IP/00/976 Brussel, 6/9/2000 Commissie keurt pakket stevige maatregelen goed voor snellere hervorming EU-arbeidsmarkten Op basis van een voorstel van Anna Diamantopoulou, de commissaris belast met werkgelegenheid en sociaal beleid, heeft de Commissie vandaag een belangrijk nieuw werkgelegenheidspakket goedgekeurd en de lidstaten opgeroepen tot hernieuwd engagement om het positieve groeiklimaat te benutten en Europa 'aan het werk' te krijgen. Het pakket – het eerste sinds de buitengewone Europese Raad van Lissabon over werkgelegenheid – bevat onder andere een aantal nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren voor de regeringen van alle EU-lidstaten en specifieke aanbevelingen voor afzonderlijke lidstaten. In een oproep gericht tot Europa's beleidsmakers zei commissaris Diamantopoulou: "Er is geen plaats voor zelfgenoegzaamheid bij het hervormen van de EUarbeidsmarkten. De huidige economische situatie, die wordt gekenmerkt door hoge groei en lage inflatie, stelt ons in staat in de hele Unie meer en betere banen scheppen. De afgelopen paar jaar is heel veel bereikt, maar nu hebben we behoefte aan hernieuwd engagement om Europa 'aan het werk' te krijgen. Indien we dit werkgelegenheidspakket uitvoeren, zal niemand kunnen beweren dat Europa's arbeidsmarkten een rem op de economische groei vormen". Na het werkgelegenheidsbeleid van en de werkgelegenheidssituatie in alle EUlidstaten diepgaand te hebben geanalyseerd, komt de Commissie tot de conclusie dat er wezenlijke vooruitgang is geboekt in structurele hervormingen gericht op dynamischere en flexibelere arbeidsmarkten in Europa, maar dat de regeringen nog meer kunnen en moeten doen. Hoewel het aantal langdurig werklozen daalt, maken ze toch nog altijd bijna de helft van alle werkzoekenden in de EU uit. Verschillen in arbeidsparticipatie, werkloosheid en loon op grond van geslacht zijn nog niet geëlimineerd en hetzelfde geldt voor regionale onevenwichtigheden. De participatie aan levenslang leren blijft relatief laag, het aantal maatregelen inzake actief ouder worden voor werknemers is beperkt en tegelijkertijd nemen de knelpunten wat betreft vraag en aanbod van werk en vaardigheden in bepaalde gebieden toe. Commissaris Diamantopoulou zei: "Er is geen reden waarom hoge werkloosheid in enig Europees land als de norm beschouwd zou moeten blijven worden. Wij willen meer en betere banen voor alle burgers van Europa. We stellen ambitieuze, nieuwe doelstellingen vast: uitroeiing van analfabetisme, mogelijkheden tot levenslang leren voor iedereen, eliminatie van de armoedeval. Wij zullen er niet mee instemmen dat er een klasse van 'werkende armen' in Europa ontstaat. Ons doel is kwalitatief hoogwaardige banen voor een kwalitatief hoogwaardige beroepsbevolking". Kerngebieden voor aanbevelingen Actieve en preventieve beleidsmaatregelen ter bestrijding van jeugd- en langdurige werkloosheid: niet alle lidstaten boeken evenveel vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstelling dat elke jonge werkloze gedurende de eerste 6 maanden van werkloosheid, en elke volwassen werkloze gedurende de eerste 12 maanden van werkloosheid, een nieuwe kans moet worden geboden. De meeste vooruitgang is eigenlijk gerealiseerd in de lidstaten die reeds een voorsprong hadden: Zweden, het VK, Oostenrijk, Finland en Luxemburg. In de meeste andere lidstaten was de vooruitgang gering, in België was de vooruitgang onevenwichtig verdeeld, terwijl er gerede twijfel bestaat omtrent het vermogen van Griekenland en Italië om de gemeenschappelijke doelstellingen in 2002, de overeengekomen deadline, te verwezenlijken. De Commissie heeft wat dit onderwerp betreft aanbevelingen opgesteld voor 7 lidstaten (B, D, EL, E, F, I en het UK). Hervormingen van de belasting- en socialezekerheidsstelsels: slechts weinig lidstaten hebben hun belasting- en socialezekerheidsstelsels aan een gedegen onderzoek onderworpen en hervormd. Uitzonderingen zijn Denemarken, het VK en Nederland. Dit onderwerp blijft derhalve een prioriteit voor acties door de lidstaten. De Commissie heeft hierbij aanbevelingen opgesteld voor 5 lidstaten (B, EL, ES FIN en S). Belasting op arbeid: de vooruitgang op het vlak van het verminderen van de belasting op arbeid is gering en bovendien onevenwichtig over de lidstaten verdeeld. In 1998 bedroeg het belastingpercentage op arbeid iets meer dan 38%, d.w.z. 15% hoger dan in de VS. De Commissie heeft aanbevelingen ter vermindering van de belasting op arbeid opgesteld voor 7 lidstaten (B, DK, D, F, A, FIN en S). Vaardigheden en levenslang leren: tegen de achtergrond van de uitdaging van een concurrerende kenniseconomie moet er, met het oog op het bevorderen van de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen in de nieuwe economie, veel meer worden gedaan aan vaardigheden en levenslang leren. Op het vlak van onderwijs, opleiding en levenslang leren is al wel vooruitgang geboekt, maar een aantal landen heeft nog altijd een achterstand en er moet nog meer worden gedaan. De meeste lidstaten hebben nog geen alomvattende strategieën inzake levenslang leren. De Commissie heeft aanbevelingen met betrekking tot vaardigheden en levenslang leren opgesteld voor 10 lidstaten (B, D, EL, E, F, IRL, I, L, P en het UK). Oudere werknemers en actief ouder worden: verschillen in participatie van oudere werknemers zijn een van de belangrijke factoren achter de van lidstaat tot lidstaat uiteenlopende werkgelegenheids- en werkloosheidscijfers. Beleidsactie op dit vlak omvat belasting- en socialezekerheidsstelsels, alsook vaardigheden en opleiding en antidiscriminatie. De lidstaten ontwikkelen proactieve beleidsmaatregelen, waarbij Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Finland reeds het meest doen of hebben gepland. Met betrekking tot oudere werknemers zijn aanbevelingen opgesteld voor 5 lidstaten (DK, D, F, I en A). 2 Gendermainstreaming en gelijke kansen: verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen zijn een van de wezenlijke factoren achter de verschillen in arbeidsparticipatie tussen de lidstaten onderling en de EU en de VS. Spanje, Griekenland, Italië en Ierland hebben een genderkloof van meer dan 20%. Ook wat het loon betreft, bestaat er nog een enorme kloof op grond van geslacht: in de EU ontvangen vrouwen gemiddeld 83% van het uurloon van hun mannelijke collega's. Het verschil is het grootst in Duitsland, Ierland, Oostenrijk en het VK. Hoewel er in de lidstaten een hele serie beleidsmaatregelen wordt genomen, is er nog veel te doen en het is teleurstellend te moeten vaststellen dat de twee landen met de grootste genderkloof en de laagste arbeidsparticipatie - Spanje en Griekenland - slechts weinig hebben gedaan om de situatie te verbeteren. Met betrekking tot gendermainstreaming en gelijke kansen zijn aanbevelingen opgesteld voor 11 lidstaten (DK, D, E, IRL, I, L, A, P, FIN, S en het UK). Bevordering van de dienstensector: de dienstensector is de sector die onder de streep de meeste nieuwe banen in de EU oplevert. Acties ter bevordering van ondernemerschap, ter hervorming van de belasting- en socialezekerheidsstelsels en ter verlaging van belasting op arbeid zijn hier nodig, naast actie ter vereenvoudiging van de administratieve lasten. De werkgelegenheid in de sector diensten in de VS blijft veel hoger: 73,8% van de totale werkgelegenheid, vergeleken met 66,1% in de EU. Aanbevelingen met betrekking tot de bevordering van de dienstensector zijn opgesteld voor 2 lidstaten (EL en P). Sociale partners en modernisering van de arbeidsorganisatie: het ontwikkelen van hoog opgeleide werknemers en moderne, flexibele ondernemingen is een van de belangrijkste elementen van de werkgelegenheidsstrategie. Tekortschiettende rapportage door de sociale partners maakt een goede beoordeling van de pijler 'aanpassingsvermogen' van de richtsnoeren echter moeilijk. Er is relatief weinig gebleken van alomvattende inspanningen gericht op het moderniseren van de arbeidsorganisatie, terwijl slechts hier en daar iets is gedaan aan meer flexibele contractvormen. Aanbevelingen zijn opgesteld voor 6 lidstaten (EL, E, L, NL, P en het UK). De nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001 De nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren verschillen op een aantal punten wezenlijk van de richtsnoeren voor 2000 en er zijn ook heel wat nieuwe elementen in opgenomen teneinde rekening te houden met de volgende elementen: ontwikkelingen in het beleid, de permanente behoefte aan structurele hervormingen van Europa's arbeidsmarkten, de nieuwe, tijdens de Europese Raad van Lissabon goedgekeurde strategische doelstelling om een inclusieve en concurrerende, op kennis gebaseerde economie te bouwen en het besluit van 'Lissabon' om de vooruitgang in 2002 te evalueren. De werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001 roepen de lidstaten op doelstellingen vast te stellen met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van 'Lissabon', d.w.z. het bereiken van een arbeidsparticipatie van 70% tegen 2010, en van meer van 60% voor vrouwen. Ze vragen de lidstaten meer concrete actie te ondernemen ter ontwikkeling van strategieën inzake levenslang leren, waaronder onderwijs en opleiding gedurende de hele levenscyclus – die ook aangeven wie wat moet doen en op welk niveau. De sociale partners wordt verzocht een meer toonaangevende rol te vervullen bij de uitvoering van sleutelelementen van de werkgelegenheidsstrategie. In de richtsnoeren wordt gewezen op de noodzaak van het vaststellen van een aantal specifieke doelstellingen. 3 Tot de andere nieuwe elementen van de richtsnoeren behoren: - het aanpakken van tekorten op de arbeidsmarkt, knelpunten en vaardighedenlacunes; - het elimineren van de armoedeval, het voorkomen van het ontstaan van 'werkende armen' en marginalisatie; - het uitroeien van analfabetisme; - het verhogen van de doelstellingen op het vlak van het onderwijsbeleid; - het ontwikkelen van alomvattende strategieën inzake actief ouder worden en oudere werknemers; - het verhogen van investeringen in menselijke hulpbronnen; - het totstandbrengen van een op kennis gebaseerde economie door middel van investeringen in onderwijs en opleiding; - het identificeren en bestrijden van discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; - het ontwikkelen van beleidsmaatregelen inzake gelijke kansen door middel van meer overleg met organisaties voor gelijke kansen; - het nadenken over het vaststellen van doelstellingen voor kinderopvang. Artikel 128, lid 2, van het EG-Verdrag bepaalt dat de Raad jaarlijks richtsnoeren opstelt waarmee de lidstaten in hun werkgelegenheidsbeleid rekening houden, als onderdeel van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie. De lidstaten leggen de Commissie jaarlijks (in de vorm van nationale actieplannen) een verslag voor over het functioneren van hun arbeidsmarkten. De Commissie bestudeert vervolgens, in haar ontwerp voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid (gezamenlijk = Commissie en Raad), welke maatregelen de lidstaten hebben genomen voor het ten uitvoer leggen van de richtsnoeren van het voorgaande jaar en ze kan de Raad een voorstel voor ontwerp-aanbevelingen voorleggen. De vandaag goedgekeurde aanbevelingen zijn pas het tweede pakket dergelijke aanbevelingen dat aan de lidstaten wordt voorgesteld. Het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid zal in december 2000 aan de Europese Raad van Nice worden voorgelegd en zal de basis vormen voor de richtsnoeren voor volgend jaar. De Europese werkgelegenheidsstrategie wordt ondersteund met financiering van het Europees Sociaal Fonds, dat in de periode 2000-2006 gericht is op het in alle lidstaten bestrijden van werkgelegenheidsproblemen. Achtergrondgegevens en -informatie - Gunstige groeivooruitzichten: verwachte groei van het BBP in de EU 3,4% in 2000 en 3,1% in 2001. Dit zou een aanzienlijke toename van de werkgelegenheid mogelijk moeten maken. - Werkloosheid in de EU: 9,2% in 1999, 8,4% in juni 2000 en naar verwachting onder de 8% in 2001; de werkloosheid blijft echter onevenwichtig verdeeld, zowel geografisch als sociaal gezien; - Juni 2000: 14,4 miljoen werklozen in de EU. In 1999 bedroeg het werkloosheidscijfer onder mannen 7,9%, onder vrouwen 10,8%. Jeugdwerkloosheid: 8,5%; - De langdurige werkloosheid (langer dan 12 maanden) is gedaald van 4,9% in 1998 naar 4,2% in 1999. Het aantal langdurig werklozen bedraagt 45% van het totaal aantal werkzoekenden; - De langdurige werkloosheid is het laagst in Oostenrijk, Denemarken, Luxemburg, Nederland, Ierland en Portugal. Het aantal langdurig werklozen is het hoogst in Spanje, Griekenland, Frankrijk, Italië en Finland; 4 - De totale arbeidsparticipatie in de EU is gestegen van 61,3% in 1998 naar 62,2% in 1999, maar ze blijft sterk achter bij de arbeidsparticipatie in de VS en Japan (ongeveer 75%); - 70% van alle nieuwe banen wordt ingenomen door vrouwen. De arbeidsparticipatie onder vrouwen in 1999 is 53%, onder mannen is de arbeidsparticipatie 71,5%. De genderkloof bedraagt 18,5%, vergeleken met 27% aan het begin van de jaren 90; - De meeste nieuwe banen ontstaan in de dienstensector, maar ook in de industrie neemt het aantal banen toe; - Het aantal banen voor leidinggevend, vak- en technisch personeel is sinds 1994 twee keer zo snel gestegen als gemiddeld. Het aantal (geschoolde en ongeschoolde) banen voor handwerkers is gedaald; - De grootste toename van de werkgelegenheid in 1999 vond plaats in Ierland, Luxemburg, Finland, Spanje en Nederland; - De arbeidsparticipatie is het hoogst in Denemarken (76,5%). In Zweden, Nederland en het VK is ze hoger dan 70%. Het laagst, minder dan 55%, is de arbeidsparticipatie in Spanje, Italië en Griekenland; - De participatie van vrouwen is het hoogst in Denemarken, Zweden, het VK, Finland en Nederland. Het laagst in Spanje, Italië, Griekenland, België en Luxemburg. 5