Opdracht 1 a. Zoek de betekenis van anorexia nervosa op in de ‘Van Dale’. Komt die overeen met de letterlijke betekenis van anorexia nervosa? Zo nee, wat zijn de belangrijkste verschillen? Letterlijke betekenis vertaald vanuit het Latijn: gebrek aan eetlust door nerveuze oorzaken. De betekenis uit de ‘Van Dale’: de; v door psychische problemen veroorzaakte anorexie (gebrek aan eetlust). b. Bespreek met anderen welke betekenis de beste is en waarom. De betekenis uit de ‘Van Dale’ is het beste, omdat anorexia nervosa meer met psychische problemen te maken heeft dan met nerveuze oorzaken. Psychologische factoren zijn o.a. perfectionisme en een negatief zelfbeeld. Maar beide definities vind ik misleidend, want de patiënten hebben geen gebrek aan eetlust, ze proberen doelbewust hun eetlust en hongergevoel te onderdrukken. Opdracht 2 a. Bereken met behulp van de QI de boven en ondergrens van je gewicht in kilo’s. bovengrens: 76.1:1.762= 24,6 ondergrens: 59:1.762= 19,1 b. Stel voor jezelf vast of je huidige gewicht binnen de grenzen valt: Mannen Vrouwen Tenger 19,7 – 21,2 19,1 – 20,6 Gemiddeld 20,7-22,9 20,1 – 22,5 69:1.762= 22,3 ik val nog net binnen het gemiddelde. Breed 22,1 – 24,9 21,4 – 24,6 Opdracht 3 Wat zou er worden bedoeld met ‘statistisch normaal gewicht’? Er wordt mee bedoelt dat statistisch gezien je gewicht normaal is, maar de BMI kan niet gebruikt worden als betrouwbare uitkomst. Dit komt doordat er niet naar verschillen in lichaamsbouw wordt gekeken. Met de verschillen in lichaamsbouw bedoel ik de verhouding van spierweefsel, botweefsel en vetweefsel. Opdracht 4 In figuur 1 zie je een onderdeel van een schilderij van Rubens en een afbeelding van een topmodel van deze tijd. a. Geef aan hoe het modebeeld van het vrouwenlichaam veranderd is. Goed gevulde lichamen stonden in de tijd van Rubens voor vrouwelijke schoonheid. Dikke buiken en brede heupen werden in die tijd mooi gevonden, omdat het een teken van vruchtbaarheid en welvaart is. Tegenwoordig worden vrouwen gepusht om af te vallen. De media laat door extreem dunne modellen te tonen en diëten voor te schrijven in modebladen, zien dat je pas ‘mooi’ bent als je dun bent. Veel mensen worden hierdoor beïnvloed en willen dun zijn om te voldoen aan het modebeeld. Het modebeeld van nu is dus het tegenovergestelde van het modebeeld uit Rubens tijd. b. Een slank uiterlijk wordt vaak geassocieerd met bepaalde eigenschappen. Bespreek met anderen welke eigenschappen dit zijn en of deze ook gelden voor iemand met een dik uiterlijk. Volgens mij wordt een slank uiterlijk vaak gezien als een teken van onafhankelijk, emancipatie, wilskracht en het wordt door veel mensen gezien als een symbool voor schoonheid. Een dik uiterlijk wordt vaak negatiever gestereotypeerd als o.a. minder zelfdiscipline, minder hardwerkend, minder populair en minder zelfvertrouwen. Dikke mensen worden wel vaak gezien als warmer en vriendelijker. Opdracht 5 Voor elke activiteit heeft het lichaam energie nodig. Noem twee energiebronnen. Koolhydraten en vetten. Zijn leveren energie tijdens een lichamelijke inspanning. Opdracht 6 Bereken met behulp van bovenstaande tabel (tabel 2) jouw gemiddelde energieopname per dag in kJ. 8 x 1 snee brood 16 x boter 1 theelepel 4 x beleg: kaas 1 x glas melk 1 x appel 12 x eetl. Macaroni glas fris 2640 kJ 2560 kJ 1320 kJ 340 kJ 200 kJ 3000 kJ 300 kJ + 10360 kJ Op een dag zou mijn energieopname 10360 kJ kunnen zijn. Opdracht 7 Leid uit figuur 3 af hoe het verzadigingsgevoel ontstaat. Je hebt een hongerig gevoel en gaat eten. Na een maaltijd wordt glucose opgenomen in het bloed en daardoor stijgt de bloedsuikerspiegel. Er gaat dan een prikkel naar de hypothalamus. Deze staat in verbinding met de hypofyse. Als je bloedsuiker door een maaltijd is gestegen, zorgen de hypothalamus en hypofyse ervoor dat je een verzadigingsgevoel krijgt. Je lichaam geeft hiermee aan dat je beter kunt stoppen met eten. Opdracht 8 Wat is de functie van insuline? Gebruik zo nodig je biologieboek. Insuline bevordert de glucosestofwisseling. Insuline zorgt ervoor dat suikers uit het bloed door onze organen opgenomen. Hoe hoger de bloedsuikerspiegel, hoe sterker de insulineproductie en insulineafgifte is. Opdracht 9 Neem figuur 3 over in je schrift, maar verander hem zodat hij nu aangeeft hoe het hongergevoel ontstaat. Bloedsuikerspiegel Hypothalamus Eten Hongergevoel Opdracht 10 a. Welke werkwoorden zou jij bij de verschillende pijlen willen zetten? Verteren, eten, verbranden, opnemen, uitscheiden, reguleren, afgeven, signaleren. b. Vertel nu het verhaal dat in de figuur wordt afgebeeld. Na het eten van een maaltijd, stijgt je bloedsuikerspiegel. Er wordt een prikkel naar de hypothalamus gestuurd en die zorgt ervoor dat je een verzadigingsgevoel krijgt. De alvleesklier gaat insuline maken, daardoor daalt de bloedsuikerspiegel. De hypothalamus stuurt een honger prikkel als de bloedsuikerspiegel weer te laag is en dan krijg je een hongergevoel. Zo blijft het honger- verzadigingsgevoel in evenwicht. Opdracht 11 a. Welk gevolg zal deze zeer lage insuline concentratie hebben voor de opname van glucose uit het bloed door de lichaamscellen? Er wordt niet meer genoeg glucose in de cellen opgenomen en dit leid tot hypothalamusbeschadiging leiden. Dit heeft invloed op verschillende processen in het lichaam, onder andere hongergevoel, menstruatiecyclus en temperatuurregulatie. De lichaamscellen kunnen hun functies goed uitvoeren door de hypothalamusbeschadiging. b. Leg uit wat dit betekent voor het ontstaan van een honger- of verzadigingsgevoel. Bij langdurige honger kan het regelcentrum in de hersenen zelf ontregeld raken. Het lichaam geeft niet langer aan hoeveel voedsel er moet worden opgenomen. Opdracht 12 a. Wat betekent bij beide lijnen de piek op 10 minuten na toediening van de testmaaltijd? Het grootste deel van de maaltijd is dan vanuit de maag in de twaalfvingerigedarm gekomen, waardoor de CCK secretie hoger is. b. Wat kun je uit deze gegevens afleiden over het verzadigingsgevoel van een anorectische persoon? Bij een anorectische persoon is de CCK secretie veel hoger en dus krijgen zij eerder het gevoel dat ze vol zitten. Opdracht 13 a. Geef de functies van beide hypofysehormonen. Zoek ze eventueel op in je biologieboek. FSH : follikelstimulerendhormoon stimuleert de rijping van follikel. LH : luteïniserendhormoon stimuleert de ovulatie en de vorming van het geel lichaam. b. Hoe kan een stoornis in de hypothalamus leiden tot amenorroe? De hypothalamus zet met behulp van neurohormonen de hypofyse aan tot de productie van onder andere geslachtshormonen. Een stoornis is de hypothalamus heeft dus tot gevolg dat de hypofyse niet goed meer functioneert. Bij vrouwen stopt de menstruatie, want de hormonen die voor de menstruatiecyclus zorgen nemen af tot het niveau voor de puberteit. Het uitblijven van de menstruatie zorgt voor tijdelijke onvruchtbaarheid. Opdracht 14 Hoe leidt het gebruik van de ‘pil’ tot onvruchtbaarheid en wat is het verschil met onvruchtbaarheid als gevolg van voedselonthouding? Slikt een vrouw de pil, dan krijgt ze een hoeveelheid kunstmatige geslachtshormonen (oestrogeen en / of progesteron) binnen die haar normale maandelijkse cyclus beïnvloed. Deze hormonen remmen de productie van hypofysehormonen. Zonder deze hormonen rijpt er geen eicel en kan er geen eisprong plaatsvinden. Bij voedselonthouding ontstaat een verandering in de hormonenhuishouding. Die lijkt terug te gaan naar de situatie hoe hij was voor de puberteit. Hierdoor ontstaat tijdelijke onvruchtbaarheid. Bij de pil worden er geen hormonen stop gezet die zorgen voor de secundaire geslachtskenmerken en bij amenorroe worden minder hormonen aangemaakt. Opdracht 15 a. Hoe hoog is de lichaamstemperatuur zoals die wordt gemeten in de hypothalamus? 37 graden Celsius. b. Noem een aantal manieren waarop het lichaam warmte kan produceren dan wel afgeven. Conductie, convectie, evaporatie en warmtestraling.