Geschiedenis H1 Nederland en Indonesië. 1.1 Wat zocht de VOC in Indonesië De Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama zeilde in 1498 als eerste van Europa naar Azië. Vanaf dat moment brachten Portugese schepen veel kostbare specerijen zoals peper en nootmuskaat vanuit Azië naar Europa. Portugal verdiende daar dan ook veel geld mee. Nederland wilde ook meedoen aan deze winstgevende handel en ging zelf op zoek naar een andere route overzee. De eerste poging via het noorden mislukte dan ook. Daarbij kwamen Willem Barentsz en Jacob van Heemskerk vast te zitten in het ijs van Nova Zembla. De tocht via het zuiden was succesvoller: in 1596 bereikten Cornelis de Houtman en Pieter de Keijzer de Indonesische stad Bantam. Ze beschoten de stad met kanonnen. De Indonesische vorsten wilden dan ook geen handel met ze drijven. Uiteindelijk voeren ze terug naar Nederland met bijna lege schepen, (van de bemanning van 240 overleefden er maar 87 de reis) De tocht had veel geld gekost. Maar Nederland kende nu wel de route naar Oost-Indië. Hollandse kooplieden richtten in 1602 een bedrijf op om specerijen uit OostIndië te halen: de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC mocht van de Nederlandse Staten-Generaal als enige handeldrijven met OostIndië. Het voordeel van zo’n Handelsmonopolie is dat je geen concurrentie hebt en dus veel winst kunt maken. Veel specerijen, zoals kruidnagel, nootmuskaat en foelie kwamen van de Molukken. Deze eilandengroep was dan ook erg belangrijk voor de VOC. Op verschillende eilanden stichtten de Nederlanders handelsposten. De belangrijkste was Batavia op het eiland Java. De verschillende handelsposten in Indonesië dreven onderling handel, maar ook met andere landen.(Zo werd bijvoorbeeld textiel uit Brits-Indië op de Molukken geruild tegen kruidnagel of foelie. En Chinese zijde werd in Japan verkocht voor goud of koper). Langzaam aan werd de winst van de VOC kleiner. Er kwam steeds meer concurrentie van andere landen. In 1798 hield de VOC op te bestaan ze leed inmiddels al jaren verlies. Begrippen: Specerijen: Kruiden die groeien in de landen rond de evenaar. Zoals peper, kaneel, kruidnagel en nootmuskaat. Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC): Nederlandse handelsvereniging, opgericht in 1602: kreeg van de Staten-Generaal als enige Nederlandse onderneming het recht om op Azië te varen en daar handel te drijven. Handelsmonopolie: Het recht om als enige producten te verhandelen. De VOC had het handelsmonopolie in specerijen. 1.2 Het bestuur van Nederlands-Indië De VOC kreeg in 1602 van de Staten-Generaal ook het recht om oorlog te voeren, verdragen te sluiten en recht te spreken. Zo konden ze vijand Portugal gemakkelijker wegjagen. In feite was de VOC dus eigen baas. Zij bepaalde wat er in Indonesië gebeurde. De VOC maakte afspraken met de plaatselijke vorsten. In ruil voor handelscontracten gaven zij een vorst (bijvoorbeeld militaire hulp). De VOC betaalde lage prijzen voor de specerijen. Daarom handelden sommige vorsten in het geheim met andere landen. Wanneer de VOC dat ontdekte, organiseerde ze strafexpedities en werden hele dorpen platgebrand en de inwoners vermoord. In 1798 nam de Nederlandse regering de bezittingen maar ook de schulden van de VOC over. De kolonie kreeg de naam Nederlands-Indië. De eerste jaren kostte de verliesgevende kolonie alleen maar geld. Koning Willem I gaf de hoogste bestuurder van Nederlands-Indië, Gouverneur-Generaal Johannes van den Bosch opdracht om een plan te bedenken. Van de Bosch kwam met het Cultuurstelsel. In dit stelsel werden de Javanen gedwongen om een vijfde van hun landbouwgrond te verbouwen met producten die in Europa verkocht konden worden. Dat waren bijvoorbeeld koffie, suiker, tabak en indigo (een kleurstof voor textiel). Van den Bosch ging ervan uit dat alle grond in Nederlands-Indië van Nederland was. Daarom moesten de boeren met deze producten hun pacht of huur betalen. Zo kwam Nederland gratis aan hoeveelheden landbouwproducten die in Europa veel geld opleverden. Het Cultuurstelsel was voor Nederland een groot succes: in 1830 werd het ingevoerd en al in 1831 werd er winst gemaakt. De gouverneur-generaal werd bij zijn bestuur geholpen door residenten, de Nederlandse bestuurders van de provincies en per district door Nederlandse assistent-residenten. Daarnaast maakte Nederland bij het bestuur gebruik van inlandse vorsten. Zij werden regenten genoemd en stonden in het bestuur ongeveer net zo hoog als de assistent-resident. Samen met de dorpshoofden zorgden zij ervoor dat de landbouwproducten door de bevolking geleverd werden. Zij wezen de grond aan die voor het Cultuurstelsel gebruikt moest worden en verdeelden het werk. De boerenbevolking was gewend naar de Javaanse vorsten te luisteren. Zo hoefde Nederland niet zelf de boeren aan het werk te zetten en te controleren. Begrippen: Gouverneur-Generaal: Hoogste Nederlandse ambtenaar in Indonesië; Hoofd van de regering en strijdkrachten. Cultuurstelsel: Door Nederlanders in 1830 ingevoerd landbouwstelsel op Java, waarbij de boeren producten moesten verbouwen die de Nederlandse regering voorschreef. Residenten: Nederlandse ambtenaar die een district(deel) van Indonesië Bestuurde. Regenten: Javaanse vorst die met het Nederlandse bestuur samenwerkte. 1.3 Honger en ellende De opbrengst van het Cultuurstelsel ging naar de Nederlandse schatkist. In1850 was dat zelfs een derde van de totale Nederlandse inkomsten! Dat geld werd gebruikt voor de modernisering van Nederland. Er werden spoorwegen aangelegd, kanalen gegraven en bruggen gebouwd. Voor de Javaanse bevolking wat het alles behalve een verbetering. Vaak moesten boeren goede landbouwgrond afstaan voor de bouw van suikerfabrieken met omliggende grond. Boeren kregen wel een stukje grond terug, maar vaak was dit veel slechtere landbouwgrond. Ook dwingen sommige regenten de boeren om meer land te gebruiken voor het Cultuurstelsel. Hoe meer exportproducten er verbouwd werden, hoe hoger hun inkomsten waren. Daarbovenop eisten inlandse vorsten vaak belasting van de boeren voor hun eigen luxeleven. Voor het verbouwen van suikerriet en indigo was veel water nodig, dat dus niet voor de eigen rijstteelt gebruikt kon worden. Boeren moesten zo hard werken voor de exportproducten dat ze hun eigen rijstvelden verwaarloosden. Hierdoor ontstond hongersnood en vielen er honderdduizenden doden. Wanneer de grond ongeschikt was om een van de exportproducten op te verbouwen, moest de boer op een andere manier pacht betalen. Hij moest dan 66 dagen per jaar voor het Nederlandse bestuur werken. In de praktijk was dit soms wel 100 tot 200 dagen per jaar. Dat was gunstig voor Nederland. Zo kostte bijvoorbeeld het bouwen van een bestuursgebouw of het aanleggen van een weg of haven lang niet zoveel als normaal. Al met al was het Cultuurstelsel een ramp voor de Javaanse bevolking. 3.1 Een vrije economie Nederland verdiende tussen 1830 en 1870 veel geld met het Cultuurstelsel. Toch kwam er steeds meer kritiek, vooral van de liberalen. Die hadden na 1848 in Nederland veel invloed gekregen. Liberalen geloofden dat een vrije economie voor iedereen het beste was en vonden het particuliere bedrijfsleven heel belangrijk. De overheid moest zich dus niet te veel met de handel bemoeien. In het Cultuurstelsel bepaalde de Nederlandse overheid wat er verbouwd werd en wie de producten mocht verhandelen. Vrije ondernemers kregen er dus geen kans. Dat paste niet bij het Liberalisme. Volgens de liberalen moest de overheid juist zorgen voor vrije concurrentie . Stapje voor stapje werd het Cultuurstelsel afgeschaft. Vanaf 1870 werd het Cultuurstelsel beëindigd en kregen vrije ondernemers een kans. Zij konden voortaan grond huren van de overheid. Het aantal ondernemers nam snel toe en zo ontstonden er veel grote landbouwondernemingen. Ook de mijnbouw in aardolie, steenkool en tin kwam in de particuliere handen. De overheid bemoeide zich steeds minder met de koloniale economie. Op Java ontstonden honderden plantages van vrije ondernemers met producten als thee, koffie en suiker. Sumatra stond bekend om haar uitstekende tabak. Ook werd er rubber en palmolie gewonnen. Deze ondernemingen maakten enorme winsten. De Nederlandse eigenaren waren op Java zeer machtig en heersten als vorsten over hun werknemers. Begrippen: Liberalisme: Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid van de burgers. Plantages: Groot landbouwbedrijf in Indonesië waar producten voor de export naar Europa werden verbouwd. 3.2 Het lot van de Indonesiërs Volgens het liberale Kamerlid Van Hoëvell was het Cultuurstelsel rampzalig voor de Javaanse boeren. Nederland werd schatrijk, maar interesseerde zich niet voor het zweet, bloed en de tranen van de Javaanse bevolking. Van Hoëvell had recht van spreken: als dominee had hij de hongersnood op Java met eigen ogen gezien. Veel indruk maakte in 1860 ook Multatuli met zijn roman Max Havelaar. Hij was zelf ambtenaar op Java geweest. In zijn boek noemde hij Nederland een roofstaat, die dertig miljoen onderdanen onderdrukte en uitzoog. De Nederlandse welvaart kwam volgens hem voort uit diefstal. Na de afschaffing van het Cultuurstelsel was het op Sumatra een probleem om genoeg arbeiders te vinden. De inwoners van Sumatra wilden namelijk niet voor de Europese ondernemers werken. Zij verbouwden liever hun eigen tabak. Daarom werden er koelies naar Sumatra gehaald. Deze contractarbeiders werden gelokt met een voorschot op hun loon. Dat moest echter wel worden terugbetaald na afloop van hun contract. Maar het loon was zo laag da ze hun schuld niet konden terugbetalen. Daarom moesten ze voor de plantage-eigenaar blijven werken. In het begin werden er vooral koelies uit China gehaald, later ook van het dichtbevolkte eiland Java. Het leven van een koelie was zwaar en eentonig. Er moest gewerkt worden in een brandende zon. Met eenvoudige werktuigen uren lang hakken, spitten en schoffelen. Het oerwoud mocht de plantage niet overwoekeren. Koelies werden streng afgestraft voor kleine overtredingen en kregen weinig eten. Zij werkten twaalf uur per dag en hadden slechts twee dagen in de maand vrij. Ze woonden in kale huizen zonder sanitair. Er waren geen dokters voor de zieken. Met geldboetes en lijfstraffen probeerden opzichters de koelies in bedwang te houden. In 1880 kwam er een wet waarin stond dat koelies die zich niet aan hun contract hielden, vervolgd werden. Wie wek weigerde of wegliep, kwam in de gevangenis terecht. Pas na 1907 veranderde hun situatie een beetje. In een nieuwe wet waren zaken als verzorging, eten en betaling geregeld. Ondernemers kregen nog met een ander probleem te maken. De plaatselijke bevolking kwam soms in opstand. Het Nederlandse bestuur moest dan militaire hulp en bescherming brengen. Daarbij werd het koloniale leger ingezet. Begrippen: Koelies: Contractarbeiders die zwaar werk doen voor weinig loon en met weinig rechten. 3.3 Nederland krijgt meer invloed Van 1870 tot ongeveer 1900 was er een soort wedstrijd gaande tussen de Europese landen. Elk land probeerde zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Afrika in handen te krijgen en op die manier een zo groot mogelijk rijk te veroveren. Deze periode wordt de tijd van het modern imperialisme genoemd. Ook Nederland deed mee. In Azië stonden de eilanden Java, de Molukken en een aantal kustplaatsen al onder Nederlands bestuur. De Nederlandse regering wilde nu ook de andere eilanden innemen. Ook de ondernemers die actief waren in Nederlands-Indië, wilden een sterk gezag. Onrust konden ze niet gebruiken. De regering richtte daarom het Koninklijk Nederlands-Indisch leger (KNIL) op. Dit leger bestond vooral uit Indonesische soldaten. De officieren waren bijna allemaal Nederlanders. Eiland na eiland werd door het KNIL bezet en onder Nederlands gezag geplaatst. Dit word pacificatie genoemd. Bij die pacificatie werd vaak geweld gebruikt. De hardste strijd werd uitgevochten in het noorden van Sumatra. Daar lag Atjeh, dat tot 1873 onafhankelijk was. Langs Atjeh lag, na de opening van het Suezkanaal, de belangrijkste doorvaartroute voor Europese schepen. Europese schepen werden op de nieuwe route via Atjeh vaak aangevallen door piraten. Zolang de sultan in Atjeh de baas was kon Nederland niet tegen die piraten optreden. Daarom begon de Nederlandse regering in 1873 de Atjeh-oorlog. Het KNIL trok met dertienduizend soldaten Atjeh binnen. Er ontstond een lange, bloedige guerrillaoorlog. Onder de Atjehse bevolking vielen tienduizenden doden. Honderden dorpen werden platgebrand. Het zou echter tot 1903 duren voor de belangrijkste Atjehse leiders zich aan KNIL-generaal Van Heutsz overgaven. Begrippen: Modern imperialisme: Geïndustrialiseerde landen veroveren tussen 1870 en 1900 in grote delen van de wereld koloniën. Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL): Opgericht in 1833 om opstanden van Indonesië te onderdrukken. Pacificatie: Het onder Nederlands bestuur brengen van alle gebieden in Indonesië. Atjeh-oorlog: Oorlog van het KNIL tegen het sultanaat van Atjeh, op het noordelijke deel van Sumatra. 4.1 De Indonesiërs krijgen meer zelfvertrouwen Er was rond 1900 in Nederland de nodige kritiek op het beleid in NederlandsIndië. Het gevolg was dat de regering zich meer ging inzetten voor de Indonesiërs. Zo ontstond de ethische politiek. Het doel was om het leven van de Indonesiërs te verbeteren. Maar het was tegelijk een mooi excuus om heel Nederlands-Indië te onderwerpen aan het Nederlandse gezag. Weliswaar zouden de Indonesiërs door deze ‘opvoeding’ zelfstandiger worden, maar het zou nog lang duren voordat dat zover zou zijn. Er werd geld geïnvesteerd in goed onderwijs, gezondheidszorg en landbouw. Een groot succes was het inenten van de bevolking tegen allerlei dodelijke ziektes. De voedselproductie nam toe door de aanleg van veel kanalen en dammen. Naast rijst gingen boeren ook andere producten verbouwen zoals maïs en bonen. Ook de infrastructuur werd verbeterd: er werden vele kilometers spoorwegen en wegen aangelegd en bruggen gebouwd. Belangrijk waren de desascholen (dorpsscholen) waar kinderen leerden lezen en schrijven in hun eigen taal. Kinderen van belangrijke Indonesische mensen konden zelf naar westerse scholen, waar ze hetzelfde onderwijs kregen als in Nederland. Zo leerden kinderen over westerse ideeën als vrijheid, gelijkheid en democratie. Het zelfvertrouwen van de Indonesiërs nam sterk toe toen in 1905 Japan de Russische vloot met gemak versloeg. Dat een Aziatisch zo’n groot gerespecteerd land kon verslaan! Tijdens de Tweede Wereldoorlog veroverde Japan ook nog een zonder veel problemen een grote delen van Azië. Nederland, GrootBrittannië en Frankrijk konden zich niet verdedigen tegen de achtige Japanners. Veel Indonesiërs waren er trots op dat een Aziatisch volk in staat was om zo snel de Europese kolonisten te verslaan. Ze geloofden niet langer in de Nederlandse superioriteit. Opnieuw bleek dat Aziaten niet de mindere waren van Europeanen. Wat Japanners konden, konden Indonesiërs ook! Begrippen: Ethische politiek: Politiek van de Nederlandse regering in Indonesië vanaf 1900; de gedachte dat Nederland niet alleen mocht profiteren van Indonesië maar ook moest zorgen voor betere ziekenzorg en scholing. 4.2 De Nationalisten De ethische politiek had een onbedoeld gevolg: het nationalisme nam toe. Veel Indonesiërs waren trots op hun land en volk en wilden meer zelfstandigheid. Soekarno, de latere nationalistische leider, deed de middelbare school (HBS) en studeerde aan de Technische Hogeschool in Bandung. Maar ondanks deze goede opleidingen mocht hij zijn kennis over bijvoorbeeld democratie of inspraak niet gebruiken in de praktijk. Hoge functies waren alleen bedoeld voor de Nederlanders. Hierdoor nam de frustratie onder de goed opgeleide Indonesiërs toe. Zij wilden het geleerde in de praktijk brengen, zij wilden ook besturen. In 1908 werd de Volksraad opgericht. Die oprichting paste bij de ethische politiek. Via deze raad zouden de Indonesiërs meer invloed op het bestuur krijgen. Maar in de praktijk viel dit tegen. De Volksraad mocht het Nederlandse bestuur alleen adviseren. Tot hun grote frustratie konden de Indonesiërs het bestuur nergens toe dwingen. Macht had de Volksraad dus niet. Terwijl Indonesiërs op school hadden geleerd over democratie, moesten ze toezien hoe hun eigen land niet democratisch bestuurd werd. Een verzoek om iets meer zelfstandigheid werd door de Nederlandse regering afgewezen. Volgens Nederland zou het nog honderden jaren duren. Voor Indonesiërs de verantwoordelijkheid voor een eigen bestuur aan zouden kunnen. De ontevredenheid onder de Indonesiërs nam steeds verder toe. Na jarenlange frustratie besloten Soekarno en Hatta in 1927 tot actie over te gaan. Ze richtten de Partai National Indonesia (PNI) op. Die partij streefde niet naar iets meer zelfstandigheid, maar zij eisten onafhankelijkheid. Ze weigerden iedere samenwerking met Nederland. Soekarno slaagde erin met opzwepende toespraken een groot deel van het volk achter zich te krijgen. Het Nederlandse bestuur zag hem als een groot gevaar en zette hem gevangen. Maar hierdoor voelen steeds meer mensen zich juist aangetrokken tot een radicaal nationalisme. Van Nederland viel immers niet veel te verwachten. Begrippen: Nationalisme: Een grote voorliefde voor het eigen land, of het met woord en daad vechten door een eigen, zelfstandige staat. Volksraad: In 1916 door de Nederlandse regering opgerichte raad om de inwoners van Indonesië inspraak te geven in het bestuur; de Volksraad mocht alleen advies geven en geen beslissingen nemen. Partai National Indonesia (PNI): De Indonesische nationale partij, opgericht in 1927, met als leider Soekarno. 4.3 Soekarno en de Japanners In januari 1942 viel Japan Nederland-Indië aan. Op 8 maart moest het KNIL zich overgeven. Nederlands-Indië werd door Japan bezet. De Japanners besloten alle Nederlanders te interneren: ze werden opgesloten in kampen. Daar werden ze vaak slecht behandeld. Krijsgevangenen, Nederlandse militairen die ze gevangen hadden genomen, hadden het extra zwaar. Zij moesten bijvoorbeeld als dwangarbeider meewerken aan de bouw van een spoorweg in Birma. Ruim 3.200 Nederlands kwamen daarbij om. Triest was ook het lot van de ‘troostmeisjes’: jonge vrouwen die als prostituee moesten werken voor het Japanse leger. Alles wat aan Nederland herinnerde, werd door de Japanners weggehaald, de Nederlandse taal werd verboden en Batavia ging Jakarta heten. Voor het eerst kregen Indonesiërs bestuurlijke functies. Terwijl de Japanners de Nederlanders interneerden, lieten ze Soekarno juist vrij uit zijn gevangenschap. Soekarno hoopte dat Indonesië met hulp van Japan eindelijk onafhankelijk zou worden. Daarom wilde hij met de Japanners samenwerken. In de eerste oorlogsjaren viel dit tegen. Soekarno bleef ondergeschikt aan de Japanners en kreeg geen hoge functie. Toen duidelijk werd dat Japan de oorlog zou verliezen, kregen de Indonesische nationalisten meer bestuurlijke invloed. De Japanse legerleiding beloofde Indonesië te helpen om onafhankelijk te worden. Op 15 augustus 1945 moest Japan zich echter overgeven. Twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië uit. Zelf durfden ze dit nog niet aan, maar jonge nationalisten, de pedoema’s, hadden hen onder druk gezet om dit te doen. Nederland erkende de Republiek Indonesië niet. Tijdens de oorlog was Nederland bezet door een bondgenoot van Japan: Duitsland. De Nederlandse regering was daarom zeer negatief over de samenwerking van de nationalisten met Japan. Ze vergeleek dit met Nederlanders die samenwerkten met de Duiters: dat waren verraders! Direct na afloop van de oorlog was er nog geen Nederlands bestuur op Java. De nationalisten voelden zich sterk. Japan was verslagen en de westerse soldaten waren nog ver weg; die kwamen pas vele weken later. De pemoeda’s bereidden zich voor om een nieuw Nederlands bestuur buiten de deur te houden. Begrippen: Interneren: Opsluiten in een kamp dat men niet mag verlaten. Pedoema’s: Jonge Indonesiërs nationalisten die hun militaire opleiding hadden gekregen van de Japanners. Zij wilden voorkomen dat het Nederlandse bestuur terugkeerde naar Indonesië. 6.1 Een diplomatieke oplossing? De Nederlandse regering en de Indonesische nationalisten dachten na de Tweede Wereldoorlog verschillend over de toekomst van Indonesië. De nationalisten wilden volledige onafhankelijkheid. De Nederlandse regering en de meeste Nederlanders vonden dat Nederland en Indonesië niet buiten elkaar konden of wilden. Dat moest wel tot een groot conflict leiden. Nadat Japan was verslagen, riep Soekarno in augustus 1945 de Republiek Indonesië uit. Japanse soldaten bleven op verzoek van Engeland en de Verenigde Staten in Indonesië om orde te handhaven. In deze periode zagen de nationalisten kans een groot deel van de bevolking achter zich te krijgen. Bij terugkomst van het Nederlandse bestuur begonnen onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek. Veel Nederlanders waren tegen overleg met Soekarno. Die was in hun ogen een verrader, omdat hij had samengewerkt met de Japanners. Toch begreep Nederland dat er niets anders opzat. In november 1946 kwamen onderhandelaars onder leiding van luitenantgeneraal Van Mook tot het Akkoord van Linggadjati. Nederland erkende het gezag van de Republiek over de eilanden Java en Sumatra. De Republiek zou een onderdeel worden van de Verenigde Staten van Indonesië. Hierin zouden de Republiek, Borneo en Oost-Indonesië op gelijke voet samenwerken. Samen met Nederland zouden zij de Nederlands-Indonesische Unie vormen met de koningin als staatshoofd. Het bestuur van de Unie zou beslissen over buitenlandse zaken, defensie en financiën. Zo kon de Republiek blijven bestaan en zou tegelijk de band met Nederland niet verdwijnen. Het Nederlandse parlement nam ‘Linggadjati’ aan, na enkele wijzigingen ten nadele van de Republiek. Ook de Indonesiërs stemden niet zomaar met de overeenkomst in. Volgens hen moest in de overeenkomst worden opgenomen dat de Republiek binnenkort ook Borneo en Oost-Indonesië zou besturen. Kortom: er werd een overeenkomst getekend, maar het conflict was nog lang niet opgelost. 6.2 Een oplossing met geweld? Nederland had intussen al veel militairen naar Indonesië gestuurd. In de nacht van 20 op 21 juli 1947 begon de eerste politionele actie met de codenaam Actie Product. Het doel van deze actie was, volgens de Nederlandse regering, de Indonesische vrijheidsstrijders aan te pakken die een guerrillaoorlog uitvochten tegen Nederland op Java en Sumatra. De werkelijke reden was dat Nederland de economisch belangrijke gebieden weer in handen wilde krijgen. Nederlandse militairen probeerden zo Nederlands-Indië weer onder controle te krijgen. Hoewel de actie een militair succes was, slaagden de Nederlanders er niet in de vrijheidsstrijders definitief te verslaan. Bovendien kwam er internationaal steeds meer protest tegen het Nederlandse optreden. De Verenigde Staten en de Verenigde Naties (VN) keurden de actie af. Ze vonden het onjuist dat Nederland met geweld een oude kolonie probeerde te behouden. Nederland moest van de Veiligheidsraad van de VN stoppen met zijn actie. Wel mocht Nederland de gebieden die het weer bezet had, onder zijn gezag houden. Vertegenwoordigers van Nederland en de Republiek stemden hiermee in en er werd een nieuw akkoord gesloten. Ook dit akkoord werd al weer snel geschonden, de Republiek probeerde haar positie, politiek en militair, te verstevigen en Nederland probeerde de positie te verzwakken. In december 1948 besloot Nederland tot een tweede politionele actie, om de Republiek totaal uit te schakelen. Militair was de actie weer een groot succes. Soekarno en andere leiders werden gearresteerd. De internationale reacties echter vernietigend. Begrippen: Politionele actie: Nederlandse gewapende acties in juli 1947 en december 1948 om Indonesië als kolonie te behouden. 6.3 Onderhandelingen De Veiligheidsraad van de VN was woest en eiste een onmiddellijke beëindiging van de tweede politionele actie en vrijlating van de leiders van de Republiek. Verder vond de Veiligheidsraad dat er vrije verkiezingen en nieuwe gesprekken over onafhankelijkheid moesten komen. De Verenigde Staten dreigden met het stopzetten van economische hulp aan Nederland (Marshallhulp). Deze hulp was hard nodig om de schade in Nederland na de Tweede Wereldoorlog te herstellen. De Verenigde Staten had gekozen voor steun aan de regering van de Republiek. Die regering had namelijk een communistische opstand neergeslagen. Dat kwam de Verenigde Staten erg goed uit, omdat ze bang waren voor verspreiding van het communisme in Azië. Ondertussen was de Republiek militair nog niet uitgeschakeld en nam het verzet van de bevolking eer der toe dan af. Dit alles dwong de Nederlandse regering om opnieuw te onderhandelen. In Den Haag overlegden Nederlanders en Indonesiërs over de overdracht van de soevereiniteit. Die vond op 27 december 1949 officieel plaats, Indonesië was voortaan een onafhankelijk land. Daarmee waren de problemen voor Nederland nog niet voorbij. De bewoners van de eilandengroep Molukken, in het oosten van Indonesië, waren bang voor een Javaanse overheersing. Zij riepen de Republiek der Zuid-Molukken uit. Het Indonesische leger bezette daarop Ambon en veroverde de Molukken. Veel Zuid-Molukkers waren soldaat in het KNIL. Op dienstbevel vertrokken zij naar Nederland. In 1951 kwamen ongeveer 12.000 Molukkers naar Nederland, aanvankelijk slechts tijdelijk, maar uiteindelijk voorgoed. Begrippen: Soevereiniteit: Onafhankelijkheid van een staat ten opzichte van andere staten.