De Catechisant “Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden” Ds. Jakob Daniël du Toit November 2013 – 22e & laatste jaargang – nr. 11 De Psalmen en jij Een Land waarmee wij als Nederlanders ons altijd nauw verbonden voelden, was Zuid-Afrika. Vanaf dat in 1652 Nederlanders daar een kolonie stichtten, zijn er ook Psalmen in de zondagse erediensten gezongen. Tot 1775 zong men de berijming van Petrus Datheen. Vanaf dat jaar voerde men de ‘nieuwe rijm’ in, de statenberijming van 1773 – die we in de gereformeerde gezindte over het algemeen nog zingen. In de twintigste eeuw werd meer en meer het verlangen gevonden om een eigen berijming te hebben, en wel in de taal van het volk, het Afrikaans. Een begaafde dichter van onverdacht gereformeerde overtuiging was ds. Jakob Daniël du Toit (1877-1953). Zijn dichtersnaam was Totius. In 1937 kwam zijn Psalmberijming uit. 1. Juig, al wat leef, juig voor die Heer: Dien God met blydskap, gee Hom eer; Kom nader voor Sy aangesig, En prys Hom met ’n lofgedig. 2. Die Heer’ is God, erken dat Hy ’n Eie volk vir Hom berei, ’n Volk om Hom te dien en vrees En skape van Sy wei te wees! 3. Gaan deur Sy poorte in met lof, Met lofsang in Sy tempelhof; Kom in Sy huis, o bondsvolk saam; Verhef Sy lof en prys Sy Naam. 4. Want goedertieren is die Heer’; Sy goedheid eindig nimmermeer; Sy trou en waarheid hou hul krag Tot in die laaste nageslag. Op de bladzijden 19 en 20 kun je nog een paar van zijn berijmingen lezen. ISO-PRINT, Antwoordnummer 21, 3350 VG Hardinxveld-Giessendam; fax 0183 678402; e-mail: info@isoprint.nl Bank: Rabobank Garderen, rek.nr. 32.14.43.128, t.n.v. De Catechisant e-mail : wpieters@kliksafe.nl Website: www.dswpieters.nl Het volgende nummer van De Catechisant zal het laatste nummer zijn. Nadat dit jeugdblad 22 jaren is verschenen, komt er een einde aan. 2 Psalm 130 en jij Een van de meest bekende en geliefde Psalmen is wel de Psalm van deze en de volgende bladzijde. Voor allen die het leven niet zo eenvoudig vinden, maar nog al eens diepten en moeiten ervaren, spreekt het begin van Psalm 130 bijzonder aan: “Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!” Er staat niet ‘diepte’, maar ‘diepten’; geen enkelvoud, maar meervoud. Aan welke diepten en moeiten de dichter denkt, schrijft hij er, door de besturing van Gods Geest, niet bij. En het is beter zo, want nu kan elke bijbellezer zijn eigen ‘diepten’ invullen. Nu is de Psalm toepasbaar op alle situaties van mensen in Derde Wereldlanden, in het verwereldlijkte WestEuropa, in Latijns-Amerika en waar ook op de aardbol. Ook jouw situatie kun je, mag je, moet je in het oog hebben bij het lezen van deze Psalm. 3 Wat doet de dichter? Hij roept tot God en wel heel dringend, zoals uit vers 2 blijkt. Maar terwijl hij zo zijn nood klaagt en om hulp vraagt, schiet hem, om zo te zeggen, opeens te binnen dat hij helemaal niet op een gunstig antwoord van God kan rekenen, want (vers 3): “Als U, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat …, Heere, wie zal bestaan? Het Hebreeuwse woord voor ‘gadeslaan’ betekent zoiets als ‘letten op’, of ‘onthouden’. De kanttekening verduidelijkt het zo: Versta hierbij: en die op het hoogste naar Uw rechtvaardigheid wil straffen. De dichter is er vast van overtuigd dat God onze zonden heel ernstig opneemt, en toch klinkt in de zin door dat God de zonde niet hoeft te straffen aan de zondaar. De zin begint immers met ‘zo’, dat is ‘als’. En dat blijkt ook uit het volgende vers, vers 4. Daar zegt hij dat er bij deze heilige God, Die de zonden zo haat, toch vergeving is. Wat is vergeving? Dat het tussen God en ons goed komt. Wat een wonder! Wat een onbegrijpelijk wonder! Wat een eeuwig wonder! Wat een GOD-VERHEERLIJKEND wonder! Ten slotte een vers in de berijming van ds. C.J. Meeuse: Uit diepe, donk’re dalen Kernverzen zijn: Waar ik niet weet te gaan, Als U, HEERE, Maar moedeloos moet dwalen, de ongerechtigheden gadeslaat … Roep ik, o God, U aan. HEERE, wie zal bestaan? O HEERE, hoor mijn smeken, Maar bij U is vergeving, Mijn schreien in mijn smart. opdat U gevreesd wordt. Verhoor! Mijn tranen spreken Van een verbroken hart. 4 Psalm 130 en jij (nog een keer) 5 De dichter zei in vers 3 niet: “Ik heb vergeving ontvangen.” Hij zegt zelfs niet: “Maar bij U is er voor mij vergeving.” Hij zegt alleen: “Maar bij U is er vergeving.” Dit is blijkbaar voor allen die Gods Woord ernstig nemen, genoeg om hoop te koesteren. God is vergevingsgezind! Dus is Hij ook mij vergevingsgezind. En in de offerdienst toonde God dat Hij een God van vergevingen was, elke nieuwe dag is er nieuwe zonde en elke nieuwe dag is er nieuwe vergeving. Omdat God Zelf dit via heel de tabernakeldienst zegt, is dit waar, en is er alle reden om op deze vergevingsgezinde God te wachten, om Hem kinderlijk te vrezen en op Zijn verlossing te hopen. Ja, er is alle reden om iedereen in heel de kerk op te roepen om ook goede en hoopvolle gedachten te koesteren van deze God. Kijk maar naar vers 7. Daar roept de dichter heel het volk op om op de HEERE te hopen. Waarom? “Want bij de HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.” Zo roep ik jou, lezer van dit jeugdblad, op om op de vergeving die er bij de Heere is, te hopen. Om niet moedeloos te worden, al word je nóg zo aangevochten, en al val je jezelf nóg zo tegen! In het laatste vers staat een heel rijke belijdenis: “Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.” Voor wie geldt dit? Het adres staat er op twee manieren bij: het geldt voor mensen die ongerechtigheden hebben en zichzelf daar niet van kunnen verlossen. Hoor jij daar bij? Niet gemakkelijk zeggen dat je zondaar bent … Dat is zo goedkoop. Dat is zo huichelachtig. Nee, onderzoek het: heb jij ongerechtigheden en kun jij je er niet van verlossen? Ten tweede staat er dat het voor Israël is. Er wordt niet gezegd: voor een deel van Israël, voor de vromen, de bekeerden, de gelovigen … Nee, voor Israël. Dat volk dat volgens het doorgaande getuigenis van het Oude Testament onvoorstelbaar zondig, ongelovig en afgodisch was … Net als ik … Net als jij … En nu mag héél Israël gebruik maken van deze belofte! Mijn hoop staat op de HEERE. Mijn ziel verwacht met smart Hem Die mij wil bekeren. Zijn Woord vernieuwt mijn hart. Ik wacht met groter zorgen Op God, uit ’s harten grond, Dan wachters op de morgen, Een kernvers is: Israël hope op de HEERE, want bij de HEERE is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing. Ja, op de morgenstond. 6 Psalm 131 en jij 7 In deze Psalm vertelt David over zichzelf. Hij zegt dat hij niet hoogmoedig is. Dit kun je alleen dán eerlijk zeggen, als God je ootmoedig heeft gemaakt. David beantwoordde zo aan de eisen van een God-welgevallige koning, zoals we in Deuteronomium 17 vers 20 kunnen lezen: “Laat zijn hart zich niet verheffen boven zijn broeders.” Wanneer je met deze Psalm kunt getuigen in je gebed: “Heere, mijn hart is niet verheven”, dan past de wonderlijk-rijke belofte van Jesaja 57 vers 15 bij jou: “Zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en het heilige, en bij die, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat Ik levend maak de geest van de nederigen, en opdat Ik levend maak het hart van de verbrijzelden.” God heeft een hekel / gruwel aan trots. Hij heeft Israël in de woestijntijd meermalen nadrukkelijk duidelijk gemaakt dat ze geen enkele reden hadden om trots te zijn, en Hij laat ook ons in Zijn Woord slag over slag weten dat hoogmoed absoluut niet bij ons past. We zijn niets, we hebben niets, we kunnen niets en we weten niets, dan alleen voor zover God het ons geeft. Denk aan de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar. Jezus sluit dit verhaal in Lukas 18 in vers 14 af met de woorden: “Een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.” Dit sluit naadloos aan bij wat we in hoofdstuk 16 vers 15 lezen: “God kent uw harten. Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.” Hoe worden wij van hoogmoedige adamskinderen die allemaal net als onze stamvader als God willen zijn, ootmoedige christenen? Door zelfkennis in de spiegel van Gods heilige wet en door leerling te worden op Jezus’ school. Hij zegt (Mattheüs 11 vers 29): “Leer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.” Mattheüs 18 vers 1-3 vertelt dat de discipelen bij Jezus kwamen en Hem vroegen wie toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen zou zijn. Jezus nam een kind en stelde dat in het midden van hen en zei: “Als jullie je niet veranderen, en worden als de kinderen [net als David in deze Psalm], dan zullen jullie in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” Dat Israël zijn heil verwacht Van ’s HEEREN wond’re trouw en macht En van Zijn goedertierenheid Van nu aan tot in eeuwigheid. Een kernvers is: Laat Israël op de HEERE hopen van nu aan tot in eeuwigheid. Psalm 132 en jij In deze Psalm lezen we over het vurige verlangen in het hart van koning David om een ereplaats te geven aan de ark. De ark was het meest heilige voorwerp in heel het godsdienstige leven van Israël. Deze ark was in de tijd van Samuël en Eli door de Filistijnen buit gemaakt. Later was ze wel weer teruggebracht naar Israël, maar sinds die tijd had de ark alleen maar een primitief en provisorisch onderkomen gehad. David wilde dit niet. Hij zelf had na jaren omzwerven eindelijk rust gevonden, en bewoonde een paleis. Daarom kon hij de gedachte niet verdragen dat de HEERE als het ware in een schamele tent zou ‘wonen’. Hij brengt de ark – die tijdens de regering van zijn voorganger, Saul, verwaarloosd was – naar de hoofdstad van het koninkrijk, Jeruzalem. De Heere vindt dat goed. Al mag David, de man van de vele oorlogen, geen huis voor de Heere bouwen, toch geeft God als ‘beloning’ rijke beloften aan hen die zich bekommeren om het welzijn van de ark. Wat kun jij met deze geschiedenis? Ik denk dat het goed is – nu jij in de leeftijd van ambities en plannen maken zit en op carrière gericht bent – dat jij je afvraagt: wat weegt voor mij zwaarder, mijn baan, toekomstig huwelijk enz., of het Koninkrijk van God? Meteen denk je natuurlijk aan de woorden van onze Heere Jezus Zelf in Mattheüs 6 vers 33: “Zoek eerst het Koninkrijk van God…” De beloften in Psalm 132 gaan over eten en drinken, dus het dagelijks levensonderhoud én over de priesterdienst, de verzoening dus. Net als in het Onze Vader is de volgorde in de verzen 15 & 16: eerst “geef ons heden ons dagelijks brood” en dán “en vergeef ons onze schulden”. Wat kun jij hiermee? In de weg van geloofsgehoorzaamheid aan Mattheüs 6 vers 33 belooft God (én in Psalm 132 én in Jezus’ eigen woord): “en al deze dingen [eten, drinken en kleding, WP] zullen u toegeworpen worden.” Psalm 132 vertelt ons ook hoe het met dat Koninkrijk van God gaat (vers 18): “Ik zal Zijn vijanden met schaamte bekleden, maar op Hem zal Zijn kroon bloeien.” Het staat er met de gemeente van Jezus Christus dus – ondanks alles – goed voor. Gerechtigheid zij ’t reine kleed Der priesters die steeds voor U staan. Uw gunstvolk ziet dit juichend aan. Beschaam niet die U zalven deed Om Davids wil, Uw onderdaan. Een kernvers is: Laat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en laat Uw gunstgenoten juichen. 8 Psalm 133 en jij Een bekende Psalm die over een prachtig onderwerp gaat: liefde en vrede, eensgezindheid en zegen. Nee, niet om te misbruiken en alle verschillen onder het vloerkleed te vegen, maar om op het fundament van Gods waarheid en met erkenning van ieders mening en dus van allerlei verschillen over weet ik welke onderwerpen een hartelijke en broederlijke liefde te bevorderen. 9 De dichter gebruikt – echte oosterling als hij is – een beeld, zelfs twee beelden. Eerst die van de zalf die op het hoofd van de hogepriester wordt gegoten en daar niet blijft, maar drupt op zijn baard en op zijn kleed; en als tweede de dauw die elk nacht op de bergen van Israël viel en nog steeds valt. Hoeveel liefde heb jij voor het fundament waarop eenheid kan worden gebouwd, die waarheid van God? Hoeveel waarde hecht jij aan die eenheid die op dit fundament zich moet vormen? Paulus hecht hier veel waarde aan: … om eendrachtig, met één mond, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus te verheerlijken (Romeinen 15 vers 6). … ik roep u op te wandelen [te leven] in overeenstemming met de roeping waarmee u geroepen bent: met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid [geduld], elkaar verdragend in liefde. Span u in de eenheid van de Geest te behouden door de band van vrede. Eén lichaam is het, en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot één hoop van uw roeping; één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen (Efeziërs 4 vers 1-6). De liefde is uit God. Bij Hem kun je ’t krijgen, o liefdeloze lezer en schrijver! Jezelf wegcijferen om (Psalm 133) de belangen van Gods Koninkrijk te bevorderen en om je naaste tot deze Koning en Hogepriester te leiden. Je zult er zelf altijd alleen maar BETER van worden. Waar liefde geurt als zalf, van God verkregen, Gebiedt Hij Zelf Zijn gunst en geeft Hij zegen En leven tot in eeuwigheid. Een kernvers is: Zie, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen! Psalm 134 en jij Een bekende Psalm die nog al eens wordt gezongen, bij een doopdienst of een huwelijksbevestiging: “Dat ’s HEEREN zegen op u daal’.” Maar wat zou de reden van de dichter zijn geweest om deze Psalm te schrijven? Hij spreekt de Levieten aan die in het huis des Heeren de wacht houden, dag en nacht. Nu richt hij zich vooral op hen die in de nachten Gods huis bewaken. Hij roept hen in vers 2 op: “Hef uw handen op naar het heiligdom, en loof de HEERE.” Het opheffen van de handen is de gebruikelijke gebedshouding. Dat lezen we ook in 1 Timotheüs 2 vers 8. De apostel schrijft ons voor: “Ik wil, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen, zonder toorn en twist.” Wanneer we bidden moet het zijn zonder ruzie te maken of te hebben. Het is onmogelijk te bidden voor iemand met wie je in de clinch ligt. En het is ook onmogelijk met iemand in de clinch te liggen voor wie je bidt. Het gaat dus over bidden. Wat houdt bidden volgens de Bijbel in? Dat je contact zoekt met God, bij Hem je hart lucht, je afhankelijkheid van Hem erkent, je nood in Zijn handen geeft, voor je zonden eerlijk uitkomt, je liefde voor Hem uitspreekt, je vertrouwen in Hem belijdt, je toewijding aan Hem verwoordt en op deze manier bij Hem schuilt. Waarom roept de dichter van deze 134ste Psalm ons op om God aan te roepen? Het staat er in vers 2 meteen bij: het is tot lof van Hem. Wie bidt, looft God. Hoe zo? Omdat je Hem de eer geeft als God, als Verzorger en Beschermer van je ziel en je lichaam. En nog veel meer. Het laatste vers van deze korte Psalm “De HEERE zegene u uit Sion, Hij, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft” is vol onderwijs: 1. De zegen komt van die God Die met ons in een verbond staat – dat zegt de Naam HEERE [Jehovah]. 2. De zegen komt uit Sion – waar het offer van Golgotha werd afgebeeld en de gelovige Israëliet ervan werd verzekerd dat God hem niet wilde vervloeken, maar gelukzalig wilde maken. 3. De zegen komt van de Almachtige, de Schepper van het heelal – Die machtig is om ook jou, ook nu, te voorzien van alles wat nodig is! Gij, die des HEEREN knechten zijt En in Zijn huis te allen tijd Hem dient, daar staande op uw wacht Een kernvers is: De HEERE zegene u uit Sion, Hij, Die de hemel en de aarde 10 Verheft Zijn Naam ook in de nacht. 11 gemaakt heeft. Psalm 135 en jij Opnieuw worden Gods knechten opgeroepen om de HEERE te prijzen. Waarom zou je dat doen? Omdat Hij het waard is en omdat jij het niet laten kunt. Of zie jij dit anders? Vind jij dat God onze lof niet waard is …? En kun jij het loven van je goede Schepper wel nalaten …? De dichter van Psalm 135 somt drie redenen op om God groot te maken: - Hij heeft alles geschapen – wat een machtige en wijze Kunstenaar is Hij toch! Als je de natuur – dichtbij of heel ver weg – ziet, in lente, zomer, herfst of winter, dan moet je toch zeggen: iemand die dit kan maken, is wel uitzonderlijk knap! - Verder haalt de dichter de geschiedenis van zijn volk aan: God bevrijdde het eeuwen geleden uit een allesvernietigende slavernij. - Als derde vestigt hij onze aandacht op de goden van de omringende volken. Als je alle goden vergelijkt met de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van het volk Israël, dan blijkt: ze kunnen niet spreken, niet zien, niet horen, niet adem halen (vers 15-17). Ook op andere plaatsen in de Bijbel wordt God vergeleken met de goden van de volken. Micha zegt er iets heel moois over. Lees maar mee in Micha 7 vers 18. Hij vraagt daar welke god op zijn God lijkt: “Wie is een God gelijk Gij?” en het prachtige punt van vergelijking is dan: “Die de ongerechtigheid vergeeft.” De goden van de volken waren niet zo vergevingsgezind. Je moest ze altijd omkopen en hun vereerders moesten altijd soebatten om eindelijk iets van vergeving te ontvangen – en dan moest je er eerst ook heel wat voor betalen. Bij de HEERE is het totaal anders. Kijk eens wat onze statenvertalers hierover schreven bij Jesaja 55 vers 8: God de Heere zegt: jullie mensen zijn van die aard, dat jullie het niet gemakkelijk vergeven of vergeten als iemand jullie kwaad heeft gemaakt, in het bijzonder als hij het heel grof maakt. Maar Ik vergeef spoedig allen die er berouw over hebben dat zij Mij vertoornd hebben, en die Mij om vergeving bidden. Ik ben ook niet tweeslachtig of ontrouw, zoals mensen, maar al wat Ik beloof, doe Ik vast en zeker. Ieder die de HEERE vreest: Loof de HEERE, geef Hem eer. Prijs Zijn grootheid meer en meer, Maar uit Sion allermeest. Loof God en verheerlijk Hem Die woont in Jeruzalem. Een kernvers is: Loof de HEERE, want de HEERE is goed. psalmzing Zijn Naam, want Hij is liefelijk. 12 Calvijn over Psalm 130 De Profeet verklaart dat God niet gescheiden kan worden van Zijn goedheid. Het is alsof hij zei: “Zodra ik aan U denk, komt ook Uw goedertierenheid mij voor, zodat ik er niet aan twijfel of U zult mij genadig zijn, omdat U Uw aard niet kunt verloochenen. En ik ben er ten stelligste van overtuigd, dat U Zich over mij zult ontfermen, omdat U God bent.” Psalm 131 Er is geen veiliger levensregel, dan dat wij tevreden zijn met de toestand die God voor ons bestemd heeft, en dat wij de dingen niet naar onze eigen zin willen schikken, maar kalm en in vrede wachten op de roepstem van God, en ook niets méér begeren dan wat ons is toegestaan. 13 Psalm 132 De dichter pleit bij God op Zijn beloften, dat Hij niet zal toelaten dat het Koninkrijk of de Tempel tot verval zal komen, maar dat Hij ze beide zal bevestigen en in stand houden. Psalm 133 Er is niet aan te twijfelen, of de Heilige Geest looft de broederlijke eensgezindheid, die onder al de kinderen van God behoort te heersen, met als doel dat iedereen hier naar zal streven. Zoals wij dus één zijn in God de Vader en in Jezus Christus, Zijn Zoon, zo moeten wij ook met wederzijds goedvinden eenheid en broederlijke liefde onder ons vestigen en in stand houden. Als het zou gebeuren dat God in Zijn goedheid geeft dat de Papisten van hun afval teruggebracht worden tot een godvruchtige eensgezindheid, dan kunnen wij de bewoordingen van deze Psalm gebruiken om er God voor te danken. Ondertussen horen wij met hartelijke liefde allen te ontvangen die zich nederig en vredelievend aan God onderwerpen. Psalm 134 In het tweede vers noemt de dichter een plechtigheid die gepaard gaat met het aanroepen van Gods Naam. Want waartoe heffen mensen hun handen op als zij bidden? [Dit was tot in de dagen van Calvijn de gewone houding bij het bidden, WP.] Is het niet omdat zij dan tegelijkertijd hun hart opheffen tot God? Daarom bestraft de Profeet stilzwijgend de traagheid en stompzinnigheid van hen die door met elkaar te spreken de dienst van God verstoren. Psalm 135 De dichter maakt in deze Psalm een tegenstelling tussen afgoden (die lege verzinselen zijn van mensen om zich God voor te stellen) en de God van Israël (Die door ontwijfelbare getuigenissen heeft getoond dat Hij de enige, ware God is); met de bedoeling dat de gelovigen des te bereidwilliger zouden zijn God te loven en Hem gehoorzaamheid te bewijzen. Psalm 136 De Profeet toont aan, dat God van de wettige vrucht van Zijn weldaden wordt beroofd, als de gelovigen zich niet ijverig toeleggen op Zijn lof. En door in elk van Gods weldaden Zijn goedertierenheid te loven, leert de dichter ons dat God niet op de juiste manier wordt geprezen, tenzij wij erkennen, dat alles wat Hij ons schenkt, een gave is van Zijn vrije genade. Psalm 137 Gelovigen zijn niet zó neergebogen om hun persoonlijke narigheid, of zij zijn nog veel dieper en smartelijker bewogen vanwege de rampen van de kerk. Want het is terecht dat de ijver voor het huis van God de overhand heeft in ons hart, zodat alle bijzondere aangelegenheden, in vergelijking daarmee, in het niet verzinken. Psalm 138 De ware regel van het geloof is, dat wij in het midden van de duisternis van de dood het licht van het leven zien. En dat wij niet alleen vertrouwen dat Gods genade ons kan behoeden tegen alle leed, maar ons ook elk moment uit de dood tot het leven kan doen terugkeren. Wij weten ook inderdaad, dat Hij de Zijnen door allerlei beproevingen naar de diepte brengt, om hen wonderlijk te beschermen en te bewaren en om op deze manier door hen gekend te worden niet alleen als de Behoeder van hun leven, maar ook als hun Bevrijder. Psalm 139 De juiste beschouwing van Gods werken zal altijd moeten eindigen in bewondering. Psalm 140 David vertrouwt zijn zaak aan God toe en voert aan, dat hij zich heeft beijverd om in vrede met zijn tegenstanders te leven, en dat hij hun geen onrecht heeft aangedaan, maar dat zij hem onrechtvaardig hebben vervolgd, terwijl hij dit absoluut niet aan hen had verdiend. Dit is de handelwijze die ook wij moeten volgen, als men ons onrecht aandoet, opdat het God zal behagen ons tegen het geweld en de misdaden van de goddelozen te beschermen. 14 Psalm 136 en jij 15 De dichter jubelt het in vers 1 uit dat God goed is. Je kunt deze opmerking ‘gewoon’ lezen en verder gaan. Je kunt ook – en dat is een betere manier van Bijbel lezen – bij deze bewering of belijdenis stil staan, in gedachten, en je afvragen: zie ik dat ook zo? Heb ik goede gedachten over God? Luther vertaalt het Hebreeuwse woord met ‘freundlich’. O, wat is het een onbegrijpelijk wonder dat we met een vriendelijke God te doen hebben, en dat terwijl wij Hem zo hebben onteerd … Als voorbeeld of bewijs van Gods grote goedheid schrijft de dichter zesentwintig keer dat Zijn verbondstrouw eeuwig duurt. De statenvertalers hebben het Hebreeuwse woord CHESED, dat ik nu met ‘verbondstrouw’ heb weergegeven, vertaald met ‘goedertierenheid’, dat ‘goedaardigheid’ betekent. God is goed van aard en natuur. Zijn Wezen is niet gemeen, onbetrouwbaar of kwaadaardig. Een prachtig woord – als je de betekenis ervan vat. En weer schrijf ik: je kunt deze uitspraak ‘gewoon’ lezen en verder niet, maar je kunt ook bij deze belijdenis je afvragen: zie ik dat ook zo? Vertrouw ik God? Het genoemde Hebreeuwse woord, dat 248 keer voorkomt, hebben de statenvertalers 81 keer met ‘weldadigheid’ vertaald en 147 keer met goedertierenheid. Het betekent iets als loyaliteit, toegewijd zijn aan iets of iemand. Het gaat dan om trouw aan wat je beloofde. Het kan dan ook worden weergegeven met ‘vriendschap’. De dichter is er zó vol van dat God trouw is aan Zijn Woord, dat hij het niet overdreven vindt om dit zesentwintig keer neer te schrijven. En het is ook niet overdreven. Is er nog een reden dat hij – onder de aandrijving van de Heilige Geest – na het één keer te hebben vermeld, nog vijfentwintig keer herhaalt? Is het misschien omdat jij het maar niet kunt geloven, nu jij je eigen ontrouw al meer merkt, en van jezelf walgt omdat je zo veel keren je beloften verbrak? Heb jij het nodig om keer op keer op keer te lezen dat het toch echt waar is: God is goedertieren, zo onbegrijpelijk trouw! Dus let op: niet jij bent goed en jij hoeft ook niet trouw te zijn, maar Gód is genadig en bewijst het aan allen die berouwvol tot Hem vluchten. Loof de HEERE, geef Hem eer. Steeds toont Hij Zijn goedheid weer. Want Zijn goedertierenheid Duurt tot in de eeuwigheid. Een kernvers is: Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Psalm 136 en jij (nog een keer) Er zijn best heel wat dingen te noemen waaruit blijkt dat de genadige verbondstrouw van God eindeloos is. Je kunt denken aan het dagelijkse offer in tabernakel en tempel, aan het feit dat God Zich in Zijn Woord aan ons openbaart. Paulus noemt in Romeinen 3 ook nog de besnijdenis, maar de dichter somt geen geestelijke weldaden op. Alleen voorbeelden van Gods algemene zorg en van Zijn bevrijdingsdaden bij de uittocht uit Egypte komen aan de orde. Drie voorbeelden van Gods zorg zijn: Hij heeft de hemelen met verstand gemaakt Hij heeft de grote lichten gemaakt Hij geeft aan alle vlees eten. Drie voorbeelden van Zijn bevrijdingsdaden bij de uittocht uit Egypte zijn: Hij heeft de Egyptenaren geslagen in hun eerstgeborenen Hij heeft Zijn volk door de woestijn geleid Hij heeft ons aan onze tegenstanders ontrukt. Maar misschien denk je: is dit allemaal uiteindelijk toch niet wat karig en ongeestelijk? Zeker, dat kan zo zijn, maar het hoeft niet. Het geestelijke staat niet los van het lichamelijke of aardse, ja, als gelovige zie je in het alledaagse, zoals een sneetje brood, zelfs zonder-boter-en-beleg, Gods goedheid en Zijn genadige trouw aan Zijn eed bij het doopwater: … dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt, en daarom van alle goed ons zal verzorgen, en alle kwaad van ons zal weren, of ten onzen beste zal keren. Wat moet je en mag je doen met deze eed van God? De Heere wil dat jij Hem niet wantrouwt, maar vertrouwt. Hij zal je verzorgen van alles wat goed voor je is. Hij zal alle ramp en onheil van je afweren of – als het je toch overkomt – Hij zal het voor je ten goede veranderen. Ik roep je op (hoe het van binnen of van buiten met jou ook gesteld is) om met het laatste vers in te stemmen: “Loof de God des hemels.” Loof de God des hemels meer, Hem zij eeuwig lof en eer. Want Zijn goedertierenheid Duurt tot in de eeuwigheid. Een kernvers is: Loof de God des hemels, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 16 Psalm 137 en jij 17 Als jij je probeert voor te stellen welke ontberingen de bevolking van Jeruzalem leed, toen de stad maandenlang door de koning van Babel en het leger van de Chaldeeën werd belegerd, en als jij je vervolgens probeert in te denken hoe erbarmelijk de Judeeërs er aan toe moeten zijn geweest, toen ze na een vreselijke tocht in Babel aankwamen …, dan kun je enigszins het onpeilbare verdriet begrijpen waarover Psalm 137 iets zegt. Waarom gebeurde dit? God vertelt het: als iemand Hem ongehoorzaam is, volgt er straf. Deze straf was niet te zwaar, maar wel heel zwaar. Een onderdeel van het leed van de voormalige inwoners van Jeruzalem was dat het broedervolk Edom (nakomelingen van Ezau) leedvermaak had en het de Joden gunde dat de Babyloniërs zo vreselijk huishielden (vers 7). Ja, in Obadja lezen we in de verzen 10 tot en met 14 zelfs hoe de Edomieten de belegeraars een handje hielpen: sommige Jeruzalemmers wisten te ontsnappen, maar Edomieten roeiden hen uit of leverden ze uit aan de vijand. Wat gemeen! En zo is het veel Joden vergaan in de Tweede Wereldoorlog. Wat kun jij nu met Psalm 137? Op zijn minst deze twee dingen ter harte nemen: 1. God neemt de zonde heel zwaar en straft die uiteindelijk zeker. 2. Pas op voor leedvermaak en reken erop dat God dat heel erg vindt. Met de laatste twee verzen van deze Psalm hebben veel christenen een groot probleem. De dichter zegt daar dat Babel verwoest zal worden en dat die persoon welgelukzalig is die aan deze wrede onderdrukkers hun misdaad zal vergelden. Het laatste vers luidt zelfs: “Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens zal grijpen en aan de steenrots zal verpletteren.” Is hier onbijbelse wraakzucht aan het woord? Is dit voor de gemeente van de zachtmoedige Jezus onacceptabel? Lees Openbaring 19: Hierna hoorde ik een grote schare in de hemel zeggen: “Halleluja, de heerlijkheid zij voor de Heere, onze God, omdat Hij het bloed van Zijn dienaren gewroken heeft. En zij zeiden de tweede keer: “Halleluja!” Als ik Jeruzalem ooit zal vergeten, Dan zal mijn rechterhand geen weg meer weten Op enig instrument van snarenspel. Mijn tong verkleeft, als ik niet steeds vertel Hoe Sion door Gods gunst ons was gegeven Een kernvers is: Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij; ook weenden wij, als wij dachten aan Sion. Om daar de grootste vreugde te beleven! 18 Psalm 138 en jij Voor een bijzondere uitdrukking in Psalm 138 vraag ik je aandacht op deze bladzijde. In vers 2 staat (in verschillende vertalingen): Gij hebt vanwege Uw ganse Naam Uw woord groot gemaakt. Thou hast magnified Thy word above all Thy Name. U doet Uw woord gestand, U houdt Uw Naam in ere. Om heel Uw Naam hebt U Uw belofte groot gemaakt. Du hast Deinen Namen über alles herrlich gemacht durch Dein Wort. Grote dingen hebt U beloofd, tot eer van Uw Naam. 19 Wat wordt hiermee bedoeld? Dat God hoe dan ook Zijn belofte vervult. Verder, dat we bij het smeken om de vervulling van Zijn beloften een hechte pleitgrond hebben in Gods Naam. En wel in die zin dat we mogen zeggen: “Heere, Uw Naam zal onteerd worden als Uw beloften onvervuld blijven.” En: “Heere, Uw Naam zal geëerd worden als Uw beloften vervuld worden.” Twee voorbeelden hiervan: 1. Jozua zegt aan het einde van zijn leven (Jozua 23 vers 14): “U weet in heel uw hart en in heel uw ziel, dat er niet één woord gevallen is van al de goede woorden die de HEERE, uw God, over u gesproken heeft. Er is daarvan niet één woord gevallen.” 2. David bidt (Psalm 25 vers 11): “Om Uw Naam, HEERE, vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.” De Engelse vertaling zegt het zo: God hecht méér waarde aan Zijn Woord, dan aan Zijn Naam, meer waarde aan het volbrengen van Zijn belofte, dan aan het eren van Zijn Naam. Hoe het ook vertaald moet worden: Gods Woord is volmaakt betrouwbaar! Dan zingen zij van ’s HEEREN raad, Zijn hoge staat En wijze wegen. Want God is groot, Zijn heerlijkheid Is wijd verbreid En rijk Zijn zegen. Hoe hoog Hij woont, Hij ziet gewis Wie need’rig is En die Hem vrezen. Hij kent van ver wie zich verheft En niet beseft Gods heilig Wezen. Een kernvers is: Als ik wandel in het midden van benauwdheid, maakt U mij levend. Uw hand strekt U uit tegen de toorn van mijn vijanden en Uw rechterhand behoudt mij. De HEERE zal het voor mij voleinden. Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid. Laat niet varen de werken van Uw handen. Psalm 139 en jij Twee onderwerpen komen in Psalm 139 aan de orde. Het eerste vind je op deze bladzijde, het tweede op bladzijde 17. In vers 1 gaat het er meteen over: God kent mij. Hij weet alles van mij, niet alleen mijn daden (die Hij allemaal zag) en niet alleen mijn woorden (die Hij allemaal hoorde), en niet alleen mijn gedachten (die Hij allemaal ‘leest’), maar zelfs mijn toekomst. De dichter schrijft dit allemaal niet op de toon van schrik en vrees, maar van diep ontzag voor God Die alwetend blijkt te zijn, én van dankbare blijdschap, omdat hij zich nu bij Hem wel heel veilig voelt. Ze kunnen Gods kind verstoppen in een gevangenis of concentratiekamp, zoals in Noord-Korea, zodat niemand ooit meer iets van hem hoort, maar nooit zó dat God hem uit het oog verliest! Wát een troost als je Hem volstrekt vertrouwt! Je kunt zelf wel bedenken dat wij van deze alwetendheid van God kunnen leren: wees er altijd op bedacht dat God je ziet en hoort en kent. Probeer niet stiekem te zondigen, want dat lukt je nooit. Ook iets anders kun je uit deze waarheid halen: als jij voor jezelf een raadsel bent en niet meer weet wat je over jezelf moet denken, dan mag je met de laatste verzen meebidden: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart. Beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg is, en leid mij op de eeuwige weg.” Het is heel nuttig om eens naar binnen te kijken en je af te vragen hoe het er op reis naar de grote Godsontmoeting met je voorstaat: wandel ik werkelijk op de smalle weg? Of verbeeld ik me maar wat en ren ik op een gevaarlijk pad, een schadelijke weg? Maar hoe weet je nu of je het wel goed ziet, of je jezelf wel echt kent, en of je uiteindelijk jezelf toch niet vergist of bedriegt? Die vraag los jij niet op. De dichter ook niet. Daarom bidt hij dat God hem doorlicht, een ‘röntgenfoto’ van zijn ziel neemt. Ook, dat God hem corrigeert, hem bij de hand neemt, om hem te leiden op de weg van het eeuwige leven. Dit gebed past ons allemaal, levenslang! U HEERE, hebt mijn hart doorgrond. Niets was er wat U niet verstond. U kent mij, waar ik zit of sta, Ook als ik soms ver van U ga. Niets kan ik denken of verzinnen, Of U ziet ook mijn hart van binnen. Een kernvers is: Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere, U weet alles. 20 Psalm 139 en jij (nog een keer) Het tweede waar Psalm 139 om bekend staat, is dat de vromen van de oude tijd – al wisten zij medisch heel weinig over een embryo – op een prachtige manier beschrijven hoe de grote Schepper van alle mensen de ongeboren vrucht vormt, vanaf het begin. In Israël was het ondenkbaar om het ongeboren leven te aborteren. God alleen is als de Schepper, de Eigenaar. In vers 14 lees je (en doe maar mee!): “Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderlijk gemaakt ben.” [Het woord ‘vreselijk’ betekent ‘ontzagwekkend, indrukwekkend’.] 21 Hoe ons allereerste begin kon ontstaan? De dichter begrijpt er niets van. De moderne mens wéét er wel heel veel van, maar begrijpt er nog steeds even weinig van als David, of zelfs: hij begrijpt er nog veel minder van. Maar dat hindert niet, want dat bevordert juist de lofprijzing, waar dit vers mee inzet. Juist omdat God zo oneindig wijs blijkt te zijn, is Hij alle lof waardig. Wat kun je met dit ‘pro-life-standpunt’ dat eigenlijk een pro-Schepper standpunt is? Twee dingen: 1. Ga eerbiedig om met alles wat samenhangt met het (ongeboren) leven en hoe dat ontstaat – het seksuele. 2. Besef, dat God jou niet toevallig heeft laten ontstaan en geboren heeft laten worden, maar dat Hij er een doel mee had (en heeft) dat jij er bent. Welk doel heeft God? Laat ik het op deze manier zeggen: dat jij Hem eert door Hem te genieten. Geniet met volle teugen van al het geschapene, van de natuur om je heen, en ook van je eigen lichaam. Maar doe het op de manier van de dichter: terwijl je steeds je Schepper voor ogen hebt en hem looft voor Zijn grote wonderen. Verder: haat, mét de dichter (in vers 19-22), alles wat met de goede schepping strijdt, alles wat tegen de eer van onze wijze Schepper ingaat. Haat niet je medemens, zelfs niet een moordenaar van ongeboren leven, maar haat, ook in je eigen hart, alles wat je Schepper onteert. Daartegenover: Denk aan je Schepper in de dagen van je jeugd! Beproef mijn hart en mijn gemoed. U weet, o God, of kwaad of goed Mijn oogmerk is, en wat ik denk, Of ik U liefheb, of U krenk. Zie, of mijn weg mij schuld zal geven. Leidt U mij naar het eeuwig leven. Een kernvers is: Ik loof U, omdat ik op een heel ontzagwekkende wijze, wonderlijk gemaakt ben. Wonderlijk zijn Uw werken. Ook weet mijn ziel het heel goed. Psalm 140 en jij Ik vermoed dat Psalm 140 niet zo tot de verbeelding spreekt. Opnieuw gaat het over mensen en machten die het op het leven van de dichter hebben voorzien. Ze maken jacht op hem en ze wensen hem groot kwaad te doen. Dit onderwerp troffen we al heel wat keren in de voorgaande Psalmen aan. Misschien denk je: al weer …? Het spreekt je niet aan, want jij hebt nog nooit hoeven te vrezen voor je veiligheid of hoeven te vluchten voor je leven. Het sprak ondergedoken Joden in de Tweede Wereldoorlog duidelijk wel aan, en asielzoekende christenen nog steeds: “Red mij, HEERE, van de kwade mens. Behoed mij voor de man van alle geweld. Die veel kwaad in het hart denken, elke dag samenkomen om te oorlogen.” Toch kun je geestelijk veel van deze Psalm herkennen. Bedenk dat achter allerlei boosaardige mensen, machten zich schuil houden die nog steeds levensgevaarlijk zijn. Lees wat Paulus schrijft: Voorts, mijn broeders, word krachtig in de Heere, en in de sterkte van Zijn macht. Doe de hele wapenrusting van God aan, opdat u kunt staan tegen de listige omleidingen van de duivel. Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis van deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Daarom, neem de hele wapenrusting van God aan, opdat u kunt weerstaan in de boze dag, en alles verricht hebbend, staande kunt blijven. Sta dan, uw lenden omgord hebbend met de waarheid, en aangedaan hebbend het borstwapen der gerechtigheid, en de voeten geschoeid hebbend met bereidheid van het evangelie des vredes. Bovenal aangenomen hebbend het schild van het geloof, waarmee u al de vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. En neem de helm der zaligheid, en het zwaard van de Geest, hetwelk is Gods Woord. Deze strijd blijft altijd. Ben jij op deze strijd voorbereid? Dat kan als je met vers 8 meekunt: “HEERE, Heere, Sterkte van mijn heil! U hebt mijn hoofd beschut ten dage van de strijd” (King James Version). En de Psalm eindigt met de heerlijke woorden: “Gewis, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven. De oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven.” Verlos mij, HEERE, van de bozen En hun geweld, mij aangedaan. Behoed mij voor de goddelozen, Die mij vol haat naar ’t leven staan. Een kernvers is: Zeker, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven. 22 De Zuid-Afrikaanse gemeenten zingen – zoals ik op bladzijde 2 schreef – de Psalmen op z’n Afrikaans. Hier Psalm 130 in de berijming van ds. Jakob Daniël du Toit. Uit dieptes gans verlore Van redding ver vandaan, Waar hoop se laatste spore In wanhoop my vergaan; Uit diep van donker nagte Roep ek, o Heere, hoor En laat my jammerklagte Tog opklim in U oor. 23 As U, o Heer’, die sonde Na reg wou gadeslaan, Wie sou ’n enk’le stonde Voor U, o Heer’, bestaan? Maar nee, daar is vergewing Altijd by U gewees; Daarom wordt U met bewing Reg kinderlik gevrees. Soos ‘n wagter op die mure As wagter uitgestel Gedurigdeur die ure Met sy gedagtes tel, So wag my siel, en sterker, Gedurig op die Heer’ Tot Hy, die Ligbewerker, Die nag in daagraad keer. Hoop, Isrel, in jou klagte, Vertrou, o volk, wat treur! Sy guns verduur die nagte, Sy heil breek eind’lik deur. Dan skyn ‘n soete vrede: Gans Israel wordt vry Van ongerechtighede. Heer’, doen ook so aan my! PSALM 84 VERS 3, 4 (TOTIUS) Welsalig is die mensekind Wat al sy sterkt’ in U mag vind, En op mag gaan na Sions hoogte. Wanneer hul haas van dors verkwyn, Dan is die HEER self hul Fontein Waar dorsland smag van somerdroogte. Ook sal ‘n reën hul daar oordek Wat hul tot nuwe lewe wek. *** Hul sal van krag tot krag steeds gaan Totdat hul voet in Sion staan: Geeneen wat daar nie sal verskyn nie. Let, HEER’ der leërskare, let Op my geroep, hoor my gebed, En laat my nie in druk verkwyn nie. Leen my ‘n toegeneë oor; O Jakobs God, geef my gehoor! PSALM 89 VERS 1, 2 (TOTIUS) Van goedertierenheid sal ek vir ewig sing, En aan U trou, o HEER’, altyd my hulde bring; Want soos ‘n tempel wat op vaste grond verrys het, So rys die eew’ge guns wat U aan ons bewys het; En soos die hemelboog nooit uit sy stand sal wyk nie So seker sal U trou nooit wankel of beswyk nie. *** “Ek het My trouverbond”, so het die HEER’ gespreek, “Met Dawid opgerig, en sal dit nooit verbreek. Uit vrye guns sal dit My nimmermeer berou nie, Niks die vervulling van My eed aan hom weerhou nie: Jou nageslag, o Vors, bevestig Ek vir ewig, Jou rykstroon bou Ek op, van kind tot kind gestewig. 24