rechtvaardigheid is de aanspraak dat het in een bepaalde betekenis neutraal is tussen verschillende opvattingen over het goede en dus een billijke basis ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 203 ___________________________________ C ENTRUM ___________________________________ VOOR biedt voor overeenstemming tussen zij die verschillende opvattingen over het goede aanhouden. Het best gekende en meest uitgewerkte voorbeeld van wat Barry justice as impartiality noemt, is justice as fairness van J. Rawls. In het laatste deel van dat werk behandelt en weerlegt de auteur een aantal kritieken die op de theorie van justice as impartiality werden geuit en ontwikkelt hij een aantal toepassingen van zijn theorie. Het derde boek, Principles of Justice, dat nog niet gepubliceerd is, probeert deze notie van rechtvaardigheid concreet in te bouwen in de institutionele omkadering van een gemeenschap. De afstand tot Political Argument is erg groot, maar toch blijft Barry trouw aan een aantal opvattingen die ook daar reeds aanwezig waren. Het hierboven reeds vermelde waardenpluralisme is er een van. De centraliteit van de notie rechtvaardigheid is een andere. Barry blijft een links-liberale positie verdedigen die sinds de communautaire revolutie als verouderd ervaren wordt. Zijn argumentatie is daarbij erg eclectisch: speltheoretische argumenten, inzichten uit de axiomatische theorie van de publieke keuze en verwijzingen naar de filosofische traditie wisselen elkaar af. Deze multi-disciplinaire achtergrond vindt zijn basis in de PPE opleiding, een opleiding die in onze filosofische faculteiten onbestaande is. De auteur die bij dit alles het meest aan bod komt is Rawls, en meer bepaald de vroege Rawls. Je zou het hele œuvre van Barry kunnen lezen als een dialoog met A Theory of Justice. In het verdomhoekje vinden we communautaristen en al wie enigszins verdacht kan worden van conservatieve reflexen. Opgevoed in de jaren ’60 en ’70 en door en door trouw aan dit tijdvak is bij hem de overgang van het tijdperk van de mini-jurk naar dat van het joggingpak nooit gelukt. Bibliografie Theories of Justice. A Treatise on Social Justice, Vol. I. University of California Press, Berkeley, 1989. E CONOMIE EN E THIEK Democracy, Power and Justice. Clarendon Press, Oxford, 1989. ‘The Welfare State and the Relief of Poverty’ in Ethics, 100(1990), p. 503-29. Democracy and Power. Essays in Political Theory 1. Clarendon Press, Oxford, 1991. Liberty and Justice. Essays in Political Theory 2. Clarendon Press, Oxford, 1991. met GOODIN, R., Free Movement. Ethical Issues on Transnational Migration of People and Money, Pennsylvania University Press, 1992. Justice as Impartiality. A Treatise on Social Justice, Vol. II, Clarendon Press, Oxford, 1995. Serge-Christophe Kolm Serge-Christophe Kolm heeft de voorbije decennia een omvangrijk œuvre geschreven op het terrein van de publieke economie, de macro-economie, de economische filosofie en ethiek. Kolm is altijd al een kritische en breeddenkende figuur geweest. In de jaren ’60 schreef hij over marktonvolmaaktheden, publieke goederen, externe effecten, milieuproblematiek en distributieve rechtvaardigheid. Economische groei en materiële verbetering van de levensomstandigheden is één ding, maar als dat gepaard gaat met culturele degradatie en vervlakking van waarden, dan krijgen we een paradoxale evolutie waarbij de maatschappij weliswaar rijker wordt, maar tegelijk de levenskwaliteit van haar burgers ziet aftakelen. Kolm vindt het gepaste antwoord op deze uitdagingen noch in het socialisme, noch in het kapitalisme — hij gaat op zoek naar een derde weg. In de jaren ’70 wordt Kolm onder het grote publiek bekend met een boek getiteld La transition socialiste (1977). Hier onderzoekt hij de economische politiek van links aan de hand van een concrete analyse van de ervaringen van het Allende-regime in Chili en van de Portugese revolutie. Een herverdelend beleid dat helemaal geen rekening houdt met het marktmechanisme en met macro-economische evenwichten, moet wel uit- ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 204 ___________________________________ C ENTRUM ___________________________________ VOOR monden in een hyperinflatie die het linkse bewind destabiliseert. Kolm probeert dan aan te geven hoe een linkse economische politiek kan ontsnappen zowel aan het verraad van zijn principes als aan de hyperinflatie. Hij heeft al even weinig sympathie voor een kapitalisme dat steunt op egoïsme, verdingelijking, concurrentie, roof en uitbuiting als voor een planeconomie die onvermijdelijk totalitair wordt, maar dit belet hem niet om elementen van beide systemen te gebruiken in zijn eigen visie van de goede maatschappij. Deze zou inderdaad bestaan uit relatief autonome groepen producenten/consumenten, waarbij de coördinatie tussen deze zelfbeheerde eenheden onderling zou worden verzekerd door een combinatie van markten en contractuele planning. In 1984-’85 krijgt Kolm’s denken definitieve vorm in drie omvangrijke werken. In Le libéralisme moderne (1984) analyseert hij op onbevangen manier de mogelijkheden en beperktheden van het economische liberalisme. Het succes van dit liberalisme komt vooral voort uit het falen van alternatieve maatschappij-ordeningen, maar ook de markt faalt op vele gebieden. Van de economische wetenschap verwacht Kolm nu dat zij voor concrete problemen aangeeft wat het beste coördinatiemechanisme is. De auteur heeft de (neoklassieke) economische wetenschap altijd verdedigd tegen de kritiek van mensen die haar niet kennen: “La science économique est neutre. Neutre comme un fusil. C est à dire qu elle sert qui s en sert. Comme toute connaissance. La critiquer à cause des usages qui en sont souvent faits, revient à critiquer le fusil au lieu d attaquer l homme qui l emploie pour vous blesser, ou celui qui le commande.” (La transition socialiste, p. 68) Dit belet Kolm nochtans niet om in La bonne économie. La réciprocité générale (1984) het sluitstuk van het economisch liberalisme én van de welvaartseconomie, namelijk het onzichtbare mechanisme, te verwerpen. Een goede maatschappij bestaat uit goede mensen en moet het beste in E CONOMIE EN E THIEK de mens stimuleren: zijn generositeit, altruïsme, solidariteit, coöperatieve ingesteldheid, hulpvaardigheid. Hij presenteert de algemene reciprociteit als de utopie van onze tijd: geen utopie die nooit zal plaats vinden, maar de best mogelijke evolutie van de maatschappij die hier en nu bestaat. De algemene reciprociteit is gebaseerd op een serie giften (don-contre don) van elkeen aan allen en van allen aan elkeen. “Chacun donne à la société, et ‘réciproquement’, elle reçoit. C’est ‘tous pour un, un pour tous’” (p. 56). Het begrip gift onderscheidt zich van transfert op 2 essentiële punten: een gift is niet extern opgelegd door een sociale instantie, en het geven gaat gepaard met een overdracht en bevestiging van specifieke sentimenten waarbij een morele relatie tot stand komt waarin men ‘zich verplicht weet . De gift onderscheidt zich ook van de ruil. De gift is unilateraal en vrijwillig, waarbij de andere persoon wordt opgevat als doel op zich; de ruil veronderstelt conditionaliteit, is vrijwillig maar bilateraal, en steunt op eigenbelang of ‘profijt’ inzover elke ontvanger hoopt dat wat hij ontvangt hem meer oplevert dan wat hij gaf. In de algemene wederkerigheid beantwoordt aan elke gift een tegen-gift. Deze is ruimer dan een particuliere relatie tussen ik-jij; zij is een relatie van allen-allen die zich realiseert in het geven door het subject. Dominantie of horigheid worden vermeden, alsook misleiding en bedrog; want elkeen die geeft aan allen verplicht zich niet tot die ene aan wie gegeven wordt, terwijl een gift ook niet kan worden gebruikt om van een ander een toekomstige dienstbaarheid af te kopen. Een moderne industriële samenleving met een complex productieproces waarbij de filière tussen input en finale consumptie zeer lang is, over binnenen buitenland gaat, kan eveneens volgens het model van de algemene wederkerigheid beschreven worden. Als velen geven en anderen ontvangen zonder te weten aan wie en van wie, dan ontstaat een relatie van elkeen tot de ‘gegeneraliseerde ander’, de ‘verzameling van anderen’, of ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 205 ___________________________________ C ENTRUM ___________________________________ VOOR de samenleving. Dit type samenleving veronderstelt een andere ethos dan de markteconomie. In de markt is een economische beslissing ik-georiënteerd wat het doel betreft en ander-georiënteerd wat de motivatie aangaat (het ik is het doel, en de ander het middel); onder de algemene wederkerigheid is een economische beslissing ikgeoriënteerd wat de motivatie aangaat en andergeoriënteerd wat het doel betreft (elk mens is doel voor de ander). De algemene wederkerigheid veronderstelt evenwel geen fusionele relatie met de maatschappij, maar laat zich nog het best begrijpen als een niet-egoïstisch individualisme. Is het onder invloed van Rawls Theory of Justice, waarvan Kolm nochtans beweert dat hij diens grondideeën reeds lang voorheen heeft geanticipeerd? In Le contrat social libéral. Philosophie et pratique du libéralisme (1985) situeert Kolm zichzelf in elk geval in de liberale denkstroming, waarbij hij meer dan voorheen ook het politieke liberalisme in zijn analyse betrekt. Ook het antikapitalisme kan zich niet aan het liberalisme onttrekken. Bijna alle mogelijke antwoorden op de grote vragen van deze tijd zijn in zekere mate liberaal. Kolm wordt zijn vroegere ethische stellingnames niet ontrouw. “Le plus d altruisme possible (...) doit être le premier principe d une société, prioritaire à tous, simplement parce que c est une société humaine — et non un panier de crabes. Mais par nature et par définition l altruisme ne peut être promu par la force, par la contrainte ...” (p. 49) Indien consequent doorgedacht, wordt het liberalisme contractueel van aard. Dit contractuele liberalisme komt in eerste instantie niet op tegen de staat, maar wel voor meer vrijheid. Welnu, vrijheid veronderstelt ook de voorziening van publieke goederen en een E CONOMIE EN E THIEK rechtvaardige verdeling van de natuurlijke resources. Het contractueel liberalisme treedt pragmatisch op: waar publieke diensten noodzakelijk zijn om vrijheid en rechtvaardigheid te garanderen, daar moeten ze gecreëerd worden, maar dit veronderstelt een concrete analyse. Het heeft geen zin a priori de omvang van de publieke sector te willen vastleggen. De laatste jaren heeft Kolm geen nieuwe grote systemen gepubliceerd. Wel heeft hij zijn ideeën over rechtvaardigheid en de meting van ongelijkheid verder gepreciseerd en verfijnd. Ten slotte willen we ook nog vermelden dat Kolm in 1982 een omvangrijk boek gepubliceerd heeft waarin hij het Boeddhisme analyseert en vergelijkt met ons westers economisch mensbeeld (Le bonheurliberté. Bouddhisme profond et modernité). In het verlengde hiervan heeft de auteur ook een aantal interessante artikels geschreven over de culturele achtergrond van de snelle economische groei van sommige Aziatische landen. Bibliografie Justice et equité, Paris, CNRS, 126 p., 1972. La transition socialiste. La politique économique de gauche, Paris, CERF, 212 p., 1977. Le bonheur-liberté. Bouddhisme profond et modernité, Paris, PUF, 637 p., 1982. Le libéralisme moderne. Analyse d une raison économique, Paris, PUF, 230 p., 1984. La bonne économie. La réciprocité générale, Paris, PUF, 472 p., 1984. Le contrat social libéral. Philosophie et pratique du libéralisme, Paris, PUF, 405 p., 1985. Modern theories of justice, Cambridge, Mass., MIT Press, 1985. K. DEVOOGHT, T. VANDEVELDE L. VAN LIEDEKERKE, TH. VAN GENECHTEN ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 6 (1996)3, p. 206