7.1 Elektrische energie is gemakkelijk te transporteren en om te zetten in andere energie vormen. De oorzaak van stroom is het potentiaal verschil, ook wel spanning genoemd. Spanning wordt aan geduid met een U en uitgedrukt in Volt (V). Als je spanningsbronnen in serie schakelt is de som van de bronnen de totale spanning. Een voedingskastje is een voorbeeld van een regelbare spanningsbron. In een batterij treedt een chemische reactie op, er wordt chemische energie omgezet in elektrische energie. Dan wordt het vervoerd naar het apparaat(bijvoorbeeld een lampje), daar wordt de elektrische energie omgezet naar inwendige energie (bij de lamp wordt de gloeidraad heet licht). De stroom gaat terug naar de batterij terug en neemt opnieuw elektrische energie op. 7.2 Staven van verschillende stoffen kun je elektrische geladen maken, een voorbeeld daarvan is een ebonieten staaf. Je wrijft erover met een bonten velletje. Glas is een ander voorbeeld, als erover wrijft met een zijden lapje. Twee geladen staven eboniet stoten elkaar af(+ +) , net als twee galzen staven( - - ). Maar een glazen en een eboniet staaf trekken elkaar aan ( - + ). Stoffen kunnen elektrische energie tegenhouden of geleiden, als het geleid noem je de stof een geleider zoals metaal, houdt de stof de elektrische energie tegen dan noem je het een isolator. De aarde kan in contact met geleiders, geleiders ontladen van elektrische energie. Moleculen bestaan uit atomen, atomen bestaan weer uit een kern en schillen om de kern. Deze kern bevat protonen(+) en neutronen. De schillen bestaan uit elektronen (-) en zijn gegroepeerd in verschillende schillen: 1e schil= K: 2e schil= L 3e schil=M De eerste schil kan twee elektronen bevatten, de 2e schil maximaal 8 enz. De schillen samen vormen een negatief geladen scherm om de kern heen. De totale atoom wordt dan elektrisch neutraal. Als een elektron zo slap wordt aangetrokken dat het gemakkelijk naar een ander atoom kan, wordt de atoom + geladen, er is immers een proton meer dan de elektronen. Het kan ook andersom. Zo een geladen atoom noem je ion. Ladingdragers zijn stukjes materie met een lading, zoals elektronen. Als je een staaf wrijft staat deze elektronen af. De doek wordt plus geladen en de staaf negatief. Ook dit kan andersom. Lading wordt aangegeven met het symbool Q en uitgedrukt in (C) van Coulomb, de kleinste hoeveelheid lading wordt ook wel de elementaire lading genoemd. Deze bedraagt 1,60 . 10-9 (C) = 1 e 7.3 De loszittende elektronen kunnen bij metalen geleidingselektronen zijn, ze lopen dan van de ene ion nar de andere. In de stroomkring gaan de geleidingselektronen altijd naar de + pool toe. De afspraak van de schematische stroomkring tekening is echter naar de – pool toe. Een voorbeeld van een geleider in gas fase is de bliksem, en een in vloeibare fase is ons lichaam of het grondwater. De stroomsterkte ven een elektrische stroom wordt weergegeven met het symbool I en uitgedrukt in (A) van ampère. 1A= een lading van 1 (C) per seconde. Is er sprake van een vertakte stroom dan geld Itotaal=I1+I2+I3 enz. Een stroommeter moet in serie geschakeld worden, deze wordt ook wel ampère meter genoemd, deze meet de stroomsterkte DOOR het apparaat. Een voltmeter is voor de spanning en moet parallel geschakeld worden. Deze meet de spanning OVER een apparaat. 7.4 Er is een verband tussen de spanning, de weerstand en de stroomsterkte. Er zijn spanningsbronnen met altijd dezelfde spanning, zoals het netspanning van 230 (V) Os over een geleider een spanning aangelegd, dan loopt er een stroom door. Als de stroomsterkte rechtsevenredig is met de spanning, dan geld de wet van Ohm. In een lampje gaat deze niet op omdat deze wordt beïnvloed door de toenemende temperatuur. Het draadkokertje voldoet wel aan de wet van ohm, de weerstand blijft constant. Dit draadkokertje wordt ook wel ohmse weerstand genoemd. Feit: het lichaam wordt, tot 30 (V), beschermd door onze huid. 7.5 De weerstand van een metaaldraad is echtevenredig met de lengte van een draad, L tegen R. de weestand van een metaaldraad is ook echtevenredig me de doorsnede van de draad. 1/A tegen R R~L en R~ R=constante . A= (dwars)doorsnede = De weerstand van een draad hangt ook af van het soort materiaal waarvan het is gemaakt. De constante is de soortelijke weestand. (BINAS tabel 7-10 ) Je hebt ook schuifweerstanden, deze zijn variabel. Net als draai weerstanden: rondom een cilinder van isolerend materiaal is een metaaldraad gewikkeld. De lengte (stand van de knop) bepaald de weerstand, dit wordt vaak gebruikt voor dimmers. 7.6 De temperatuur van een draad heeft ook nog invloed op de weerstand. De weerstand neemt toe als de temperatuur van de metaaldraad stijgt. Een lamp bijvoorbeeld wordt warm en geeft dus steeds meer weerstand. Een wel constante draad is een legering van koper, nikkel en mangaan. Deze draad veranderd niet met de temperatuur mee. Metaaldraden waarvan de weerstand stijgt als de temperatuur stijgt noem je positieve(weerstand)temperatuurcoëfficiënt = PTC weerstand. Maar bij bijvoorbeeld graniet en silicium neemt de weerstand af als de temperatuur toeneemt, dit zijn negatieve dus NTC weerstanden. Je hebt ook weestanden die beïnvloed worden door de hoeveelheid licht die erop valt. Deze noem je LDR weerstanden. Silicium is een halfgeleider(diode) Deze stof is een weerstand en een geleider tegelijkertijd. De stroom kan maar een kant op. Als de diode in de doorlatingrichting staat betekend dit dat de weerstand heel laag is. Staat hij in sperrichting dan is de weerstand zo hoog dat er heelmaal geen stroom meer loopt. Er zijn ook Diode die licht geven in doorlatingrichting, deze noem je LED. 7.7 Er wordt géén stroom(geleidingselektronen) verbruikt, zie batterij omloop 7.1 Energie wordt dus verbruikt, de stroom transporteert het slecht. Elektrische energie die wordt omgezet in inwendige energie kan vele vormen betreffen. Warmte echter ontstaat altijd! De hoeveelheid elektrische energie die wordt omgezet hangt af van de stroomsterkte. Ee~I Als de stroomsterktes gelijk zijn kan de spanning nog wel verschil maken. Ee~U t= hoelang het apparaat aan staat. Elektrisch vermogen Pe is product van de spanning en stroomsterkte. Pe wordt uitgedrukt in watt (W), 1 (W) = 1 volt x 1 ampère= 1 J/s Deze kan ook in kilo watt per uur uitgedrukt worden: (kWh) 1 kWh = 1000 J/s x 3600 s = 3,6 . 10 J Ee= (I x R)x I x t = I x R x t = Q als het om warmte ontwikkeling gaat. 7.8 Vrijwel alle apparaten in huis zijn parallel geschakeld, net als je fietslichten. Maar bijvoorbeeld kerstboomlampjes zijn bijna altijd in serie geschakeld. Als er een kerstboomverlichting lampje los komt te zitten of doorbrand, gaan alle lampjes uit. Twee parallel geschakelde weestanden: De spanning U over elke weerstand is dan gelijk aan de spanning tussen de punten A en B (voor de vertakking). Als de batterij bijvoorbeeld 6,0 (V) levert gaat er door elke weerstand een spanning van 6,0 (V). De meeste stroom gaat echter door de weerstand met de kleinste weerstandswaarde. Door weerstanden parallel te schakelen neemt de totale weerstandswaarde af! Dit is te bewijzen met een proefje met een vervangingsweerstand Rv voor R1 en R2. zie blz. 312 Twee in serie geschakelde weerstanden: De stroomsterkte I door elke weerstand is hetzelfde, als je de stroomsterkte en de weerstandswaarde van beide weestanden weet kun je de batterijspanning berekenen. Deze is gelijk aan de som van de spanning over weerstand A + B. Oftewel, De meeste spanning staat over de weerstand met de grootste weerstandswaarde. Door weerstanden in serie te schakelen neemt de totale weerstandswaarde toe. 1 1 1 Parallel: U is overal gelijk, I= I1 + I 2 enz. en Rv = R1 + R2 enz. Serie: I is overal gelijk, U= U1 + U 2 enz. en Rv = R1 + R2 enz