Biologie H6 §1 samenvatting Tijdens de ovulatie (eisprong) komt er een eicel vrij in één van de ovaria (eierstokken). De eicel komt terecht in de eileider en kan worden bevrucht door een zaadcel. Bevruchting = de kern van de eicel versmelt met die van de zaadcel. Aan bevruchting gaan een aantal stappen vooraf: 1. Een aantal zaadcellen dringt door de follikelcellen heen. 2. Zaadcellen maken contact met de eischil (eiwitlaag om de eicel). 3. Zaadcellen geven enzymen af die de schil afbreken. Eén zaadcel dringt uiteindelijk door tot het celmembraan van de eicel. 4. De zaadcel geeft zijn kern af. Het DNA ervan komt in de kern van de eicel terecht en de bevruchting is klaar. Er is een zygote gevormd. De eerste celdelingen heten klievingsdelingen. Er vindt nog geen plasmagroei plaats, dus de cellen groeien niet. Trilharen in de eileider vervoeren het klompje cellen naar de baarmoeder. De ontwikkeling van het embryo in de baarmoeder gaat als volgt: 1. Na 6/7 dagen nestelt het embryo zich in het baarmoederslijmvlies. Dit heet innesteling. 2. De buitenste laag cellen heet de trofoblast. Die vormt in het begin de placenta. Uit cellen van de kiemschijf ontwikkelt zich het embryo. 3. Cellen van de kiemschijf delen. Tussen de nieuwe cellen vormen twee holtes met vocht: het dooierblaasje en de amnionholte. 4. De trofoblast vormt vlokken tussen de cellen, die later een deel van de placenta zullen vormen. Ze nemen zuurstof en voedingsstoffen op en geven afvalstoffen terug. 5. De hechtsteel, het begin van de navelstreng, ontstaat. Het vormt een transportroute tussen embryo en placenta. Cellen rond de amnionholte komen tegen de trofoblast te liggen. Het dooierblaasje vormt de eerste bloedcellen. Later neemt de lever dit over en uiteindelijk vormt het rode beenmerg de bloedcellen. 6. De amnionholte groeit en vult de hele blastulaholte met vruchtwater. 7. Het vruchtwater is omgeven door twee vliezen: het amnion en het chorion. De wand van het amnion vorm het binnenste vruchtvlies en het trofoblast vormt het buitenste chorion. In de eerste weken is er geen verschil tussen jongens en meisjes. Op het Y-chromosoom van jongens ligt een get dat bepaalde genen activeert en andere genen juist deactiveert. Als embryo’s een Ychromosoom hebben, ontwikkelen ze zich vanaf de zesde week tot een jongen. De gangen van Wolff groeien uit tot de zaadleiders, de genitale groeven tot de balzak en de genitale knop vormt de eikel. Bij een meisje groeien de gangen van Müller uit tot de eileiders, de genitale groeven tot de schaamlippen en de genitale knop wordt de clitoris. Na drie weken is het bloedvatenstelsel gevormd. De moeder voert het embryo voedingsstoffen en zuurstof aan en voert via de placenta de afvalstoffen die het embryo maakt af. Aan- en afvoer vinden plaats via de navelstreng. De navelstreng heeft één ader en twee slagaders. De ader voert zuurstof en voedingsstoffen aan vanuit de placenta. De slagaders vervoeren bloed, rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, vanuit het embryo naar de placenta. Via de placenta gaat het naar de bloedsomloop van de moeder. De uitwisseling van stoffen tussen beide bloedsomlopen vindt plaats via de celmembranen van de vlokken van het embryo. De bloedsomlopen blijven strikt gescheiden. Na acht weken zijn alle organen aanwezig en vanaf dan heet het een foetus. In de ovaria vindt de ontwikkeling van eicellen plaats. Vanaf de puberteit tot de menopauze rijpt elke maand een eitje. Een eileider vangt de eicel op die bij de ovulatie vrijkomt. Trilhaartjes en spierbewegingen vervoeren de eicel naar de baarmoeder. De baarmoeder bestaat uit een spierlaag. Binnenin is het baarmoederslijmvlies. Deze wordt afgestoten bij de menstruatie. De vagina is bekleed met slijmvlies. Het maagdenvlies is een randje weefsel rond de ingang van de vagina en de grote en kleine schaamlippen bedekken de vagina. Tussen de kleine schaamlippen ligt de clitoris. De zaadballen bestaan uit zaadbuisjes, bijeengehouden door bindweefsel. Voor de geboorte zijn de afgedaald naar het scrotum (balzak). De zaadbuisjes van elke zaadbal monden uit in een bijbal, waar zaadcellen worden opgeslagen. Een penis bevat zwellichamen. Het gevoeligste deel, de eikel, ligt onder de voorhuid. Bij zaadlozing (ejaculatie) duwen spiertjes rond de bijballen en zaadleiders zaadcellen naar de penis. Zaadblaasjes en de prostaatklier voegen vocht toe aan de passerende zaadcellen