Bio hoofdstuk 1: Begrippen: § 1: Organisme: levende wezens Biodiversiteit: soorten rijkdom Ecosysteem: een ruimtelijke eenheid bepaald door plaatselijke biotische- en abiotische factoren. Abiotische factoren: als de levenloze natuur een ecosysteem beïnvloed. licht, temperatuur, wind, lucht, papier, blik, schaduw Biotische factoren: als organismen een ecosysteem beïnvloeden. planten, dieren, schimmels&bacteriën. §2: Levenskenmerken: kenmerken van organismen Wetenschappelijke naam: Latijnse namen die alle wetenschappers kennen voor organismen zodat ze onderling kunnen communiceren zonder problemen. §3: Rijk: organismen kun je scheiden in 4 soorten, berust op de celbouw. Indeling: kan je helpen de verschillende soorten systematisch te overzien. §4: Organisatieniveau:Niveau waarop het leven kan worden bestudeerd, van heel laag niveau (molecuul of cel) tot heel hoog (biosfeer of ecosysteem). Molecuul: kleine deeltjes van een stof bestaand uit >2 atomen Organel: kleine onderdelen cel met bepaalde functie Cel: bouwsteen van organisme bestaand uit cytoplasma. Weefsel: een groep soortgelijke cellen. Orgaan: een samenhangend geheel van weefsel met een bepaalde functie. Orgaanstelsel: samenhangende groep organen met een bepaalde funtie. Organisme: levend wezen Soort: als er veel overeenkomstige kenmerken zijn, en ze zich onderling vruchtbaar kunnen voortplanten Populatie: groep organismen van dezelfde soort binnen een ecosysteem die zich vruchtbaar kunnen voorplanten Ecosysteem: een ruimtelijke eenheid bepaald door plaatselijke biotische- en abiotische factoren. Biosfeer: de laag in e&om de aarde waar al het leven afspeelt. Lesstof: Op blz. 1 staan alle begrippen geordend op organisatieniveau van boven naar klein. Die volgorde geld voor alle organismen. Stad: Abiotische factoren Biotische factoren Plante n Dieren Bacteriën Schimmels Temp Licht Neerslag Hierboven zie je een schema van het ecosysteem. Om rijken te kunnen onderscheiden moet je weten welke kenmerken bepaalde groepen niet hebben, en bepaalde groepen wel. Dat doe je door de onderstaande begrippen dmv een systematische indeling. Voor de plek zie blz. 21 bron 17 in je boek. bladgroen Hoeveel Planten xxxxxxxxx >1 Dieren >1 schimmels >1 bacteriën 1 Celkernen Celwand xxxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxxxx xxxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx DNA xxxxx xxxxx xxxxx xxxxx Vacuole membraam xxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxxxx Levenskenmerken: - Organismen zijn opgebouwd uit <1 cellen. - Organismen groeien dmv celdeling - Organismen kunnen zich voortplanten dmv geslachtscellen - Organismen hebben eigenschappen vastgelegd in erfelijk materiaal in de celkern: DNA - Organismen vertonen stofwisseling: nemen stoffen op, zetten ze om en geven ze af. - Organismen kunnen veranderingen waarnemen en erop reageren. Naamgeving: er is een speciale manier voor naamgeving. - Voorop met een hoofdletter naam van geslacht. Een geslacht bestaat uit een groep verwante soorten. - Na de geslachtscellen, komt een kleine letter. Dat is een naam die de ontdekker van de soort zelf mag bedenken. - Is de 1e naam hetzelfde? familie! Bij een grafiek staan horizontaal en verticaal de begrippen wat het voor stelt. Verticaal bijv. het aantal soorten en horizontaal bijv. het type omgeving.