PASEN 2011 1 2 Wekom en openingsgebed Lied Down in the river to pray Uitleg Sédermaaltijd De eerste beker God zal ons leiden. We breken het brood. We eten radijs en peterselie, gedoopt in zout water. Lezing uit het boek Genesis (Begin) (Na elke strofe steken we een kaars op tafel aan.) God was het, die alles maakte. 1 In het begin, helemaal in het begin, was er niets. Geen aarde, geen blauwe hemel, niets. Geen huis, geen dier, geen mens. Ook geen zon, geen maan, geen sterren. Er was niets te zien, niets te horen. Het was stil. Doodstil. En alles was leeg en stikdonker. Alleen God, die was er wel. Zo was het in het begin. En God dacht ... « Ik wil licht maken. Het moet helder worden ». En hij riep : « LICHT »! En het werd licht. En God noemde het licht « dag » en het donker noemde Hij « nacht ». Dat was dan de eerste dag ! We steken de eerste kaars aan. 2 Na de eerste nacht zei God : « Nu moet er beneden een aarde zijn en boven een hemel. En daartussen de lucht met wind en wolken. » En dat gebeurde. De wind begon te waaien en de wolken dreven boven de aarde. Dat was de tweede dag. We steken de tweede kaars aan. 3 En God ging weer door : « Op aarde », zei Hij, « moet er droog land zijn met bergen en dalen. En om dat land heen moet de zee bruisen met haar grote golven ». En zo kwamen er bergen en zeeën en rivieren. En het regende uit de wolken En in de dalen ontsprongen bronnen. 3 En toen zei God : Op het vasteland moet nu gras groeien en er moeten bloemen bloeien; planten en struiken en bomen moeten uit de grond schieten en aan de bomen moeten appels, peren en bananen rijp worden. En God zag dat het allemaal gebeurde en zei : « Zo is het goed. » Dat was de derde dag. We steken de derde kaars aan. 4 De volgende dag keek God zo eens naar de hemel en zei : Daar moeten sterren schitteren, veel sterren. En er moet een maan langs de hemel trekken en ook een heldere zon, om licht en warmte te geven. En toen die maan, zon en sterren er waren, zei Hij : « Zo is het goed. » Dat was de vierde dag. We steken de vierde kaars aan. 5 Toen keek God eens naar de zee en de wolken en zei : Dieren moeten er zijn. In de zeeën en rivieren moeten vissen zwemmen. En tussen de aarde en de wolken moeten vogels vliegen en bijen en vlinders in allerlei kleuren. « Zo is het goed. » zei God. Dat was de vijfde dag. We steken de vijfde kaars aan. 6 En toch ontbrak er nog iets aan. Toen God het geheel zo bekeek zei Hij : Ik ga de mens scheppen! Hij wordt de vriend van de dieren en de tuinman voor de planten. Op de velden moet hij koren zaaien en oogsten. Hij moet leren schrijven en liedjes zingen. en in alles wat er om hem leeft moet hij plezier hebben. En God bekeek de mensen nog eens en zei : « Zo is het goed ». Dat was de zesde dag. We steken de zesde kaars aan. 7 Toen God alles geschapen had, liep Hij de hemel langs en bekeek de zee nog eens, de bergen en de bossen en alles wat Hij gemaakt had. En Hij rustte uit van al dat werk. En tegen de mensen zei Hij : Het is niet goed dat jullie iedere dag werken . Je moet ook uitrusten en plezier hebben met elkaar. 4 Daarom moet je na zes dagen werk telkens een dag vrij nemen om te rusten. En dan zal Ik tegen jullie praten en je kunt Mij antwoord geven. Zo weet je dat Ik er ben en voor jullie zorg. En de mens zei : Wij zullen goed op de aarde passen. Ze is van alle levende wezens en wij moeten God blijvend danken dat Hij ons deze wereld gegeven heeft. De mens was blij en God zag dat het goed was. Dat was de zevende dag. We steken de zevende kaars aan. De tweede beker God zal ons redden van onze vijanden. We eten een lamsboutje en bittere kruiden: witlof en mierikswortel. Lezing uit het boek Exodus (Uittocht) In die dagen woonde het volk van Israël in Egypte. Het was daar vruchtbaar en vermenigvuldigde zich. En zo talrijk werden de Israëlieten, dat zij het hele land overspoelden. Toen sprak de koning van Egypte: “Dat volk van Israël is talrijker dan wij, het wordt ons te machtig. laten wij er met beleid tegen optreden.” Hij stelde slavendrijvers aan om de kinderen van Israël met dwangarbeid eronder te houden. Toen sprak God tot Mozes: “Ik heb de ellende van mijn volk gezien en zijn gejammer gehoord. Ja, ik ken zijn lijden. Ik zal mijn volk bevrijden uit Egypte. Ik weet dat de Farao, de koning van Egypte u niet zal laten vertrekken, als geen sterke hand hem dwingt. Daarom zal ik mijn hand opheffen en Egypte treffen. Dan zal hij u wel laten gaan.” Negen plagen zond God, maar de Egyptenaren lietden het volk van Israël niet gaan. Toen kwam de tiende plaag. Iin het holst van de nacht doodde God al de eerstgeborenen in het land van Egypte. De Farao met zijn hovelingen en heel Egypte sprongen die nacht overeind en er klonk een luid geschreeuw over heel het land, want ieder huis had een dode. Aan de huizen van de Israëlieten, bestreken met het bloed van een lam, ging God echter voorbij. 5 Nog die nacht riep de Farao Mozes bij zich en zei: “Maak dat gij wegkomt uit mijn land en ga heen met dat volk van Israël.” En toen trokken de Israëlieten weg uit het slavenhuis van Egypte. En God ging voor hen uit: overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen en ’s nachts in een vuurzuil om hun weg te verlichten, zodat zij dag en nacht konden doorgaan. Toen het volk eenmaal vertrokken was, sloeg de stemming van de Farao echter om, en hij zei: “Wat heb ik toch gedaan, dat ik Israël uit mijn dienst heb laten vertrekken.” En hij liet zijn strijdwagen aanspannen, riep zijn krijgsvolk op en begon de Israëlieten te achtervolgen. Hij haalde hen in, terwijl ze bij de zee gelegerd waren. Toen de Israëlieten de Egyptenaren achter zich aan zagen komen, beefden ze van schrik en riepen luid tot God. Ze keerden zich tegen Mozes en zeiden: “Waren er in Egypte geen graven genoeg, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn? Waren wij maar in Egypte gebleven.” Nu sprak God tot Mozes: “Zeg aan de Israëlieten dat zij het kamp opbreken en verder trekken. Steek u staf in de hoogte en strek uw hand uit over de zee. Het water zal wegvloeien, zodat zij over de drogen bodem door de zee kunnen trekken.” Toen strekte Mozes zijn hand uit over het water en de zee trok zich terug. Daarop gingen de Israëlieten over de droge bodem van de zee, want het water vormde links en rechts een muur. De Egyptenaren zetten de achtervolging in en trokken met hun paarden en wagens achter hen aan, de zee in. Tegen de morgen bracht God vanuit de wolkkolom en de vuurzuil door donder en bliksem het leger van de Egyptenaren in verwarring. Toen de Israëlieten de overkant bereikt hadden, sprak God tot Mozes: “Strek uw hand uit over de zee en het water zal terugstromen.” En Mozes strekte zijn hand uit over de zee en het water stroomde terug. Heel het leger van de Farao met al zijn wagens en ruiters werd door de golven overspoeld. Niet één bleef er over. 6 Zo redde God zijn volk uit de greep van Egypte. Toen de Israëlieten dit zagen, verheerlijkten ze God om dit machtige teken dat Hij voor hun ogen had verricht. Mozes en de Israëlieten zongen een loflied ter ere van God. De derde beker God zal ons verlossen. We eten charoset en droge matses. Lied Dank U voor deze nieuwe morgen Lezing uit het Evangelie Matteus 28: 1-10 De Schriften getuigen dat God ook bij machte is een doorgang te maken door de muur van de dood. Jezus van Nazareth,door mensenhanden aan het kruis geslagen en in het graf gelegd, is door Hem opgewekt tot nieuw leven. Verteller: Na de sabbat bij het aanbreken van de eerste dag van de week gingen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken. Opeens kwam er een zware aardbeving Een engel daalde neer uit de hemel, ging naar het graf toe, rolde de steen ervan weg en ging daarop zitten. Hij schitterde als een bliksemflits en zijn kleed was zo wit als sneeuw. De bewakers waren doodsbang voor hem en werden lijkbleek. De engel zei tegen de vrouwen: Engel: “ Jullie moeten niet bang zijn. Ik weet dat jullie op zoek zijn naar Jezus die gekruisigd werd. Maar Hij is niet hier. Hij is verrezen, zoals Hij gezegd heeft. Kom maar kijken naar de plaats waar Hij gelegen heeft. En ga nu meteen aan zijn leerlingen vertellen: ‘Hij is verrezen uit de doden. Hij trekt nu voor jullie uit naar Galilea; daar zullen jullie Hem zien.’ Dat was het, wat Ik jullie zeggen moest.” Verteller: Meteen gingen ze bang en heel blij weg bij het graf om snel het nieuws te gaan vertellen aan zijn leerlingen. En kijk, Jezus kwam naar hen toe en zei: Jezus: “Wees gegroet.” 7 Verteller: Jezus: Verteller: Zij gingen naar Hem toe, knielden eerbiedig voor Hem neer en grepen zijn voeten vast. Toen zei Jezus tegen hen: “Ga aan mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze Mij zien.” Zo spreekt de Heer. De vierde beker We breken en delen de grote matses. God is met ons en in ons. Wij mogen Hem aan elkaar doorgeven. Zo werken wij mee aan de bouw van Zijn koninkrijk. Onze Vader Onze Vader die in de hemel zijt Uw Naam worde geheiligd Uw rijk kome Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven en leid ons niet in bekoring maar verlos ons van het kwade. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen Vredeswens Zegengebed Lied Samenzijn met Paaseitjes, frisdrank, koffie, thee 8 VRIJ! VRIJ! VRIJ! VRIJ! VRIJ! VRIJ! Een steen voor mijn hart Wie rolt de steen voor mijn hart weg? Wie laat het licht in mij weer schijnen? Wie helpt me weer echt te zijn wie ik ben, diep in mijn hart? God, help mij weer opstaan als ik verdrink in mijn verdriet, als ik verlamd ben van angst of stik van woede als ik sterf van eenzaamheid. Help mij in de donkere momenten van mijn leven het licht weer vinden. Ik geloof, God, ik geloof dat het licht weer zal schijnen. Ik geloof dat het nu al begonnen is. Diep in mij brandt een klein lichtje. Het zal een laaiend vuur worden. En je zult zien dat het goed is. Ik zal iedereen mijn licht laten zien. Zalig Pasen! 9